In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan over de opheffing van de ondertoezichtstelling en de beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De moeder van [voornaam minderjarige] heeft verzocht om de ondertoezichtstelling op te heffen en de machtiging tot uithuisplaatsing in te trekken, omdat er positieve ontwikkelingen hebben plaatsgevonden in het leven van zowel de minderjarige als de moeder. De kinderrechter heeft de procedure gestart op basis van een verzoekschrift dat op 19 augustus 2024 is ingediend, met bijlagen waaronder de geboorteakte van [voornaam minderjarige].
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 oktober 2024 waren de moeder, haar advocaat mr. J. Dekker, en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond aanwezig. De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige] gehoord en vastgesteld dat zij zelfstandig is geworden, goed contact heeft met haar moeder en een passende opleiding volgt. De GI heeft aangegeven dat hulpverlening niet meer noodzakelijk is, gezien de positieve ontwikkelingen.
De kinderrechter heeft op basis van artikel 1:261 BW en artikel 1:265d BW geoordeeld dat de ondertoezichtstelling kan worden opgeheven en de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden ingetrokken. De beslissing is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 16 oktober 2024. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.