ECLI:NL:RBROT:2024:10304

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/676429 / JE RK 24-704
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling van minderjarige na positieve ontwikkeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de ondertoezichtstelling van een minderjarige te verlengen. De minderjarige, geboren in 2008, was sinds 18 april 2024 onder toezicht gesteld. De kinderrechter heeft de procedure met gesloten deuren gevoerd, waarbij de moeder, de stiefvader, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. Tijdens de mondelinge behandeling is de mening van de minderjarige gevraagd en zijn er zorgen besproken over zijn schoolgang en gedrag.

De Raad heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, maar de kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige zijn afgenomen. De minderjarige heeft positieve stappen gezet, zoals verbeterde schoolgang en deelname aan hulpverlening. De kinderrechter concludeert dat de inzet van gedwongen hulpverlening niet langer noodzakelijk is en dat niet meer wordt voldaan aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen.

De beslissing is openbaar uitgesproken en de mogelijkheid tot hoger beroep is aangegeven. De kinderrechter heeft het vertrouwen dat de ouders de minderjarige zullen blijven motiveren in de hulpverlening, mocht dat nodig zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team jeugd
Zaaknummer: C/10/676429 / JE RK 24-704
Datum uitspraak: 11 oktober 2024
Beschikking
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbeschermingr
egio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd in Rotterdam,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaatsnaam 1],
[naam 2],
hierna te noemen de stiefvader,
wonende in [plaatsnaam 2].
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen de GI,
gevestigd in Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het rapport van de Raad van 26 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- de stiefvader;
- een vertegenwoordiger van de Raad, te weten [naam 3];
- een vertegenwoordiger van de GI, te weten [naam 4].
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder en de stiefvader.
2.3.
Bij beschikking van 18 april 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 18 april 2024 tot 18 oktober 2024 en is de beslissing op het overig verzochte pro forma aangehouden tot 1 september 2024.

3.Het (aangehouden) verzoek

3.1.
De Raad verzoekt een ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Er dient nog te worden beslist over de resterende periode tot 18 april 2025.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft ter zitting het verzoek als volgt nader toegelicht.
Er zijn nog steeds zorgen over de schoolgang en het zelfbepalende gedrag van [minderjarige]. Hij gaat slechts twee keer per week twee uren naar school. Het gaat thuis echter veel beter en [minderjarige] gebruikt nog nauwelijks middelen. Voor [minderjarige] is een jongerencoach vanuit E25 ingezet en ook de ouders krijgen begeleiding. De jeugdreclassering is in het kader van het schoolverzuim nog steeds bij [minderjarige] betrokken. Als de hulpverlening door de jongerencoach wordt voortgezet en hulp van een psycholoog voor [minderjarige] wordt ingezet, kan het resterende deel van het verzoek worden afgewezen. De jeugdreclassering kan een vinger aan de pols houden en indien nodig een melding doen bij het Jeugdbeschermingsplein.
4.2.
De GI heeft ter zitting het volgende meegedeeld. Het welzijn van [minderjarige] is verbeterd. Ondanks de melding van 19 uren ongeoorloofd schoolverzuim is de schoolgang van [minderjarige] aanzienlijk verbeterd ten opzichte van zijn schoolgang in het verleden. [minderjarige], de moeder en de stiefvader werken goed mee aan de ingezette hulpverlening vanuit E25. Ook kan indien nodig vanuit E25 gezinstherapie worden ingezet. [minderjarige] staat ook open voor hulp van een psycholoog. Ook deze hulp is vanuit E25 beschikbaar. De GI heeft het vertrouwen dat [minderjarige], de moeder en de stiefvader aan de hulpverlening blijven meewerken. Daarom kan het resterende deel van het verzoek van de Raad worden afgewezen. Indien nodig kan het wijkteam de regie van de jongerencoach van E25 overnemen.
4.3.
De moeder heeft ter zitting het volgende verklaard. Zij is blij met de ingezette hulpverlening. De situatie van [minderjarige] is verbeterd. Hij heeft een stageplek gevonden, gaat naar school en onderneemt activiteiten. [minderjarige] heeft een vriendin en familie om zich heen en heeft thuis en op school vrienden. Op een later moment kan de jongerencoach het overlijden van zijn vader bespreken. [minderjarige] lijkt geen last te hebben van de berovingen die hij heeft meegemaakt. Er wordt gewerkt aan de verbeterpunten. Zo staat [minderjarige] open voor gesprekken met de psycholoog om de oorzaak van zijn slaapproblemen duidelijk te krijgen en de jongerencoach kan met het softdrugsgebruik van [minderjarige] verder aan de slag. Het werkt demotiverend als de ondertoezichtstelling wordt verlengd. Het is de bedoeling dat de hulpverlening wordt voortgezet. De moeder en de stiefvader weten de weg naar de hulpverlening te vinden als er meer voor [minderjarige] nodig is.
4.4.
De stiefvader heeft de verklaring van de moeder ter zitting ondersteund.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] zijn afgenomen. In de afgelopen periode is hulpverlening vanuit E25 ingezet, waaraan [minderjarige], de moeder en de stiefvader meewerken. [minderjarige] heeft positieve stappen gezet. Zo gebruikt [minderjarige] geen harddrugs meer, is zijn schoolgang verbeterd in die zin dat hij volgens de gemaakte afspraken twee keer per week twee uren naar school gaat en heeft hij een stageplek gevonden. Er zijn nog wel zorgen over [minderjarige]. Zo is er nog steeds sprake van ongeoorloofd schoolverzuim, softdrugsgebruik en slaapproblemen. Ook heeft [minderjarige] ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt, namelijk het overlijden van zijn vader en berovingen. De kinderrechter heeft er echter vertrouwen in dat als de motivatie bij [minderjarige] voor de hulpverlening van E25 zou wegvallen of verminderen dat de moeder en de stiefvader hem daarvoor blijven motiveren en de weg naar de hulpverlening weten als er meer nodig is. Daarbij houdt de kinderrechter er rekening mee dat in het kader van het schoolverzuim de komende periode nog hulpverlening vanuit de jeugdreclassering beschikbaar is.
5.2.
Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter de inzet van hulpverlening binnen het gedwongen kader niet langer noodzakelijk en is de kinderrechter van oordeel dat niet meer wordt voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal het verzoek om de ondertoezichtstelling voor de resterende duur te verlengen daarom afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst af het resterende deel van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024 door
mr. G.M. Paling, kinderrechter, in aanwezigheid van D. van der Aa als griffier, en op schrift gesteld op 17 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.