In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldsaneringsregeling. Verzoekster, mevrouw A. van Driel, heeft een verzoek ingediend om een schuldeiser te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling. De schuldeiser, die niet akkoord ging met de regeling, heeft een vordering van € 2.733,25, wat 7,9% van de totale schuldenlast van verzoekster bedraagt. Verzoekster heeft in totaal tweeëntwintig schuldeisers, waarvan één preferente en eenentwintig concurrente schuldeisers, met een totale vordering van € 34.590,82. De aangeboden regeling voorziet in een betaling van 7,71% aan de preferente en 3,85% aan de concurrente schuldeisers.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldeiser niet is verschenen ter zitting, ondanks een behoorlijke oproeping. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die onder beschermingsbewind staat en psychische problemen heeft, afgewogen tegen de belangen van de schuldeiser. De rechtbank oordeelt dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoekster kan bieden, gezien haar financiële situatie en de vrijstelling van de arbeidsplicht tot 24 april 2024. De rechtbank heeft ook overwogen dat de meerderheid van de schuldeisers met de regeling heeft ingestemd en dat de regeling goed is gedocumenteerd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het verzoek van verzoekster toe te wijzen en de schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. De schuldeiser is veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil, aangezien er geen griffierecht verschuldigd was en verzoekster niet door een advocaat is bijgestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, en heeft het subsidiaire verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.