ECLI:NL:RBROT:2024:10219

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
10970380
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en consumentenzaken met betrekking tot motorrevisie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [persoon A], een garagehouder, en [persoon C], een consument, over de uitvoering van een motorrevisie van een Mercedes. De partijen waren overeengekomen dat [persoon A] de motor van de Mercedes zou reviseren, waarbij een richtprijs van ongeveer € 10.000,00 was vastgesteld. Na de uitvoering van de werkzaamheden heeft [persoon A] een factuur gestuurd van € 10.249,99, waartegenover [persoon C] een bedrag van € 2.499,99 niet had betaald. [persoon C] betwistte de hoogte van de factuur en voerde aan dat hij de betaling mocht opschorten vanwege tekortkomingen in de uitvoering van de overeenkomst door [persoon A].

De kantonrechter oordeelde dat er een overeenkomst tot stand was gekomen en dat de gefactureerde prijs binnen de redelijke marge van de richtprijs viel. [persoon A] was niet tekortgekomen in zijn verplichtingen, en de vorderingen van [persoon C] in reconventie werden afgewezen. De rechter oordeelde dat [persoon C] het restant van het factuurbedrag moest betalen, inclusief rente en proceskosten. De vorderingen van [persoon C] om een vermindering van de hoofdsom en een verklaring voor recht dat hij mocht opschorten, werden afgewezen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 10970380 CV EXPL 24-1073
datum uitspraak: 17 oktober 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A],
h.o.d.n. [bedrijf A]
woonplaats [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigden: mr. Th. Van Wijngaarden en [persoon B] ,
tegen
[persoon C],
woonplaats [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. T.J.J. Kuiper.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon C] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 26 februari 2024, met bijlagen 1 tot en met 8;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis) van 16 mei 2024, met bijlagen 1 tot en met 4;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 4 juni 2024;
  • het antwoord in reconventie, gedateerd op 23 september 2024, met bijlage 9;
  • de akte uitlating producties met wijziging van de eis in reconventie van [persoon C] , gedateerd op 23 september 2024, met bijlagen 5 tot en met 10.
1.2.
Op 23 september 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • de heer [persoon A] , voornoemd;
  • mr. M. van Heeren, als waarnemer voor mr. Van Wijngaarden;
  • de heer [persoon C] , voornoemd;
  • mr. Kuiper, voornoemd.

2.Samenvatting

2.1.
[persoon C] en [persoon A] zijn overeengekomen dat [persoon A] de motor van een Mercedes zou (laten) reviseren. Partijen zijn in de garage van [persoon A] een richtprijs overeengekomen. De prijs die [persoon A] in rekening heeft gebracht ligt dicht bij de richtprijs en die prijs is daarom redelijk. [persoon A] is niet tekortgekomen in de nakoming van zijn verplichtingen, ook niet in zijn verplichtingen om [persoon C] te informeren. [persoon C] moet daarom het restant van het factuurbedrag aan [persoon A] betalen. De tegenvorderingen van [persoon C] worden afgewezen.
2.2.
Hieronder worden deze beslissingen uitgelegd.

3.De feiten

3.1.
[persoon A] heeft een garagebedrijf.
3.2.
[persoon C] is een consument. [persoon C] is eigenaar van een Mercedes CLS 350.
3.3.
De Mercedes van [persoon C] is op 13 en 24 augustus 2022 vanwege een motorstoring bij [persoon A] onderzocht. [persoon C] heeft elders een second-opinion gevraagd en is op 7 september 2022 tot het inzicht gekomen dat de motor gereviseerd moest worden.
3.4.
Op of omstreeks 28 september 2022 is tussen [persoon A] en [persoon C] een overeenkomst tot stand gekomen. [persoon A] heeft zich heeft verbonden om de motor uit de Mercedes te bouwen, die motor door een derde (Van Kronenburg Motorenrevisie) te laten reviseren en weer in te bouwen.
3.5.
