ECLI:NL:RBROT:2024:10308

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
10/750354-19 / VI-zaaknummer: 99/001250-43
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde na overtreding van voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 4 oktober 2024 uitspraak gedaan over de gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1984 en gedetineerd in Detentiecentrum [naam PI], was op 13 december 2023 voorwaardelijk in vrijheid gesteld na het uitzitten van een gevangenisstraf van vijf jaar. Bij zijn vrijlating waren er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht, locatieverbod en een inspanningsverplichting ten aanzien van woonruimte en dagbesteding. De proeftijd van 600 dagen was ingegaan op de datum van zijn vrijlating.

Op 29 augustus 2024 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 365 dagen, omdat de veroordeelde zich niet aan de opgelegde voorwaarden had gehouden. Tijdens de openbare terechtzitting op 4 oktober 2024 is de vordering besproken. De officier van justitie heeft de vordering mondeling gewijzigd naar een verzoek om herroeping voor 120 dagen, terwijl de veroordeelde en zijn raadsman pleitten voor een beperking tot 30 dagen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde de voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd. Er waren problemen met de meldplicht en de reclassering had geen inzage in zijn financiën. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling moest worden toegewezen, maar beperkte de herroeping tot 30 dagen. De rechtbank benadrukte het belang van de medewerking van de veroordeelde aan het toezicht en begeleiding door de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf 2
VI-zaaknummer: 99/001250-43
Parketnummer: 10/750354-19
Datum uitspraak: 4 oktober 2024
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde] , veroordeelde,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
gedetineerd in Detentiecentrum [naam PI] ,
[detentieadres] , [postcode 2] [detentieplaats] ,
raadsman mr. V.A. van Biljouw, advocaat te Breukelen.

Opgelegde straf

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank
Rotterdam van 6 april 2021 is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 5 jaar, met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde is op 13 december 2023 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Als bijzondere voorwaarden zijn onder meer gesteld een meldplicht, locatieverbod, ambulante behandeling, een inspanningsverplichting ten aanzien van woonruimte (alsmede het zich niet op een ander adres vestigen zonder toestemming van de reclassering), een inspanningsverplichting ten aanzien van dagbesteding en openheid geven ten aanzien van financiën.
De proeftijd is ingegaan op 13 december 2023 en bedraagt 600 dagen, met een strafrestant van 600 dagen gevangenisstraf.
De advocaat generaal mr. J. Francissen heeft de bijzondere voorwaarden op 28 maart 2024 gewijzigd, waarbij de voorwaarde van ambulante behandeling is komen te vervallen, omdat behandeling op dat moment niet haalbaar was.

Vordering

Op 29 augustus 2024 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 365 dagen wegens het niet naleven van voormelde voorwaarden.
Bij de vordering is overgelegd het rapport van Reclassering Nederland van 20 augustus 2024 (hierna ook: de reclassering).

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van
4 oktober 2024.
De officier van justitie mr. T. Tanghe en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, zijn gehoord. Voorts is de deskundige [persoon A] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, gehoord.
De officier van justitie heeft de vordering mondeling gewijzigd, in die zin dat is gerekwireerd tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van
120 dagen.
De veroordeelde en de raadsman hebben bepleit de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling te beperken tot bijvoorbeeld 30 dagen. Daartoe is aangevoerd dat de veroordeelde tussen wal en schip is geraakt. Hij is op enig moment zijn woonruimte kwijtgeraakt, waardoor hij zijn bedrijf niet kon inschrijven bij de Kamer van Koophandel (KvK). Het adres van de camping waar hij vervolgens verbleef, kon hij niet opgeven als inschrijvingsadres. Om diezelfde reden gaf de bank hem geen inzage in zijn bankafschriften. Zodoende kon hij de reclassering ook geen inzage geven in zijn financiën. De veroordeelde wil de hand in eigen boezem steken, maar de vordering is te fors. Hij heeft op dit moment een nieuwe woning, de aanvraag voor inschrijving bij de KvK als zzp’er loopt en ondertussen genereert hij inkomen vanuit zijn bedrijf. Als hij een jaar naar binnen moet, zal hij alles kwijtraken wat hij heeft opgebouwd. Bovendien heeft hij geen strafbare feiten gepleegd, terwijl hij al twee jaar buiten is.

Beoordeling

Het rapport van de reclassering houdt, voor zover van belang, in dat de veroordeelde de voorwaarden heeft overtreden. Hij houdt zich slecht aan (meldplicht)afspraken en toont zich wisselend gemotiveerd. Enerzijds wil hij meewerken aan de voorwaarden, anderzijds blokkeert hij het begeleidingstraject op alle mogelijke manieren. Er heeft zich een incident voorgedaan met betrekking tot het locatieverbod. De veroordeelde geeft geen inzage in zijn
financiën en is niet op afspraken verschenen. Toen post voor de veroordeelde geretourneerd werd, raakte de reclassering er van op de hoogte dat hij niet langer woonachtig is in Zoetermeer. Hij zou op een camping in Zeist wonen, maar staat nog ingeschreven op zijn oude adres. Verder is hij onbereikbaar voor de reclassering.
De deskundige heeft op de terechtzitting het rapport van de reclassering toegelicht. Zij heeft verklaard dat het contact vanaf het begin moeizaam is verlopen. Zij heeft begrepen dat de veroordeelde inmiddels staat ingeschreven in Amsterdam, maar de reclassering is daar niet van op de hoogte en heeft geen huurcontract gezien. Er lijkt sprake van een stoelendans tussen verschillende arrondissementen (Utrecht – Den Haag – Amsterdam) om het toezicht te traineren. Ter zitting toont de veroordeelde sociaal wenselijk gedrag, maar de deskundige ziet geen heil in een nieuwe poging tot begeleiding/toezicht. De veroordeelde is eerder begeleid door de reclassering in Utrecht. Daar zou het toezicht ook al moeizaam zijn verlopen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de veroordeelde de voormelde voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd. Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk, te weten voor een periode van 30 dagen, moet worden ondergaan. Daarmee wordt de veroordeelde voldoende ingescherpt dat hij aan toezicht en begeleiding door de reclassering moet meewerken – ook als dat moeilijk is – en dat hij een eigen verantwoordelijkheid draagt voor het slagen van het begeleidingstraject.

BeslissingDe rechtbank:

wijst toe de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog een gedeelte, groot 30 (dertig) dagen, moet worden ondergaan.
Deze beslissing is genomen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. N. Shahani en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 oktober 2024.