ECLI:NL:RBROT:2024:10283

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
10/188797-24 vordering TUL VV: 16/040685-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring poging tot diefstal met geweld door meerdere personen, toepassing jeugdstrafrecht en niet-ontvankelijkheid officier van justitie

Op 8 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 juni 2024 betrokken was bij een poging tot diefstal met geweld. De verdachte, die op het moment van de feiten 18 jaar oud was, speelde een belangrijke rol in de organisatie en voorbereiding van de diefstal door medeverdachten te ronselen en aan te zetten tot de beroving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte via Snapchat communiceerde met de medeverdachten en hen instrueerde over de uitvoering van de diefstal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van de poging tot diefstal, waarbij geweld en bedreiging met geweld tegen een onbekend gebleven persoon werd gebruikt. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor een ander ten laste gelegd feit, maar de rechtbank volgde dit niet. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast en de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering en het volgen van onderwijs. Tevens werd de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, omdat de proeftijd reeds was geëindigd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummer: 10/188797-24
Parketnummer vordering TUL VV: 16/040685-22
Datum uitspraak: 8 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres] ,
raadsvrouw mr. J.A. Neslo, advocaat te Almere.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 september 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. C.C. Brandwijk, heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • toepassing van het jeugdstrafrecht;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van zeven maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met de algemene voorwaarde en met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering, dat de verdachte naar school gaat en zich inzet voor het hebben en behouden van een zinvolle dagbesteding;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering – feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering – feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van enige betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot diefstal met geweld, dan is er, gelet op de rol van “ [naam 1] ” die bij het Snapchat gesprek betrokken was en met wie de verdachte in verband wordt gebracht, enkel sprake van medeplichtigheid. Niet blijkt van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen “ [naam 1] ” en de personen die uiteindelijk de diefstal zouden gaan plegen. Bij medeplichtigheid zou het gaan om medeplichtigheid aan een niet strafbare poging. De medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben zich immers vrijwillig teruggetreden. Medeplichtigheid hieraan is derhalve ook niet strafbaar.
4.2.2.
Beoordeling
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 6 juni 2024 wordt melding gedaan van twee jongens die zich verdacht ophouden rondom de winkel van aangever [aangever] aan de [adres 2] . Zij zouden een bivakmuts en handschoenen dragen en één van de personen zou een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen hebben. De politie komt ter plaatse en op aanwijzingen van een getuige worden de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de buurt van de winkel aangehouden. Bij hen worden latex handschoenen aangetroffen en verdachte [medeverdachte 2] blijkt in het bezit te zijn van een vuurwapen.
Uit de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij de politie volgt dat zij opdracht hadden gekregen om een man in Rotterdam van zijn horloge te beroven. Zij hebben informatie over het potentiële slachtoffer gekregen en instructies gekregen met betrekking tot de uitvoering van de diefstal. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn voorzien van een vuurwapen en met een auto van Almere naar Rotterdam vervoerd. Ook zouden zij instructies hebben gekregen om geweld te gebruiken indien de man niet zou meewerken.
Is de verdachte “ [naam 1] ”?
