ECLI:NL:RBROT:2024:10256

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
684515
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de ondertoezichtstelling en beëindiging van de machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige na positieve ontwikkelingen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan over de opheffing van de ondertoezichtstelling en de beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De moeder van [voornaam minderjarige] heeft verzocht om de ondertoezichtstelling op te heffen en de machtiging tot uithuisplaatsing in te trekken, omdat er positieve ontwikkelingen hebben plaatsgevonden in het leven van zowel de minderjarige als de moeder. De kinderrechter heeft de procedure gestart op basis van een verzoekschrift dat op 19 augustus 2024 is ingediend, met bijlagen waaronder de geboorteakte van [voornaam minderjarige].

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 oktober 2024 waren de moeder, haar advocaat mr. J. Dekker, en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond aanwezig. De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige] gehoord en vastgesteld dat zij zelfstandig is geworden, goed contact heeft met haar moeder en een passende opleiding volgt. De GI heeft aangegeven dat hulpverlening niet meer noodzakelijk is, gezien de positieve ontwikkelingen.

De kinderrechter heeft op basis van artikel 1:261 BW en artikel 1:265d BW geoordeeld dat de ondertoezichtstelling kan worden opgeheven en de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden ingetrokken. De beslissing is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 16 oktober 2024. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/684515 / JE RK 24-1833
Datum uitspraak: 3 oktober 2024
Beschikking over een opheffing van een ondertoezichtstelling en intrekking machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. J. Dekker, kantoorhoudende te Rotterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 19 augustus 2024;
  • de geboorteakte van [voornaam minderjarige] , ontvangen op 23 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI, [persoon A] .
1.3.
De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige] naar haar mening gevraagd. [voornaam minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [voornaam minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.2.
[voornaam minderjarige] verblijft bij een vriendin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 februari 2024 de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verlengd tot 1 maart 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 februari 2024 de machtiging verlengd [voornaam minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 1 maart 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] op te heffen. Tevens verzoekt de moeder een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder in te trekken..
De moeder verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder wordt het verzoek gehandhaafd. De moeder is erg trots op haar dochter en geeft daarbij aan dat [voornaam minderjarige] de afgelopen periode een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De relatie tussen de moeder en [voornaam minderjarige] is goed en er hebben geen incidenten plaatsgevonden. De moeder geeft aan dat zij contact heeft met het wijkteam en voor hulp bij hen terecht kan.
4.2.
De GI is het eens met het verzoek van de moeder. De afgelopen periode heeft helaas weinig contact plaatsgevonden tussen de GI en [voornaam minderjarige] , waardoor de OTS moeilijk uitvoerbaar was. De GI is blij dat het goed gaat met [voornaam minderjarige] en is van mening dat er grote stappen zijn gezet. Het feit dat [voornaam minderjarige] zelfstandig is geworden en goed contact heeft met haar moeder laat zien dat hulpverlening vanuit de GI niet meer nodig is. Indien dringende hulp noodzakelijk is kan de moeder bij het wijkteam terecht.

5.De informatie van de minderjarige

5.1.
[voornaam minderjarige] is het eens met het verzoek van de moeder. De afgelopen periode gaat [voornaam minderjarige] op een zelfstandige wijze door het leven. Daarbij verloopt het contact met de moeder positief en is de band verbeterd. Hoewel [voornaam minderjarige] haar moeder nog af en toe helpt met het begrijpen van de Nederlandse instanties, ervaart zij dit niet als een belemmering. [voornaam minderjarige] heeft een passende opleiding gevonden waaruit zij goed begeleid wordt en waar zij op haar plek zit. In overleg met de school wordt een studentenkamer voor [voornaam minderjarige] geregeld en tot die tijd woont zij bij een bekende vriendin. [voornaam minderjarige] geeft aan dat zij middels samenwerking met haar moeder en hulp vanuit de school voldoende handvatten heeft en dat hulpverlening vanuit de GI niet meer noodzakelijk is. [voornaam minderjarige] is trots op zichzelf en gaat met vertrouwen de toekomst tegemoet.

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 1:261 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling opheffen indien de grond, die genoemd is in artikel 1:255 eerste lid BW, niet langer is vervuld.
6.2.
Op grond van artikel 1:265d lid 2 BW kan een met het gezag belaste ouder de GI onder meer verzoeken de uithuisplaatsing te beëindigen wegens gewijzigde omstandigheden. De kinderrechter kan de machtiging tot uithuisplaatsing vervolgens op grond van artikel 1:265d lid 4 BW geheel of gedeeltelijk intrekken dan wel in duur bekorten. De kinderrechter dient aldus te beoordelen of er gewijzigde omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de uithuisplaatsing beëindigd wordt. De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
6.3.
Ter zitting is naar voren gekomen dat alle betrokken partijen het erover eens zijn dat [voornaam minderjarige] een grote ontwikkeling heeft doorgemaakt. Naast het feit dat [voornaam minderjarige] een passende opleiding heeft gevonden verloopt ook het contact met de moeder positief. Daarbij heeft [voornaam minderjarige] in overleg met haar school een studentenkamer geregeld waar zij binnenkort zelfstandig kan gaan wonen. Hoewel [voornaam minderjarige] haar moeder nog af en toe helpt met het begrijpen van de Nederlandse instanties verloopt deze samenwerking positief en bestaan hier momenteel geen zorgen meer over. De hulpverlening vanuit de GI is momenteel niet meer noodzakelijk en de moeder kan voor dringende hulp bij het wijkteam terecht.
6.4.
Gezien deze positieve ontwikkelingen is sprake van relevante wijziging van omstandigheden waardoor de kinderrechter tot het oordeel komt dat de ondertoezichtstelling kan worden opgeheven en daarmee ook de machtiging tot uithuisplaatsing eindigt. De kinderrechter wijst het verzoek daarom toe.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
heft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] op;
7.2. (
(en voorzover nodig) trekt de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van [voornaam minderjarige] in.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2024 door mr. M.P.G. Rietbergen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. B. de Pater en R.J.S. Mulder als griffiers, en op schrift gesteld op 16 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.