In de zaak tegen de verdachte, die op 11 oktober 2024 voor de rechtbank Rotterdam stond, werd vrijspraak uitgesproken voor het medeplegen van de invoer van 200 kilo cocaïne. De rechtbank oordeelde dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevatte om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd en had geen inschrijving in de basisregistratie personen. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een gevangenisstraf van vijf jaren, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat de vereiste wetenschap en beschikkingsmacht van de verdachte over de cocaïne niet konden worden vastgesteld.
Tijdens de zitting op 27 september 2024 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. Hoewel er aanwijzingen waren voor enige betrokkenheid bij het transport van de cocaïne vanuit België naar Nederland, waren deze aanwijzingen niet voldoende om de verdachte te veroordelen. De rechtbank concludeerde dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend was bewezen, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte.
Daarnaast werd er een beslissing genomen over de in beslag genomen voorwerpen. De rechtbank gelastte de teruggave van enkele voorwerpen aan de verdachte, terwijl andere voorwerpen, zoals sleutels en een Google Pixel, onttrokken werden aan het verkeer. De rechtbank oordeelde dat deze voorwerpen verband hielden met drugshandel en dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd was met de wet en het algemeen belang. De Volkswagen Passat, waarin geen cocaïne was aangetroffen, werd niet verbeurd verklaard, en de teruggave aan de rechthebbende werd gelast.