In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de ondertoezichtstelling van een minderjarige te verlengen. De minderjarige, geboren in 2008, was sinds 18 april 2024 onder toezicht gesteld. De kinderrechter heeft de procedure met gesloten deuren gevoerd, waarbij de moeder, de stiefvader, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. Tijdens de mondelinge behandeling is de mening van de minderjarige gevraagd en zijn er zorgen besproken over zijn schoolgang en gedrag.
De Raad heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, maar de kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige zijn afgenomen. De minderjarige heeft positieve stappen gezet, zoals verbeterde schoolgang en deelname aan hulpverlening. De kinderrechter concludeert dat de inzet van gedwongen hulpverlening niet langer noodzakelijk is en dat niet meer wordt voldaan aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen.
De beslissing is openbaar uitgesproken en de mogelijkheid tot hoger beroep is aangegeven. De kinderrechter heeft het vertrouwen dat de ouders de minderjarige zullen blijven motiveren in de hulpverlening, mocht dat nodig zijn.