Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- de verzoekschriften met bijlagen van 20 september 2024;
- het verweerschrift met bijlagen van de advocaat van de ouders van 20 september 2024;
- een briefrapportage van de GI d.d. 23 september 2024
2.De feiten
3.Het verzoek
4.De standpunten
5.De beoordeling
5.2.1. De ernstige zorgen over [minderjarige 2] zoals genoemd in de beschikking van 6 augustus 2024 zijn nog altijd aanwezig. [minderjarige 2] is opgenomen in het ziekenhuis omdat er ernstig hersenletsel bij haar is geconstateerd. De ouders worden tot op heden verdacht van kindermishandeling van [minderjarige 2]. Voorafgaand aan deze zitting zijn verschillende stukken aan het dossier toegevoegd die betrekking hebben op de medische situatie van [minderjarige 2] en de mogelijke oorzaken van haar hersenletsel. Deze stukken – en het weinige dat daarover ter zitting nog is gezegd – veranderen echter niets aan de conclusie die de kinderrechter in de beschikking van 6 augustus 2024 reeds heeft getrokken, te weten dat nog steeds niet met een voldoende hoge mate van waarschijnlijkheid is komen vast te staan dat het letsel van [minderjarige 2] NIET door kindermishandeling is veroorzaakt.
1) In de eerste plaats geldt dat het strafrechtelijk onderzoek nog niet is afgerond, waardoor de mogelijkheid bestaat dat de ouders aan de gezinsopname worden onttrokken doordat zij in (voorlopige) hechtenis worden genomen.
2) Vanuit de Richtlijn Kindermishandeling (2020) wordt aangegeven dat een herstelgerichte
Dienaangaande overweegt de kinderrechter dat het klopt dat ouders volharden in hun stelling dat het hersenletsel van [minderjarige 2] enkel een medische oorzaak heeft en dat zij mede daarom liever zouden zien dat [minderjarige 2] meteen naar huis komt. Dat betekent echter niet dat zij de ernst van de situatie niet onderkennen en evenmin dat zij niet open zouden staan voor de bevindingen uit een gezinsopname en de hulp die op grond daarvan mogelijk aan het gezin geboden kan worden.
6.De beslissing
- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.