ECLI:NL:RBROT:2023:9964

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
83/212126-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrifte met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrifte. De verdachte, geboren op [geboortedatum01] te [geboorteplaats01] en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd bijgestaan door de raadsvrouwen mrs. R.E. van Zijl en T. Urbanus. De officier van justitie, mr. M. Altena, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van acht weken. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de feiten onder de bestuursrechtelijke norm van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) vielen. De rechtbank concludeerde dat de WHW geen belemmering vormde voor strafrechtelijke vervolging.

De rechtbank beoordeelde de bewijsvoering en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk valse diploma's had opgemaakt en in zijn bezit had. De verdachte had twee valse diploma's voorhanden gehad en één diploma valselijk opgemaakt, wat het vertrouwen in de juistheid van diploma's aantastte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn functie als voormalig rector van de hogeschool Islamitische Universiteit van Europa, zich in een voorbeeldfunctie bevond, wat zijn handelen des te kwalijker maakte. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht weken op, met een proeftijd van twee jaar, en bepaalde dat de straf niet ten uitvoer zou worden gelegd, tenzij de verdachte zich niet aan de voorwaarden hield.

De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar en legde de straf op op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken van de Rechtbank Rotterdam.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/212126-22
Datum uitspraak: 23 oktober 2023
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren op [geboortedatum01] te [geboorteplaats01],
zonder vast woon- of verblijfplaats in Nederland,
verblijvende te [verblijfadres01],
raadsvrouwen mrs. R.E. van Zijl en T. Urbanus, advocaten te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Altena heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken met aftrek van voorarrest.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

De verdediging heeft aangevoerd dat hetgeen aan de verdachte wordt verweten weliswaar ten laste is gelegd als een vorm van valsheid in geschrift, maar dat dit feitelijk ziet op een bestuursrechtelijke overtreding van de norm uit artikel 15.7 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW). Daarom had er gehandhaafd moet worden via het bestuursrecht en is de officier van justitie niet-ontvankelijk in de strafrechtelijke vervolging.
De rechtbank oordeelt dat noch uit de wet noch uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de WHW in de weg staat aan strafrechtelijke vervolging van de verdachte in deze zaak. Het beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie slaagt al om die reden niet. Verder geldt dat, los van de vraag of de WHW als een zogenaamde lex specialis kan worden aangemerkt ten opzichte van het ten laste gelegde artikel 225 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), de generalis-specialisregeling het opportuniteitsbeginsel op grond waarvan de officier van justitie tot vervolging kan overgaan niet doorbreekt.
De officier van justitie is ontvankelijk.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Feit 1
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de betreffende diploma’s zogenaamde conceptdiploma’s betreffen die niet zijn uitgereikt. De conceptstatus van de diploma’s dient om twee redenen te leiden tot vrijspraak. Ten eerste hebben conceptdiploma’s gelet op de onvoltooide status geen bewijsbestemming. Ten tweede wist de verdachte niet dat de conceptdiploma’s bedoeld waren om als echt en onvervalst te doen gebruiken. De verdachte had dat ook niet redelijkerwijs moeten vermoeden.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de diploma’s die onder feit 1 op tenlastelegging zijn opgenomen niet als conceptdiploma’s kunnen worden aangemerkt. De rechtbank constateert dat deze diploma’s naar hun uiterlijke verschijningsvorm een zodanige kwaliteit en inhoud hebben dat deze in het maatschappelijk verkeer als echt en onvervalst zouden kunnen worden gebruikt. De diploma’s zijn daarom geschikt om tot bewijs van enig feit te dienen. Het enkele feit dat de diploma’s niet zijn ondertekend, maakt dit niet anders. De wet vereist niet dat een diploma ondertekend moet zijn voordat het rechtsgeldig is.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat de betreffende diploma’s naar hun aard bestemd zijn geweest om als echt en onvervalst te doen gebruiken. De diploma’s zijn in de woning van de verdachte aangetroffen en in de woning is ook een lijst met uitgegeven diploma’s gevonden waarop in ieder geval één van de onderhavige diploma’s is vermeld.
De rechtbank gaat er vanuit dat de verdachte - als (voormalig) docent, bestuurder en rector van de hogeschool Islamitische Universiteit van Europa (hierna: IUE)- wist welke opleiding van de instelling geaccrediteerd was. Het enige accreditatiebesluit van de Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) voor de IUE is immers verleend in 2015. In dat jaar vervulde de verdachte de hiervoor genoemde functies. Het besluit van de NVAO zag enkel op accreditatie van de opleiding
"HBO Master Islamitische geestelijke verzorging."Gelet hierop wist de verdachte dat de op de diploma’s vermelde (andersoortige) opleidingen niet in een bachelor-graad konden resulteren. De tenlastegelegde valse diploma’s waren dan ook bedoeld om als echt en onvervalst te gebruiken en de verdachte wist dat.
