ECLI:NL:RBROT:2024:10207

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/685464 / JE RK 24-1946
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 9 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht. De zaak betreft de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd door een instabiele en onveilige opvoedsituatie. De ouders, [naam 1] (de moeder) en [naam 2] (de (stief)vader), hebben een belast verleden en persoonlijke problematiek, wat heeft geleid tot conflicten en huiselijk geweld. De moeder is opgenomen bij GGZ Yulius vanwege depressieve klachten en suïcidale gedachten, terwijl de (stief)vader de zorg voor de kinderen heeft gehad, waarbij kindermishandeling is geconstateerd. De kinderen zijn uit huis geplaatst en verblijven in een pleeggezin en een gezinshuis. De Raad heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing voor acht maanden, wat door de kinderrechter is toegewezen, zij het met een beperking van de machtiging tot vijf maanden. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om samen te werken met de jeugdbescherming en de gemaakte afspraken na te komen. De Raad is verzocht om een rapportage te doen over de voortgang van de situatie van de kinderen voor de pro forma zitting op 1 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/685464 / JE RK 24-1946
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2017 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 1],
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2021 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaatsnaam],
advocaat mr. I. van Baaren, kantoorhoudende in Rotterdam,
[naam 2],
hierna te noemen de (stief)vader,
wonende in [plaatsnaam],
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 6 september 2024;
  • een e-mailbericht van de grootouders moederszijde van 17 september 2024;
  • een e-mailbericht van de (stief)vader van 18 september 2024;
  • een brief van de Raad van 1 oktober 2024;
  • een ter zitting door de moeder overgelegde verklaring die zij heeft voorgelezen.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de (stief)vader;
  • een vertegenwoordigster van de Raad, te weten [naam 3];
  • een vertegenwoordigster van de GI, te weten [naam 4].

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1]. De moeder en de (stief)vader zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2].
2.2.
[minderjarige 1] verblijft in een pleeggezin. [minderjarige 2] verblijft in een gezinshuis.
2.3.
Bij beschikking van 10 juli 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 10 juli 2024 tot 10 oktober 2024.
2.4.
Bij beschikking van 22 juli 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 10 oktober 2024;