In de avond van 29 september 2022 is [persoon C] bij de garage van [persoon A] geweest om een andere auto, een Peugeot, weg te brengen. [persoon C] en [persoon A] hebben elkaar bij die gelegenheid gesproken.
3.6.
[persoon A] is daarna begonnen met de werkzaamheden aan de Mercedes.
3.7.
Tussen 25 oktober en 3 november 2022 heeft tussen [persoon A] ( [voornaam persoon A] ) en [persoon C] ( [voornaam persoon C] ) het volgende WhatsApp-verkeer plaatsgevonden:
“25-10-2022 19:09 - [voornaam persoon A] : Motor is klaar! Dinsdag beginnen met inbouwen
25-10-2022 19:19 - [voornaam persoon C] : [duimpje omhoog]
(…)
01-11-2022 17:33 - [voornaam persoon A] : Incl bak spoelen, nieuwe filters erin etc dan zou het 10.250 zijn. Dan is alles gedaan en nieuw
02-11-2022 17:23 - [voornaam persoon A] : Laat even weten of de bak ook moet! Anders kunnen we straks niet meer verder. De motor loopt inmiddels weer [blije smiley]
02-11-2022 22:37 - [voornaam persoon C] : ja automaat ook graag
03-11-2022 13:01 - [voornaam persoon A] : Gaan we regelen”
3.8.
Op 4 november 2022 is [persoon C] in de garage geweest om de Mercedes op te halen, maar die bleek toen nog niet klaar te zijn. Op 7 november 2022 heeft [persoon C] de Mercedes bij de garage opgehaald.
3.9.
[persoon A] heeft [persoon C] op 7 november 2022 een factuur gestuurd voor een bedrag van € 10.249,99 inclusief btw. Volgens de specificatie op die factuur zijn werkzaamheden verricht voor een hoger bedrag. Op dat hogere bedrag is € 569,98 gecrediteerd, zodat de factuur uitkomt op € 10.249,99. Op die factuur is dit als volgt toegelicht:
“Credit i.v.m. afgesproken bedrag 10250,- 1 -569,98 -569,98 1”
3.10.
Op 2 december 2022 heeft [persoon C] de Mercedes bij [persoon A] geparkeerd voor een “1.000 kilometer beurt”. Hij heeft de autosleutels door de brievenbus gegooid. [persoon C] heeft in de auto een lijstje achtergelaten met werkzaamheden die hij wilde laten verrichten. Op dat lijstje stond onder meer “motorkap afstellen”, “voorbumper rechts voor zit niet netjes” en “auto trekt naar links en naar rechts”. [persoon C] heeft ook gevraagd om een lijst van onderdelen die door Van Kronenburg zijn verwerkt en om een testrapport van de oude auto-injectoren.
3.11.
[persoon A] heeft de motorkap afgesteld en de auto uitgelijnd. Hij heeft op het lijstje van [persoon C] aangetekend dat hij deze werkzaamheden heeft verricht. Aan de bumper heeft [persoon A] geen werkzaamheden verricht. De lijst met onderdelen en een testrapport heeft [persoon A] niet verstrekt.
3.12.
[persoon C] heeft van de factuur van € 10.299,99 een bedrag van € 2.499,99 niet betaald.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
[persoon A] eist samengevat:
  • veroordeling van [persoon C] om aan hem € 3.024,72 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.499.99 vanaf 15 februari 2024. Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 2.499,99, rente van € 149,73 (berekend van 7 december 2022 tot en met 14 februari 2024) en buitengerechtelijke kosten van € 375,00;
  • veroordeling van [persoon C] in de proceskosten;
  • uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis.
4.2.
[persoon A] baseert de eis op het volgende. [persoon A] en [persoon C] zijn overeengekomen dat [persoon C] € 10.250,00 zou betalen voor de motorrevisie. [persoon A] heeft de motor gereviseerd zoals is overeengekomen. [persoon C] moet daarom de factuur van € 10.299,00 betalen.
4.3.