Uit de verklaring van de verdachte [medeverdachte 2] volgt dat “ [naam 1] ” één van de opdrachtgevers is geweest. Het contact over de beroving zou onder meer hebben plaatsgevonden via een groepschat op Snapchat die [naam 1] zou hebben aangemaakt. Het Snapchat account [naam 1] is gekoppeld aan een user ID, welk user ID eerder gekoppeld was aan de Snapchat naam [naam 2] . De verdachte heeft tijdens een verhoor in 2022 verklaard dat “ [naam 2] ” door hem werd gebruikt. Voorts zijn op de telefoon van de verdachte twee Snapchat accounts aangetroffen met de accountnamen [naam 3] en [naam 4] . De verdachte kan derhalve gelieerd worden aan het gebruikte user ID bij de groepschat omdat het wel mogelijk is om een accountnaam van Snapchat te veranderen maar niet een Snapchat user ID. Hier komt nog bij dat op de telefoon van de verdachte een schermafbeelding is aangetroffen (gemaakt op 8 juni 2024, twee dagen na de poging diefstal met geweld) van een Snapchat gesprek met onder meer de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] als deelnemers terwijl de verdachte hier geen aannemelijke verklaring voor heeft gegeven. Ook heeft de verdachte op zijn telefoon via een Snapchatbericht een schermafbeelding ontvangen van een nieuwsartikel met betrekking tot het incident met daarbij de tekst “poepverhalen van jullie”. Ook hier geeft de verdachte geen aannemelijk verklaring waarom hij deze schermafbeelding met de tekst toegestuurd heeft gekregen. Op grond van dit alles in samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat het de verdachte is geweest die via het Snapchat account [naam 1] met de andere verdachten heeft gecommuniceerd.
Is sprake van medeplegen?Niet alleen heeft de verdachte als [naam 1] gecommuniceerd met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en hen toegevoegd aan een groepschat op Snapchat waar in totaal vijf deelnemers aan deelnamen, ook heeft hij enkele minuten daaraan voorafgaand een chatgesprek gehad met alléén medeverdachte [medeverdachte 2] . In dit chatgesprek benadert medeverdachte [medeverdachte 2] de verdachte met de vraag “heb je nog iets voor me..C6 voor deur plakken ofz”. Daarop reageert de verdachte met “ben je fit voor deze, is pakken en weg he..zo gebeurt, en voor dat krijg je 10/15K. Je mag mattie meenemen om het makkelijker te maken”. [medeverdachte 2] geeft vervolgens aan dat hij het gaat doen en dat hij iemand heeft gevonden die hij morgen gaat “baren” (bellen in straattaal). [medeverdachte 2] zegt dat zijn maat school gaat “bonnen” morgen (spijbelen in straattaal). De verdachte zegt daarop dat hij zijn maat ook in de groepschat zal zetten. Vervolgens worden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de groepschat voorzien van de benodigde informatie: zij worden om 10:00 uur opgehaald in Almere bij Tussen de Vaarten Midden en voorzien van een pistool met de auto naar Rotterdam gebracht om de klus uit te voeren. Uit het hiervoor genoemde verhoor uit 2022 kwam naar voren dat de vader van verdachte in Tussen de Vaarten Midden in Almere woont en de verdachte heeft dit ter zitting ook bevestigd. Ook wordt er in de chat gesproken over het verdelen van de buit. Uit de inhoud van de Snapchat-gesprekken komt naar voren komt dat de verdachte een wezenlijke rol heeft gehad bij het organiseren en de voorbereiding van het ten laste gelegde feit. Hij heeft de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] geronseld en ervoor gezorgd dat ze de benodigde informatie kregen om de diefstal met geweld uit te kunnen voeren.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen en niet als medeplichtigheid. Daarmee acht de rechtbank het primair ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Nu medeplegen bewezen wordt acht, komt de rechtbank niet meer toe aan het bespreken van het verweer dat slechts sprake zou zijn medeplichtigheid aan een niet strafbare poging omdat de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vrijwillig zouden zijn teruggetreden.
