ECLI:NL:RBROT:2023:9980

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
10-158855-23 / VI-nummer: 99-000413-57
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot heroïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1984, die opzettelijk 1 kilogram heroïne in zijn auto had. De verdachte bekende het voorhanden hebben van de heroïne en werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling voor 300 dagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet had op het aanwezig hebben van heroïne, wat leidde tot de bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en zich nog in zijn proeftijd bevond. De ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte werden meegewogen in de strafmaat. De rechtbank besloot ook tot teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 2.180,- aan de verdachte, omdat niet kon worden vastgesteld dat dit bedrag uit misdrijf was verkregen. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling werd toegewezen, omdat de verdachte de voorwaarden niet had nageleefd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-158855-23,
VI-nummer: 99-000413-57
Datum uitspraak: 10 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1984,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [woonplaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
Detentiecentrum [detentiecentrum01] ,
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.M.F. de Rooij heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest;
  • herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in de zaak met VI-nummer
99-000413-57.

4.Waardering van het bewijs

Bewezenverklaring
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de verdachte met zijn handelen minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het aanwezig hebben van heroïne. Het ten laste gelegde aanwezig hebben van 995,5 gram heroïne wordt daarom bewezen verklaard.
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 27 juni 2023 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 1 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft bijna een kilo heroïne voorhanden gehad. Hij heeft verklaard dat hij dit moest vervoeren en dat hij daar geld voor zou krijgen. Gezien de hoeveelheid gaat de rechtbank er van uit dat deze heroïne bestemd moet zijn geweest voor het verspreiden en verhandelen daarvan. De verdachte heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de criminele drugshandel. De handel in harddrugs leidt tot veel problemen in de maatschappij. Dit gaat vaak gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit. Ook zijn de gezondheidsrisico’s voor gebruikers van heroïne groot. Verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk alleen laten leiden door zijn eigen financiële gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
8 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en zich nog in zijn proeftijd bevond van een veroordeling van illegale handel in verdovende middelen onder parketnummer 10-057702-19 (VI-zaak 99-000413-57).
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Mede gelet daarop valt de op te leggen straf lager uit dan de eis van de officier van justitie.
De verdediging heeft bepleit dat een lange en enkel onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet bijdraagt aan het minimaliseren van recidivegevaar. De verdediging heeft gepleit voor een slechts gedeeltelijke herroeping van de vervroegde invrijheidstelling en tot oplegging van een deels voorwaardelijke straf voor het feit, met algemene en bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel. De verdachte heeft een ernstig strafbaar feit begaan. Bovendien was de verdachte mede gelet op genoemde VI-zaak en het uittreksel uit de justitiële documentatie een gewaarschuwd mens. Dit heeft hem er niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en de hierna te bespreken gedeeltelijke herroeping van de vervroegde invrijheidstelling passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 2.180,- verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 2.180,- zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, omdat niet kan worden vastgesteld dat dit bedrag uit misdrijf is verkregen.

9.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

9.1.
Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij arrest van 7 september 2018 van het Hof van Beroep te Luik (België), waarvan de executie is overgenomen door Nederland in het kader van de WETS, parketnummer
10-1057702-19, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1825 dagen voor illegale handel in verdovende middelen tussen 2009 en 2013.
De verdachte is op 31 augustus 2022 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd is ingegaan op die datum en bedraagt 609 dagen, met een strafrestant van 609 dagen gevangenisstraf.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert de herroeping van het gehele strafrestant van 609 dagen gevangenisstraf.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit een gehele afwijzing van de vordering tot herroeping, dan wel een slechts gedeeltelijke herroeping.
9.4.
Beoordeling
Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd.
Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk, te weten voor
driehonderd (300) dagen, moet worden ondergaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van
€ 2.180,- als volgt:
- gelast de teruggave daarvan aan verdachte.
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf;
wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog een gedeelte, groot
driehonderd (300) dagen, moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van Driel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 juni 2023 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 1 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)