[persoon C] is het niet eens met de eis van [persoon A] . Hij betwist de inhoud van de overeenkomst en voert als verweer dat hij betaling van het restantbedrag heeft opgeschort. Hij is daartoe gerechtigd, omdat [persoon A] is tekortgekomen in de nakoming van de overeenkomst. Hij concludeert tot afwijzing met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten in een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
In reconventie
4.4.
In reconventie vordert [persoon C] na vermeerdering van eis samengevat:
  • een verklaring voor recht dat [persoon C] mocht opschorten;
  • een verklaring voor recht dat [persoon A] precontractuele informatieplichten heeft geschonden en dat een vermindering van 50% van de hoofdsom op zijn plaats is;
  • veroordeling van [persoon A] om € 4.905,43 terug te betalen;
  • veroordeling van [persoon A] in de proceskosten.
4.5.
[persoon C] baseert de tegeneis op het volgende. [persoon A] heeft gebreken die zijn ontstaan als gevolg van zijn werkzaamheden niet hersteld en hij heeft schade aan de Mercedes veroorzaakt. Er is sprake van een overeenkomst op afstand en dan gelden informatieplichten die [persoon A] heeft geschonden. Een sanctie van 50% is gepast. Als die sanctie wordt toegepast op een redelijke prijs voor de werkzaamheden heeft [persoon C] een bedrag van € 4.905,43 onverschuldigd betaald en dat bedrag moet [persoon A] terugbetalen.

5.De beoordeling

In conventie
Het tot stand komen van de overeenkomst
5.1.
Het staat vast dat tussen [persoon A] en [persoon C] een overeenkomst is gesloten, waarbij [persoon A] zich heeft verbonden om de motor van de Mercedes uit te bouwen, te laten reviseren door Van Kronenburg en weer in te bouwen. Partijen hebben een verschillende lezing van de manier waarop de overeenkomst tot stand is gekomen en van de inhoud ervan.
5.2.
[persoon A] stelt het volgende. Op 28 september 2022 is er telefonisch contact geweest tussen [persoon A] en [persoon C] over de motorrevisie. [persoon A] heeft na dat gesprek een prijsopgave gevraagd bij Van Kronenburg. Toen [persoon C] de volgende dag zijn Peugeot naar de garage kwam brengen, heeft [persoon A] hem gezegd dat de werkzaamheden ca. € 10.000,00 inclusief btw zouden gaan kosten. [persoon C] heeft dat aanbod op 29 september 2022 geaccepteerd. Op 1 november 2022, toen de werkzaamheden bijna waren voltooid, heeft [persoon A] aan [persoon C] geappt dat de prijs uitkwam op € 10.250,00. Op de factuur van 7 november 2022 heeft [persoon A] een bedrag van € 569,98 gecrediteerd om op dit afgesproken bedrag uit te komen.
5.3.
[persoon C] heeft deze gang van zaken betwist. Hij heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat de overeenkomst op 28 september 2022 telefonisch tot stand is gekomen. [persoon A] heeft toen door de telefoon gezegd dat het kostbaar ging worden, maar een concreet bedrag heeft [persoon A] niet genoemd. Dat is ook niet gebeurd op 29 september 2022, toen [persoon C] de Peugeot kwam brengen. In zijn akte van 23 september 2024 heeft [persoon C] zijn lezing van de feiten gewijzigd. Hij heeft toen aangevoerd dat [persoon A] tijdens het telefoongesprek op 28 september 2022 heeft gezegd dat de totale kosten tussen de € 5000,00 en € 6000,00 inclusief btw zouden bedragen.
5.4.