4.2.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 6 juni 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om een horloge, dat aan een onbekend gebleven persoontoebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan
en/ofte doen vergezellen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
dieonbekend gebleven persoon, te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, met een vuurwapen en bivakmutsen en handschoenen naar
deonbekend gebleven persoon te gaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
feit 1 primair
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op achttienjarige leeftijd samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld. De verdachte heeft als één van de opdrachtgevers een belangrijke rol vervuld in de organisatie en voorbereiding van het ten laste gelegde feit door de medeverdachten - destijds slechts dertien en veertien jaar oud - te ronselen en aan te zetten tot een beroving. De medeverdachten hebben instructies gekregen met betrekking tot de uitvoering van deze beroving, er is informatie verschaft over het potentiële slachtoffer, de medeverdachten zijn voorzien van een vuurwapen en met een auto naar Rotterdam gebracht. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij hieraan heeft bijgedragen en heeft gehandeld met het oog op financieel gewin, zonder rekening te houden met de gevolgen voor het potentiële slachtoffer. Dit soort feiten leiden tevens tot veel onrust en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
28 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland(hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 juli 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte zou in het verleden slachtoffer zijn geweest van fysieke en mentale mishandeling, wat van invloed is geweest op de manier waarop hij opgroeide. Hij kon moeilijk zijn emoties uiten, waardoor hij een agressieprobleem ontwikkelde. De verdachte is bekend met behandeling gericht op zijn persoonlijkheidsproblematiek en agressieproblematiek en heeft therapie gevolgd in verband met opgelopen trauma. Hier moet verder op worden doorgepakt.
Het toezicht door de jeugdreclassering in het kader van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf is onlangs positief afgerond. De reclassering ziet voldoende aanknopingspunten voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Het is van belang dat de verdachte naar school gaat, waarbij ruimte is voor een pedagogische invalshoek ter ondersteuning van zijn ontwikkeling. De verdachte zit momenteel in het tweede jaar van een MBO niveau 2 opleiding, maar hij wil overstappen naar een andere opleiding. Daarnaast heeft hij een bijbaan. De verdachte maakt een jeugdige indruk, waarbij hij goed kan uitleggen hoe hij in het leven staat en zaken benadert.
De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering en een meldplicht, het volgen van onderwijs en het vinden en behouden van een dagbesteding met een vaste structuur (in de vorm van werk en/of vrijetijdsbesteding). Het hebben van een dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, komt de rechtbank tot de volgende conclusies.
Krachtens artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank - ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt - recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportage, het daarin gegeven advies en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank heeft hierbij de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. De rechtbank houdt ook rekening met de strafverzwarende omstandigheid dat één van de medeverdachte een vuurwapen bij zich droeg. Ook houdt de rechtbank in het nadeel van de verdachte rekening met het gegeven dat hij eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit en de proeftijd die was verbonden aan de eerder aan hem opgelegde voorwaardelijke werkstraf, pas enkele weken was geëindigd. De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen met de voorwaarden overeenkomstig het advies van de reclassering. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 12 mei 2022 van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland is de verdachte ter zake van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, en artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie veroordeeld voor zover van belang tot een taakstaf bestaande uit een werkstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 28 mei 2022.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de vordering na voorwaardelijke veroordeling af te wijzen, omdat is gebleken dat de proeftijd reeds was geëindigd.
8.3.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
8.4.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van voormeld vonnis gepleegd, te weten op 6 juni 2024. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende de verdachte blijkt dat de proeftijd op 26 mei 2024 is geëindigd. De rechtbank zal daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming regio Amsterdam te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen;
gedurende de proeftijd zich zal inspannen voor het vinden en behouden van een dagbesteding in de vorm van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 12 mei 2022 van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. M.A. van der Laan-Kuijt en M.E. van der Zouw, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 oktober 2024.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 6 juni 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een (nog) onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen dat onbekend gebleven persoon, te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een vuurwapen en/of bivakmutsen en/of handschoenen naar het onbekend gebleven persoon te gaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [naam 5] en/of een of meer onbekend gebleven personen
op of omstreeks 6 juni 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een (nog) onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen dat onbekend gebleven persoon, te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een vuurwapen en/of bivakmutsen en/of handschoenen naar het onbekend gebleven persoon te gaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 6 juni 2024 te Rotterdam opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- informatie over het beoogde slachtoffer en weg te nemen goed te verschaffen en/of
- door een vuurwapen te leveren en/of
- door voornoemde medeverdachten voor te houden dat zij een deel van de opbrengst van
het weg te nemen horloge zouden krijgen;
2
hij op of omstreeks 6 juni 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Retay, type P114, kaliber 7.65 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.