De verklaring van de verdachte – dat het de bedoeling was om waarschuwingsnotities bij te voegen alvorens de diploma’s uit te reiken – acht de rechtbank op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Het dossier bevat daartoe geen aanwijzingen, terwijl het in rede had gelegen dat als dat het geval zou zijn geweest één van de vele getuigen daarover zou hebben verklaard. De verklaring van de verdachte op dit punt is bovendien pas (schriftelijk) ter zitting voor het eerst naar voren gebracht, terwijl het voor de hand had gelegen dat de verdachte daarover al eerder had verklaard, of in ieder geval op een eerder moment gedurende de (lange) aanloop naar de zitting.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
5.2.
Feit 2
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het diploma abusievelijk fout is opgemaakt; niet de
International Astrolabe University(hierna: IAU), maar de
Lebanese Canadian University(hierna: LCU) had vermeld moeten worden op het diploma. Dat was namelijk de instelling waar de betreffende studente haar opleiding genoot en deze instelling is geaccrediteerd tot het verlenen van de PhD-graad in
Islamic Economy. Omdat de IUE met de LCU een samenwerking had, mocht het diploma van de PhD-graad in
Islamic Economyde namen van zowel de IUE als de LCU vermelden. Dit bewust onjuiste diploma is weliswaar ondertekend door de verdachte maar dat berust op een vergissing. Het diploma is nooit uitgereikt en het was ook nooit bedoeld om daadwerkelijk uit te reiken.
Beoordeling
Dat op het diploma in strijd met de waarheid is opgenomen dat de IUE in samenwerking met de IAU de PhD-graad in
Islamic Economyheeft verleend aan [naam 1] staat niet ter discussie, nu noch de IUE, noch de IAU daartoe geaccrediteerd waren. Evenmin staat ter discussie dat de verdachte het foutief opgemaakte diploma heeft ondertekend.
De door de verdediging in het strafproces ingebrachte stukken tonen aan dat er een vorm van samenwerking bestond tussen de IUE en de LCU. Uit die stukken kan echter niet worden afgeleid dat de LCU, zoals de verdediging stelt, daadwerkelijk geaccrediteerd was voor de betrokken PhD-opleiding (
Islamic Economy). Mocht dat echter al het geval zijn, dan volgt uit het bestaan van een vorm van samenwerking tussen twee onderwijsinstellingen nog niet dat de IUE als niet-geaccrediteerde onderwijsinstelling een PhD-graad in Nederland mocht verlenen, zelfs al zou de samenwerkende onderwijsinstelling daartoe wel geaccrediteerd zijn.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte opzettelijk dit valse diploma heeft opgemaakt. Daarvoor geldt hetzelfde als hiervoor overwogen ten aanzien van feit 1. Het is geenszins aannemelijk geworden dat de verdachte – zoals hiervoor vermeld zijnde een voormalig docent, bestuurder en rector van de IUE die goed bekend was met de geaccrediteerde en niet-geaccrediteerde opleidingen van de IUE – een foutief diploma met PhD-graad ‘per ongeluk’ heeft ondertekend en heeft (laten) voorzien van een stempel.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het valselijk opmaken van het betreffende diploma en in het verlengde daarvan dat hij de bedoeling heeft gehad het valse diploma als echt en onvervalst te doen gebruiken.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
feit 1
hij op 10 oktober 2018 te Vlaardingen, opzettelijk valse geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een bachelor diploma ten name van [naam 2] (DOC-012-01/DOC-013-03) d.d. 18 september 2017, en
een bachelor diploma ten name van [naam 3] (DOC-012-01/DOC-013-02) d.d. 18 september 2017
voorhanden heeft gehad,
terwijl verdachte wist dat die geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als waren deze echt en onvervalst, en bestaande die valsheid hierin dat
ad A) op het diploma vermeld is dat [naam 2] een Bachelor degree of Languages and Civilization Arabic Literature heeft behaald en
ad B) op het diploma vermeld is dat [naam 3] een Bachelor degree of Islamic Sciences heeft behaald
waardooreen graad was vermeld waartoe de Stichting Islamitische Universiteit van Europa niet geaccrediteerd was;
feit 2
hij in de periode van 23 september 2018 tot en met 10 oktober 2018 in Nederland, t een diploma, te weten een dual doctor of philosophy (PhD) diplomain Islamic Economy ten name
van [naam 1] (DOC-013-06) d.d. 23 september 2018 - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt , immers heeft verdachte valselijk en in strijd met de waarheid op dat diploma vermeld dat [naam 1] een dual doctor of philosophy degree in Islamic Economy heeft behaald en
aldusop voornoemd geschrift een graad vermeld waartoe de Stichting Islamitische Universiteit van Europa niet geaccrediteerd was zulks met het oogmerk om dit geschrift als echt en onvervalst door een ander te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De verdediging heeft betoogd dat het ten laste gelegde feitencomplex niet kan worden gekwalificeerd onder artikel 225 Wetboek van Strafrecht, omdat het onder de lex specialis van artikel 15.7 WHW valt. De verdachte dient om die reden te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Artikel 15.7 WHW bevat een bestuursrechtelijke norm die wordt gesanctioneerd met een bestuurlijke boete. Artikel 15.7 WHW is dus geen strafrechtelijke bepaling als bedoeld in artikel 55 Sr, zodat artikel 15.7 niet kan gelden als een lex specialis ten opzichte van artikel 225 Sr. Verder staat vast dat de officier van justitie de verdachte vervolgt voor overtreding van respectievelijk artikel 225, tweede lid, Sr (feit 1) en artikel 225, eerste lid, Sr (feit 2). De tenlastelegging bevat alle bestanddelen van genoemde wetsbepalingen. Het beroep op ontslag van alle rechtsvervolging slaagt dus niet.