De kantonrechter oordeelt als volgt. [persoon C] heeft de stellingen van [persoon A] onvoldoende gemotiveerd betwist. Partijen hebben het telefoongesprek allebei aangemerkt als het eerste contact over de motorrevisie die [persoon C] wilde laten verrichten. Het staat vast dat [persoon A] de revisie zou laten verrichten door Van Kronenburg. Daarom ligt niet voor de hand dat [persoon A] tijdens het telefoongesprek op 28 september 2022 al een prijs heeft genoemd, omdat hij toen nog niet met Van Kronenburg had kunnen spreken. Ook [persoon C] heeft aanvankelijk verklaard dat in dat telefoongesprek op 28 september 2022 geen prijs is genoemd. Het herziene standpunt van [persoon C] , dat [persoon A] op 28 september 2022 een prijs tussen € 5.000,00 en € 6.000,00 heeft genoemd, is daarmee moeilijk te rijmen. Om een andere reden is slecht voorstelbaar dat [persoon A] die prijsrange heeft genoemd. Toen [persoon A] in een WhatsApp van 1 november 2022 aan [persoon C] mededeelde dat de definitieve prijs van de werkzaamheden € 10.250,00 zou bedragen, heeft [persoon C] op die mededeling niet gereageerd. [persoon C] reageerde uitsluitend op de vraag van [persoon A] of de automaatolie ververst moest worden en nam de mededeling over de prijs van € 10.250,00 voor kennisgeving aan. Tijdens de zitting heeft [persoon C] niet goed kunnen verklaren waarom een zo groot verschil met een prijs tussen € 5.000,00 en € 6.000,00 geen aanleiding gaf tot een reactie of vragen. Ook is niet gebleken dat de factuur van 7 november 2022, waarop [persoon A] verwees naar “het afgesproken bedrag van € 10.250,00” tot enig protest van [persoon C] heeft geleid. Dat wijst erop dat het uiteindelijke bedrag van € 10.250,00 voor [persoon C] akkoord was en dat wijst erop dat [persoon C] ook de richtprijs had aanvaard. [persoon C] heeft al met al onvoldoende betwist dat [persoon A] , zoals hij heeft gesteld, op 29 september 2022 tijdens het bezoek van [persoon C] aan de garage een prijs van “ca. € 10.000,00” heeft genoemd en dat [persoon C] daarmee akkoord is gegaan.
5.5.
De overeenkomst die zo op 29 september 2022 tot stand is gekomen, is een aannemingsovereenkomst. Bij het sluiten van die overeenkomst is een richtprijs bepaald van “ca. € 10.000,00”. Op grond van artikel 7:752 lid 2 BW zal deze richtprijs met niet meer dan 10% mogen worden overschreden om nog een redelijke prijs te zijn. De gefactureerde prijs van € 10.250,00 valt binnen deze marge van 10% en zij is daarom redelijk.
Geen opschorting
5.6.
[persoon C] voert aan dat hij betaling van het restant van het factuurbedrag mocht opschorten, omdat [persoon A] is tekortgekomen in de nakoming van de overeenkomst. Hij heeft hiertoe gesteld dat [persoon A] de motorkap en de bumper niet goed heeft afgesteld en dat het rijgedrag van de Mercedes niet goed is geweest. Bovendien zou [persoon A] de Mercedes hebben beschadigd. Dit blijkt uit foto’s die [persoon C] heeft overgelegd, aldus [persoon C] .
5.7.
[persoon A] heeft betwist dat bij het in- en uitbouwen van de motor de motorkap is verwijderd en hij heeft die daarom ook niet hoeven afstellen. [persoon A] heeft ook betwist dat zijn werkzaamheden in verband met de motorrevisie invloed kunnen hebben gehad op het rijgedrag van de Mercedes. [persoon A] betwist dus dat er een verband bestaat tussen de motorrevisie en deze klachten. Deze twee punten stonden op het lijstje dat [persoon C] op 2 december 2022 in de Mercedes had achtergelaten en ze zijn door [persoon A] verholpen. De bumper is voor de motorrevisie gedemonteerd, maar die is netjes teruggeplaatst. Een lijst van onderdelen en testrapporten heeft [persoon A] niet verstrekt, omdat dat niet is overeengekomen. [persoon A] betwist ook dat hij schade heeft veroorzaakt. [persoon C] heeft hierover op 4 november 2022 en ook toen hij de auto op 7 november 2022 kwam ophalen niets gezegd. Ook op het lijstje van 2 december 2022 staat niets over schade. Pas op 16 maart 2023 heeft [persoon C] hierover geklaagd en dat is te laat, aldus [persoon A] .
5.8.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Tegenover de gemotiveerde betwisting door [persoon A] houden de stellingen van [persoon C] geen stand. Dat voor de motorrevisie de motorkap niet is verwijderd, heeft [persoon C] niet weersproken. In zijn akte van 23 september 2022 voert [persoon C] zelf aan dat het rijgedrag is beïnvloed door een lekke band en speling bij de fuseekogel. Daarmee erkent [persoon C] dat de motorrevisie hiervan niet de oorzaak is geweest. Wat er mis is met de montage van de bumper heeft [persoon C] niet concreet gemaakt. Ook de foto’s maken dat niet duidelijk. Waarom [persoon C] recht heeft op een onderdelenlijst en testrapporten heeft hij niet uitgelegd.
5.9.
Indien al sprake is van schade - de foto’s maken ook dat niet concreet - heeft [persoon C] daarover te laat geklaagd. Door het tijdsverloop van meer dan vier maanden nadat [persoon C] de auto op 7 november 2022 heeft opgehaald, laat zich niet meer vaststellen of die schade als gevolg van de motorrevisie is ontstaan.
5.10.
Dit maakt dat [persoon A] niet is tekortgekomen in de nakoming van de overeenkomst, althans dat [persoon C] daarop geen beroep meer kan doen.
Informatieplichten niet geschonden
5.11.
Omdat [persoon C] een consument is en [persoon A] een handelaar, moet de kantonrechter ambtshalve toetsen of [persoon A] de informatieverplichting voortvloeiende uit richtlijnen 93/13/EEG en 2011/83/EU is nagekomen. Daartoe dient eerst de vraag te worden beantwoord of de verkoop binnen de verkoopruimte heeft plaatsgevonden. Hiervan is sprake als de verkoop niet op afstand of buiten de verkoopruimte heeft plaatsgevonden.
5.12.
In artikel 6:230g sub e BW is bepaald dat van een overeenkomst op afstand sprake is als de overeenkomst wordt gesloten in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand zonder gelijktijdige persoonlijke aanwezigheid van handelaar en consument en waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van een of meer middelen voor communicatie op afstand. Een georganiseerd systeem betreft het stelselmatige gebruik van een systeem. Het toevallige gebruikmaken van een communicatiemiddel op afstand, zoals de telefoon, is onvoldoende.
5.13.
In artikel 6:230g sub f BW is bepaald dat van een overeenkomst buiten de verkoopruimte sprake is als:
  • een overeenkomst wordt gesloten op een andere plaats dan de verkoopruimte en zowel de consument en de handelaar aanwezig zijn;
  • de overeenkomst wordt gesloten in de verkoopruimte van de handelaar, onmiddellijk nadat de consument persoonlijk en individueel is aangesproken op een plaats die niet de verkoopruimte van de handelaar is;
  • de overeenkomst wordt gesloten tijdens een excursie die door de handelaar is georganiseerd met als doel of effect de promotie en de verkoop van zaken of diensten aan de consument.
5.14.
De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van een overeenkomst op afstand, omdat [persoon A] geen gebruik heeft gemaakt van een georganiseerd systeem. Dat op 28 september 2022 ook een telefoongesprek heeft plaatsgevonden, maakt dat niet anders. Ook van een overeenkomst buiten de verkoopruimte is geen sprake. Hiervoor onder 5.4 is geoordeeld dat [persoon C] de stelling van [persoon A] dat hij op 29 september 2022 tijdens een bezoek van [persoon C] aan de garage een overeenkomst met [persoon C] heeft gesloten, waarbij een richtprijs van ca. € 10.000,00 is overeengekomen, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
5.15.
Als geen sprake is van een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte, heeft [persoon A] de verplichting om de in artikel 6:230 l BW opgesomde informatie te verstrekken, voor zover die niet al duidelijk uit de context blijkt. [persoon A] heeft aan zijn informatieverplichtingen ten aanzien van de prijs voldaan, door op 29 september 2022 een richtprijs te geven van ca. € 10.000,00 en op 1 november 2022 via WhatsApp mede te delen dat de definitieve prijs € 10.250,00 zou bedragen. De overige onderdelen van de overeenkomst waren [persoon C] uit de context kennelijk voldoende duidelijk en hij heeft ook niet iets anders gesteld. De enkele stelling dat informatie uit de opsomming van artikel 6:230 l BW “achterwege [is] gelaten” volstaat niet. Dat dat het geval is, is niet gebleken.
Conclusie
5.16.
De slotsom is dat [persoon C] het restant van het factuurbedrag moet betalen en hij zal hiertoe worden veroordeeld.
[persoon C] moet incassokosten betalen
5.17.
De buitengerechtelijke incassokosten van € 375,00 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
[persoon C] moet rente betalen
5.18.
De gevorderde rente wordt toegewezen, omdat [persoon A] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [persoon C] dat niet heeft betwist.
[persoon C] moet de proceskosten in conventie dragen
5.19.
De proceskosten komen voor rekening van [persoon C] , omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [persoon C] in conventie aan [persoon A] moet betalen op € 113,54 aan dagvaardingskosten, € 496,00
aan griffierecht en € 476,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 238,00). Voor kosten die [persoon A] maakt na deze uitspraak moet [persoon C] een bedrag betalen van € 135,00. Dat is in totaal € 1.220,54. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
In reconventie
De tegenvorderingen van [persoon C] worden afgewezen
5.20.
Hiervoor is onder 5.10 geoordeeld, dat [persoon A] niet is tekortgekomen in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst. De kantonrechter heeft hiervoor onder 5.14 geoordeeld dat geen sprake is van een overeenkomst op afstand of van een overeenkomst buiten de verkoopruimte. Onder 5.15 is geoordeeld dat [persoon A] niet is tekortgeschoten in het naleven van zijn informatieplichten uit artikel 6:230l BW. [persoon C] heeft dus geen eigen vordering tot vergoeding van schade of anderszins die samenhangt met de verbintenis om de factuur van [persoon A] te betalen. [persoon C] mocht de verbintenis om het restant van de factuur te betalen dus niet opschorten en de gevorderde verklaring voor recht dat hij dat wel mocht, wordt afgewezen.
5.21.
De gevorderde verklaring voor recht dat sprake is van een overeenkomst op afstand wordt afgewezen. Dat geldt ook voor de vordering om voor recht te verklaren dat een vermindering van de hoofdsom met 50% op zijn plaats is, omdat [persoon A] niet in zijn informatieplichten is tekortgeschoten. Hiervoor onder 5.5 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de prijs van € 10.250,00 een redelijke prijs is geweest. Die prijs dient niet met 50% te worden gekort, zodat [persoon C] niet teveel heeft betaald. Daarom wordt de vordering tot terugbetaling ook afgewezen.
[persoon C] moet de proceskosten in reconventie dragen
5.22.
De proceskosten in reconventie komen voor rekening van [persoon C] , omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). In reconventie worden deze kosten aan de kant van begroot op € 238,00 aan salaris voor de gemachtigde (1 punt x € 238,00).
In conventie en in reconventie
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
5.23.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [persoon A] dat eist en [persoon C] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
6.1.
veroordeelt [persoon C] om aan [persoon A] te betalen € 3.024,72 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 2.499,99 vanaf 15 februari 2024 tot de dag dat volledig is betaald,
6.2.
veroordeelt [persoon C] in de proceskosten in conventie, die aan de kant van [persoon A] worden begroot op € 1.220,54,
In reconventie
6.3.
wijst de vorderingen af,
6.4.
veroordeelt [persoon C] in de proceskosten in reconventie, die aan de kant van [persoon A] worden begroot op € 238,00,
In conventie en in reconventie
6.5.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.D. Olden en in het openbaar uitgesproken.