ECLI:NL:RBROT:2024:10310

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
10/177348-22/ TUL VV: 10/030739-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor vervaardiging van amfetamine en MDMA met inbeslagname van BMK-glycidezuur en cocaïne

Op 4 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van amfetamine en MDMA. De verdachte had op 13 juli 2022 in Rotterdam 42,8 kilogram BMK-glycidezuur en 5,2 gram cocaïne voorhanden. Tijdens de zitting zijn procesafspraken gemaakt tussen de verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie, waarbij het OM vrijspraak vroeg voor het voorhanden hebben van 829 kilogram BMK-glycidezuur en bewezenverklaring voor de overige feiten. De verdachte heeft de gemaakte afspraken niet betwist en de rechtbank heeft deze als geldig erkend. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 106 dagen op, rekening houdend met de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis afgewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden, maar dit niet opportuun achtte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/177348-22
Parketnummer vordering TUL VV: 10/030739-21
Datum uitspraak: 4 oktober 2024
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
raadsman mr. E. Janse, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt, kort gezegd, beschuldigd van:
het medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet door het voorhanden hebben van 42,8 en/of 829 kilogram BMK-glycidezuur op 13 juli 2022 te Rotterdam;
het voorhanden hebben van 5,2 gram cocaïne op 13 juli 2022 te Rotterdam.

3.Procesafspraken

Op initiatief van de officier van justitie mr. J. Boender zijn tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie (OM) procesafspraken gemaakt. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de (totstandkoming van de) procesafspraken. De procesafspraken zijn vastgelegd in een overeenkomst die door de verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie is ondertekend. De overeenkomst is voorafgaand aan de zitting door de officier van justitie aan de rechtbank verstrekt.
Tijdens het onderzoek op de zitting van 4 oktober 2024 zijn de gemaakte afspraken met de verdachte en zijn raadsman besproken. De beantwoording van de vragen uit de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering (Sv) stond daarbij centraal, in het bijzonder de vragen die betrekking hebben op het bewijs en de op te leggen straf. De rechtbank heeft daarnaast onderzocht of de verdachte de inhoud van de gemaakte afspraken begreep, en zich realiseerde welke gevolgen die deze voor hem en zijn strafzaak zouden hebben.
De procesafspraken houden in dat:
  • het OM vrijspraak vraagt voor het voorhanden hebben van de 829 kg BMK-glycidezuur en bewezenverklaring voor het voorhanden hebben van de 42,8 kg BMK-glycidezuur en het voorhanden hebben van 5,2 gram cocaïne;
  • de verdachte deze bewezenverklaring niet betwist;
  • het OM oplegging vordert van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten; daarnaast vordert het OM opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis en afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 10/030739-21;
  • de zaak met parketnummer 10/157264-22 zal worden geseponeerd (sepotcode: oud feit) en het in die zaak inbeslaggenomen geld zal aan verdachte wordt teruggegeven;
  • de verdediging geen onderzoekswensen indient;
  • de verdediging geen bewijsverweren voert;
  • de verdachte geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen.

