ECLI:NL:RBROT:2023:9961

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
10/025169-23 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en procesafspraken in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het voorbereiden van het plegen van een feit onder de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ter hoogte van € 30.000,-. Gezien de procesafspraken tussen de officier van justitie en de verdediging, en de beperkte draagkracht van de veroordeelde, heeft de rechtbank besloten de betalingsverplichting te matigen tot € 10.000,-. De rechtbank benadrukt dat, hoewel procesafspraken zijn gemaakt, zij haar eigen verantwoordelijkheid behoudt om te beoordelen of de vaststelling van het wederrechtelijk voordeel en de betalingsverplichting in overeenstemming is met de wet. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, gevolgd en de betalingsverplichting vastgesteld op het lagere bedrag, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak. De beslissing is genomen in het belang van zowel de maatschappij als de veroordeelde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/025169-23 (ontneming)
Datum uitspraak: 13 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde01]
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. B. Kurvers, advocaat te 's-Hertogenbosch.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2023, tegelijkertijd met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak die onder hetzelfde parketnummer aanhangig is gemaakt tegen de veroordeelde.
Van dat vonnis in de inhoudelijke zaak is een kopie, aangeduid als bijlage A, aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis

2.Procesafspraken

De ontnemingsvordering maakt onderdeel uit van procesafspraken die de officier van justitie en de verdediging hebben gemaakt in de strafzaak tegen de verdachte. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de procesafspraken.
Wat betreft de ontnemingsvordering zijn partijen in de procesafspraken schriftelijk overeengekomen dat het openbaar ministerie ‘
zal een ontnemingsprocedure starten voor een bedrag van € 10.000,-’.
Tijdens de inhoudelijke behandeling zijn de gemaakte afspraken met de verdachte en zijn raadsman besproken. De verdachte heeft verklaard dat hij goed begrijpt wat de gemaakte afspraken inhouden en welke gevolgen deze voor hem en zijn zaak kunnen hebben. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte vrijwillig, op basis van voor hem voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten, ook waar het gaat om de door de verdachte te aanvaarden betalingsverplichting samenhangend met het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ondanks de gemaakte procesafspraken behoudt de rechtbank haar eigen verantwoordelijkheid om te beoordelen of de vaststelling van het wederrechtelijk voordeel en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting plaatsvindt in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke regeling. Dit betekent dat zij in de onderhavige zaak zelfstandig moet beoordelen of aan de voorwaarden van artikel 36e Sr is voldaan.

3.Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van deze rechtbank van 13 oktober 2023 is de veroordeelde veroordeeld voor
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
- voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,

meermalen gepleegd.

In deze procedure wordt daarom als vaststaand aangenomen dat dit feit door de veroordeelde is begaan.

4.Vordering officier van justitie en standpunt verdediging

De vordering van de officier van justitie mr. mr. B.J.G. Leeuw, die is gegrond op artikel 36e, eerste en tweede lid, Sr en die ter terechtzitting mondeling is aangepast door de officier van justitie, strekt tot:
  • het vaststellen van het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 30.000,-;
  • het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een bedrag van € 10.000,-.
De officier van justitie heeft de vordering gebaseerd op het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ [1] (hierna: het ontnemingsrapport), dat is opgemaakt naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek dat naar de veroordeelde is ingesteld, en de gemaakte procesafspraken.
De verdediging heeft verzocht om de vordering van de officier van justitie te volgen.

5.Beoordeling van de vordering

5.1
Grondslag ontnemingsvordering
De grondslag voor de ontnemingsvordering betreft artikel 36e, eerste en tweede lid, Sr. Op grond van dit artikel kan aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf, dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie een ontnemingsmaatregel worden opgelegd, indien aannemelijk is dat dat feit er op enigerlei wijze toe heeft geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
5.2
Beoordeling en berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Vast is komen te staan dat de veroordeelde zich in de periode van 1 mei 2022 tot en met 28 februari 2023 heeft schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen voor het opzettelijk invoeren/vervoeren/verkopen van diverse partijen harddrugs. [2] Op grond van het ontnemingsrapport is aannemelijk geworden dat de veroordeelde uit dit strafbare feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. [3] Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt in het ontnemingsrapport geschat op € 30.000,-.
De rapporteur heeft bij de berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel de concrete berekeningsmethode gehanteerd. Deze berekening is opgemaakt aan de hand van chatgesprekken die de verdachte heeft gevoerd. [4]
De rechtbank is van oordeel dat het ontnemingsrapport een voldoende nauwkeurige schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel betreft. Ter zitting is dit door de verdachte niet bestreden. Het bedrag waarop het door de veroordeelde verkregen wederrechtelijk voordeel wordt geschat, wordt dan ook vastgesteld op € 30.000,-.

6.Vaststelling van het te betalen bedrag

Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank ziet echter aanleiding om daar vanaf te wijken.
Ter terechtzitting is naar voren gekomen, zowel door de officier van justitie als de verdediging, dat de in de procesafspraken afgesproken hoogte van de ontnemingsvordering en de overige procesafspraken ‘communicerende vaten’ waren en dat om die reden de genoemde procesafspraak tot stand is gekomen en de officier van justitie daarom heeft gevorderd de betalingsverplichting lager vast te stellen.
De bevoegdheid van de rechter om het ontnemingsbedrag lager vast te stellen is niet beperkt tot specifieke gevallen, zoals bijvoorbeeld de draagkracht van de veroordeelde. Het is aan de ontnemingsrechter om te beslissen welke omstandigheden van belang zijn te achten voor de beslissing of de betalingsverplichting wordt gematigd en, zo ja, met welk bedrag (ECLI:NL:HR:2022:67). Naar het oordeel van de rechtbank kunnen ook gemaakte procesafspraken een dergelijke omstandigheid zijn.
Gelet op de inhoud van het dossier, hetgeen de verdediging en het openbaar ministerie aan de gemaakte procesafspraken ten grondslag hebben gelegd en het feit dat de veroordeelde nu een zeer beperkte draagkracht heeft en dat dit naar redelijke verwachting in de nabije toekomst niet wezenlijk zal veranderen, komt het afdoeningsvoorstel om de betalingsverplichting op
€ 10.000,- vast te stellen, de rechtbank niet onredelijk voor. De hoogte van het te ontnemen geldbedrag doet recht aan zowel de belangen van de maatschappij als van de verdachte.
De betalingsverplichting van de veroordeelde zal daarom worden vastgesteld op € 10.000,-.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
geschat, vast op
€ 30.000,00(zegge: dertigduizend euro);
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 10.000,00(zegge:
tienduizend euro);
bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
85 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. L. Daum en C.J.L. van Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van politie van 6 juli 2023 met documentcode [nummer01] .FIN;
2.Vonnis van de Rechtbank Rotterdam d.d. 13 oktober 2023;
3.Ontnemingsrapport, blz. 24;
4.Ontnemingsrapport, blz. 22 en 23.