3.Het verzoek

3.1.
Op 6 september 2024 verzoekt de Raad een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Op 1 oktober 2024 heeft de Raad het verzoek gewijzigd in die zin dat wordt verzocht om een machtiging uithuisplaatsing voor de duur van acht maanden.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft ter zitting het (gewijzigde) verzoek gehandhaafd en als volgt nader toegelicht. Er zijn grote zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. [minderjarige 1] verbleef in een pleeggezin. Sinds 26 september 2024 is [minderjarige 2] vanuit het pleeggezin in een gezinshuis geplaatst.
De ouders hebben zich niet gehouden aan de afspraken en de voorwaarden voor een gezinsopname. De komende periode moet worden bekeken welke mogelijkheden er nog zijn en welke afspraken met de ouders kunnen worden gemaakt. Het is belangrijk dat de ouders met de jeugdbescherming gaan samenwerken en dat in samenspraak met de ouders een plan wordt opgesteld om een stabiele situatie voor de kinderen te creëren zodat vandaaruit de ouders stappen kunnen zetten. Daar is tijd voor nodig. Daarom is een ondertoezichtstelling voor een jaar en een machtiging uithuisplaatsing voor acht maanden verzocht. De kinderen zullen niet langer dan noodzakelijk uit huis geplaatst blijven.
4.2.
De GI heeft ter zitting het (gewijzigde) verzoek van de Raad ondersteund en het volgende meegedeeld. De relatie van de ouders verloopt wisselend. De ouders zijn bij een gezinskliniek geweest ter voorbereiding op de gezinsopname. Deze gezinskliniek heeft aangegeven dat de situatie onvoldoende stabiel is voor een gezinsopname. De ouders hebben aangegeven dat zij niet weten niet of zij het aankunnen. De behandelaren ervaren geen goede samenwerking met de ouders. Het is nog onduidelijk of de gezinsopname door zal gaan. De komende periode is er voldoende tijd nodig om de situatie te onderzoeken en de samenwerking tussen de ouders en de GI te verbeteren. Het is daarbij belangrijk dat de kinderen voldoende contact met de ouders hebben en dat de uithuisplaatsing niet langer dan nodig zal voortduren. Omdat bezoeken tussen de kinderen en de ouders wegens ziekte van daarbij betrokken medewerkers niet door konden gaan, worden binnenkort nieuwe afspraken gemaakt. Zo wordt een uitgebreider bezoek gepland vanwege de komende verjaardagen.
4.3.
Namens de moeder en de (stief)vader heeft de advocaat van de moeder ter zitting aangegeven dat zij zich refereren aan het oordeel van de kinderrechter ten aanzien van de ondertoezichtstelling en heeft zij wel verzocht om de duur van de machtiging uithuisplaatsing te beperken. Ter onderbouwing van dit standpunt is het volgende aangevoerd.
De moeder en de (stief)vader willen dat de kinderen naar huis komen en zij willen zich daarvoor inzetten. Zij beseffen wel dat dit momenteel lastig wordt. De moeder en de (stiefvader) willen aan alles meewerken, handvatten krijgen en weten wat zij moeten doen zodat de kinderen zo snel mogelijk thuis komen. Er wordt een negatief beeld over de ouders geschetst. Het is slechts een paar keren gebeurd dat [minderjarige 1] een prinsessenjurk aan had naar school. Zij is een paar keer op haar tanden gevallen, waardoor zij pijn had. Daarom heeft de moeder met [minderjarige 1] strijd om het tandenpoetsen gehad. Er is dus wel degelijk sprake van inzicht bij de moeder. Bij [minderjarige 2] zou sprake zijn van een forse ontwikkelingsachterstand. De oorzaak daarvan is echter nog onduidelijk terwijl direct wordt beschreven dat de oorzaak onderstimuleren is.
4.4.
De moeder heeft tijdens de zitting aandacht voor het volgende gevraagd. Met pijn in haar hart heeft zij de hulpverlening gevraagd of de kinderen tijdelijk uit huis konden zodat zij rust konden krijgen en de moeder en de (stief)vader aan zichzelf konden werken. De moeder betreurt het dat de kinderen inmiddels een langere periode uit huis zijn. De moeder en de (stief)vader werken aan zichzelf en werken met de jeugdbeschermers mee. De moeder betreurt het dat er niets met de moeder en de (stief)vader wordt overlegd. Zo is [minderjarige 2] plotseling zonder overleg in een ander pleeggezin geplaatst, komt zij niet op de afspraken en is [minderjarige 1] niet naar de tandarts geweest. Ook hebben de moeder en de (stief)vader te weinig contact met de kinderen. [minderjarige 1] wil graag naar huis. De kinderen hebben de moeder en de (stief)vader nodig en worden alleen maar meer beschadigd.
Tijdens de opname in Beilen hebben de moeder en de (stief)vader zich ingezet om aan alles mee te werken. Het gaat dan ook beter. Hiervoor heeft de jeugdbescherming onvoldoende aandacht.
4.5.
De (stief)vader heeft ter zitting het volgende verklaard. Hij wil een kans om te laten zien dat het beter met hem gaat. Zo volgt de (stief)vader een traject tot fietsenmaker. Hij erkent de zorgen. In de afgelopen maanden hebben de kinderen positieve stappen gezet. De (stief)vader heeft er veel verdriet van dat hij momenteel [minderjarige 1] niet mag zien en heeft hiervoor aandacht gevraagd.

5.De beoordeling

5.1
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij groeien op in een instabiele en onveilige opvoedsituatie. De moeder en de (stief)vader hebben een belast verleden en persoonlijke problematiek. De relatie van de ouders is niet stabiel. Zij hebben veel conflicten met elkaar gehad en er is sprake geweest van huiselijk geweld, waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] getuige van zijn geweest. In de afgelopen periode heeft de moeder de relatie beëindigd en is zij vanwege toenemende depressie en suïcidale gedachten bij GGZ Yulius opgenomen. In deze periode heeft de (stief)vader de zorg voor de kinderen gehad en is sprake geweest van kindermishandeling van [minderjarige 1] door de (stief)vader. Er is door de huisarts bij haar letsel geconstateerd in de vorm van blauwe plekken.
De ouders hebben moeite om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in hun ontwikkeling te stimuleren. Zo lukte het [minderjarige 1] niet om zich zelfstandig aan te kleden en kon [minderjarige 2] in juli 2024 nog niet lopen en praten terwijl zij op 31 oktober 2024 drie jaar wordt. Zij heeft een forse ontwikkelingsachterstand, veroorzaakt -zoals door de kinderarts is vastgesteld- door onderstimulering.
5.2.
Vanwege de forse zorgen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met een machtiging uit huis geplaatst. [minderjarige 1] is in het weekendpleeggezin geplaatst. [minderjarige 2] is vanuit een crisispleeggezin op 26 september 2024 in een gezinshuis geplaatst.
5.3.
Het gezin is voor een gezinsopname bij GGZ Drenthe Gezinspsychiatrie aangemeld. Daarbij zouden de moeder en [minderjarige 1] en de (stief)vader met [minderjarige 2] in twee aparte klinieken worden opgenomen. Ter voorbereiding op de gezinsopname hebben zij twee weken bij de gezinskliniek in Beilen verbleven. Tijdens deze opname is gebleken dat de situatie tussen de moeder en de (stief)vader onvoldoende stabiel is voor een gezinsopname, dat sprake is van verwaarlozing van de kinderen en dat de ouders er niet voor de kinderen kunnen zijn als zij in beslag genomen worden door persoonlijke problematiek. Daar komt bij dat de moeder en de (stief)vader hebben besloten om met elkaar verder te gaan. De (stief)vader is bij de moeder ingetrokken en heeft het traject om een eigen woning te krijgen zonder overleg met zijn hulpverlener gestopt. De moeder en de (stief)vader zijn dan ook helaas niet betrouwbaar gebleken in het nakomen van de gemaakte afspraken met de hulpverlening en trekken hun eigen plan zonder rekening te houden met de gevolgen voor de kinderen. Ondanks de ingezette hulpverlening is het nog niet gelukt om de ouders aan te sturen en te ondersteunen in het creëren van een voldoende stabiele en veilige opvoedsituatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en om hun bedreigde ontwikkeling af te wenden. Daar komt ook bij dat de samenwerking tussen de ouders en de jeugdbeschermers wisselend en stroef verloopt. Daarom blijft ook de komende periode hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk.
5.4.
Na de uithuisplaatsing hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een positieve ontwikkeling gemaakt. Zo kan [minderjarige 1] zichzelf inmiddels na het douchen afdrogen en aankleden en kan [minderjarige 2] lopen en brabbelen in haar eigen taal. Het is dan ook in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om hun huidige plaatsingen voort te zetten.
5.5.
Gelet op al het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarom zal de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Daarom zal de kinderrechter de machtiging uithuisplaatsing verlengen. De kinderrechter ziet wel aanleiding om de duur van de machtiging te beperken tot vijf maanden en het verzoek voor het overige aan te houden voor een tussentijds toetsmoment. Door middel van een gezinsopname of een ander door de GI te bepalen traject zal de komende periode duidelijk moeten worden wat de (on)mogelijkheden van de moeder en de (stief)vader zijn in de opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Daarbij is het uiteraard heel belangrijk - en de verantwoordelijkheid van de moeder en de (stief)vader- dat zij gaan samenwerken met de GI en dat zij zich gaan houden aan de met de GI gemaakte afspraken, zoals zij tijdens de zitting uitdrukkelijk hebben toegezegd.
5.6.
De Raad wordt verzocht om uiterlijk één week voor de hierna genoemde pro forma datum de kinderrechter (met afschrift aan de GI, de belanghebbenden en de advocaat) een briefrapportage te doen toekomen met vermelding van de stand van zaken en onderbouwd aan te geven of het resterende deel van het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, met ingang van 9 oktober 2024 tot 9 oktober 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 9 maart 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt het verzoek voor het overige aan;
6.5.
En alvorens verder te beslissen.
6.6.
Bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 februari 2025 pro forma.
6.7.
Bepaalt dat de Raad, de GI, de belanghebbenden en de advocaat op de genoemde pro forma-datum niet ter zitting behoeven te verschijnen.
6.8.
Verzoekt de Raad uiterlijk één week voor de genoemde pro forma datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen, met afschrift aan de GI, de belanghebbenden en de advocaat.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024 door
mr. M.P.G. Rietbergen, kinderrechter, in aanwezigheid van D. van der Aa als griffier, en op schrift gesteld op 15 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.