ECLI:NL:RBROT:2024:10291

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
FT RK 24/586 en FT RK 24/587
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een voorlopige voorziening in het kader van een moratorium op verzoek van een schuldenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker die een voorlopige voorziening vroeg op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. De verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft op 14 mei 2024 een verzoekschrift ingediend om een moratorium van zes maanden te verkrijgen, zodat hij niet ontruimd kan worden uit zijn huurwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker zijn huurtermijnen voor de maanden maart tot en met juli 2024 heeft voldaan en dat hij maandelijks voldoende inkomsten genereert uit zijn eenmanszaak. De verweerster, Stichting Woonbron, is niet verschenen ter zitting, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie voor de verzoeker, aangezien er een vonnis tot ontruiming was uitgesproken. De rechtbank heeft de belangen van de verzoeker zwaarder laten wegen dan die van de verweerster, en heeft de voorlopige voorziening toegewezen, met de voorwaarde dat de verzoeker zijn huurtermijnen tijdig blijft voldoen. Tevens is de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 1 juli 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 14 mei 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 15 mei 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 24 juni 2024.
Ter zitting van 24 juni 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer mr. J. Pearson, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat).
Stichting Woonbron, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
Op 26 juni 2024 heeft de advocaat aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 26 april 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
In 2019 is verzoeker een minnelijke schuldregeling aangegaan. Omdat de daartoe ingeschakelde bewindvoerder in 2023 zijn werkzaamheden heeft beëindigd, kon verzoeker dit traject niet voltooien. Kort daarna, in augustus 2023, verloor verzoeker zijn baan. Sinds november 2023 is verzoeker weer gestart met werken. Verzoeker heeft een eenmanszaak en ontvangt maandelijks een netto bedrag van circa € 1.500,-. De kale huur van de woning bedraagt € 704,55 per maand. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij zich eind 2023 opnieuw heeft aangemeld voor schuldhulpverlening bij de gemeente Rotterdam. Verzoeker is door de gemeente Rotterdam doorverwezen naar Zuidweg & Partners. In januari 2024 is verzoeker gestart met het schuldhulpverleningstraject bij Zuidweg & Partners. Zij hebben de financiële situatie van verzoeker in kaart gebracht en contact opgenomen met de diverse schuldeisers, waardoor de situatie is gestabiliseerd. De huurtermijnen van de maanden maart tot en met juli 2024 zijn voldaan. Verzoeker zal zijn inkomen laten overmaken naar een betaalrekening van schuldhulpverlening, waardoor voldoende is gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden betaald. Zodra schuldhulpverlening alle benodigde documenten heeft ontvangen en de vtlb-berekening heeft afgerond, zal er een aanbod aan de schuldeisers worden gedaan.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 26 april 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 7 mei 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 21 mei 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 26 april 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huurtermijnen van de maanden maart tot en met juli 2024 zijn betaald. Verzoeker ontvangt maandelijks voldoende inkomsten uit zijn eenmanszaak. Verzoeker zal zijn inkomen laten overmaken naar een betalingsrekening van schuldhulpverlening, waardoor voldoende is gewaarborgd dat de lopende termijnen tijdig zullen worden betaald. Daarnaast is het schuldhulpverleningstraject reeds opgestart en kan op korte termijn (zodra de laatste stukken zijn aangeleverd voor het vtlb) een aanbod worden gedaan aan de schuldeisers. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 26 april 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 15 mei 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. J.A. Kuijvenhoven, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2024.