4.Bewezenverklaring

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd overeenkomstig de procesafspraken. Zij heeft de bewezenverklaring gevorderd van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, met dien verstande dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde voorhanden hebben van 829 kilogram BMK-glycidezuur.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 13 juli 2022 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA, stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door 42,8 kilogram BMK- glycidezuur voorhanden te hebben;
2
hij op 13 juli 2022 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 5,2 gram cocaïne;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Procesafspraken
De rechtbank heeft tijdens de inhoudelijke behandeling op 4 oktober 2024 de procesafspraken die de verdachte en zijn raadsman met de officier van justitie zijn overeengekomen met de verdachte besproken. Daarbij zijn de vrijwilligheid van de procesafspraken, de bewustheid van de verdachte ten aanzien van de (inhoud van de) procesafspraken en de (mogelijke) gevolgen van de procesafspraken aan de orde gesteld. Ook is de procedure rondom de procesafspraken met de verdediging besproken en heeft zij daarop invloed kunnen uitoefenen. Volgens beide partijen heeft ten behoeve van het opstellen van de procesafspraken uitvoerig overleg plaatsgevonden. De rechtbank heeft tijdens de bespreking benadrukt dat de rechtbank geen partij is bij de procesafspraken en dat de verdachte jegens de rechtbank dus niet is gehouden tot naleving van de gemaakte overeenkomst met het OM. Ook is benadrukt dat de rechtbank niet is gebonden aan de afspraken die tot stand zijn gekomen tussen het OM en de verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte, die overigens in de gehele procedure is bijgestaan door zijn raadsman, weloverwogen en vrijwillig ingestemd met de procesafspraken en zich bewust is van de inhoud van de gemaakte afspraken, de procedure en de (mogelijke) gevolgen daarvan. Voorts doen de gemaakte afspraken naar het oordeel van de rechtbank recht aan aard en ernst van de zaak.
7.3.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig de gemaakte procesafspraken gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.4.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft overeenkomstig de gemaakte procesafspraken geen verweren gevoerd.
7.5.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van amfetamine en/of MDMA door 42,8 kilogram BMK-glycidezuur voorhanden te hebben. De verdachte heeft de stof in twee zwarte pakketten overhandigd aan zijn medeverdachte [medeverdachte] en zou in ruil daarvoor geld ontvangen. Daarnaast heeft de verdachte 5,2 gram cocaïne voorhanden gehad. Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan het op de markt brengen van harddrugs en – als gebruiker van cocaïne – aan de instandhouding van de internationale drugshandel. Harddrugs vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en de handel daarin gaat vaak gepaard met andere vormen van ernstige (gewelds)criminaliteit. Tegen dit soort delicten moet, ook als het gaat om voorbereidende handelingen, streng worden opgetreden. De verdachte heeft zijn eigen belangen laten prevaleren boven de schadelijke gevolgen die de handel in harddrugs veroorzaakt.
7.6.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit een uittreksel van de justitiële documentatie van 17 september 2024 blijkt dat de verdachte door de politierechter van deze rechtbank op 7 juni 2024 is veroordeeld wegens soortgelijke strafbare feiten.
De verdachte is na de pleegdatum van de tenlastegelegde feiten tweemaal veroordeeld door de politierechter van deze rechtbank, te weten bij vonnis van 3 februari 2023 en bij eerdergenoemd vonnis van 7 juni 2024. Hierdoor is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
7.7.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten is een gevangenisstraf op zijn plaats. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Mede gelet op de gemaakte procesafspraken, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 106 dagen passend en geboden.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. De verdachte is op 13 juli 2022 in verzekering gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen waarbinnen verdachte dient te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aanvangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De datum van dit vonnis is 4 oktober 2024 en van bijzondere omstandigheden is niet gebleken. De overschrijding van de redelijke termijn is verdisconteerd in de straf.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 28 april 2021 van de politierechter in deze rechtbank in de zaak met parketnummer 10/030739-21 is de verdachte ter zake van overtreding van artikel
10a Opiumwet veroordeeld tot – voor zover van belang – een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan een gedeelte, te weten één maand, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 13 mei 2021.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd overeenkomstig de procesafspraken en verzocht om afwijzing van de vordering.
8.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Mede gelet op het standpunt van de officier van justitie, dat voortvloeit uit de onderhandelingen met de verdediging over de procesafspraken, acht de rechtbank tenuitvoerlegging niet opportuun. De vordering van de officier van justitie zal worden afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen
2, 10, 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 106 (honderdzes) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 28 april 2021 van de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. N. Shahani en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 13 juli 2022 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door 42,8 kilogram en/of 829 kilogram, althans een hoeveelheid BMK Glycidezuur voorhanden te hebben;
(art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1
ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 13 juli 2022 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)