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.
De bewezen feiten leveren op:
feit 1
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
feit 2
valsheid in geschrift.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft twee valse diploma’s voorhanden gehad en één diploma valselijk opgemaakt. Dit zijn op zichzelf beschouwd al erg kwalijke feiten, nu dit het vertrouwen van de maatschappij in de juistheid van diploma’s aantast. Dat de verdachte heeft gehandeld vanuit zijn voorbeeldfunctie als voormalig rector en bestuurder van de hogeschool maakt zijn handelen des te kwalijker. Daar komt bij dat de verdachte de onderhavige feiten heeft gepleegd terwijl hij in een schorsing van de voorlopige hechtenis in een andere strafzaak liep en aan die schorsing strikte voorwaarden waren verbonden. De voorwaarden waren onder meer dat hij zich niet met financiële en/of administratieve kwesties van de IUE zou bemoeien en dat hij zich niet aan een strafbaar feit schuldig zou maken. Deze schorsingsvoorwaarden hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich toch bezig te houden met administratieve handelingen, namelijk het ondertekenen en opmaken van diploma’s en dan ook nog in valselijke zin.
De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals ook door de officier van justitie geëist. Omdat, vanwege een tussentijdse veroordeling tot een gevangenisstraf van 28 maanden artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en omdat de redelijke termijn is overschreden, wordt in plaats daarvan een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht weken opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Deze voorwaardelijke straf heeft ook als doel de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) weken;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. van Luijck, voorzitter,
mrs. F.A. Hut en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 23 oktober 2023.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
feit 1
hij op of omstreeks 10 oktober 2018 te Vlaardingen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een of meerdere vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een bachelor diploma en/of degree ten name van [naam 2] (DOC-012-01/DOC-013-03) d.d. 18 september 2017, en/of
een bachelor diploma en/of degree ten name van [naam 3] (DOC-012-01/DOC-013-02) d.d. 18 september 2017
heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die geschrift(en) bestemd was/waren om gebruik van te maken als ware(n) het/deze echt en onvervalst, en bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin dat
ad A) in/op het diploma en/of degree opgenomen en/of vermeld is dat [naam 2] een Bachelor degree of Languages and Civilization Arabic Literature heeft behaald en/of
ad B) in/op het diploma en/of degree opgenomen en/of vermeld is dat [naam 3] een Bachelor degree of Islamic Sciences heeft behaald en/of
op voornoemd(e) geschrift(en) een graad was vermeld waartoe de Stichting Islamitische Universiteit van Europa niet geaccrediteerd was;
feit 2
Hij op één of meer tijdstippen in de periode van 23 september 2018 tot en met 10 oktober 2018 te Rotterdam en/of Vlaardingen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een diploma en/of degree, te weten een dual doctor of philosophy (PhD) diploma/degree in Islamic Economy ten name
van [naam 1] (DOC-013-06) d.d. 23 september 2018 - zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of valselijk heeft doen opmaken en/of heeft doen vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders valselijk en/of in strijd met de waarheid op dat diploma en/of degree opgenomen en/of vermeld dat [naam 1] een dual doctor of philosophy degree in Islamic Economy heeft behaald en/of op voornoemd geschrift een graad vermeld en/of doen vermelden waartoe de Stichting Islamitische Universiteit van Europa niet geaccrediteerd was zulks met het oogmerk om dit geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken.