ECLI:NL:RBROT:2023:9868

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
10699359 VV EXPL 23-451
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voorschot op schadevergoeding in kort geding tegen gerechtsdeurwaarder

In deze zaak heeft eiser, aangeduid als [eiser01], een kort geding aangespannen tegen GGN Mastering Credit B.V., die tevens handelt onder de naam GGN Gerechtsdeurwaarders. De zaak betreft de vraag of de gerechtsdeurwaarder ten onrechte schulden op naam van eiser bij de Sociale Banken Nederland (SBN) heeft ingediend. Eiser, die gedupeerd is door de kinderopvangtoeslagaffaire, stelt dat de ingediende schulden niet bestaan en vordert een voorschot op schadevergoeding van € 21.163,23, alsmede andere nevenvorderingen. GGN betwist de vordering en stelt dat zij enkel de organisatie is waarbij de gerechtsdeurwaarder is aangesloten en dat de vorderingen op basis van opdrachtgevers zijn ingediend.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 oktober 2023 in Dordrecht, zijn de standpunten van beide partijen besproken. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat de vorderingen niet bestaan, en de kantonrechter oordeelt dat het bestaan van de vordering niet voldoende aannemelijk is. De kantonrechter wijst erop dat GGN niet de juiste partij is die door eiser is gedagvaard, aangezien de gerechtsdeurwaarder als openbaar ambtenaar de vorderingen heeft ingediend. Bovendien is er twijfel over de onrechtmatigheid van GGN's handelen, aangezien de SBN de vorderingen heeft uitbetaald ondanks de betwisting door eiser.

De kantonrechter concludeert dat er onvoldoende grond is om de vordering tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding toe te wijzen, en wijst de vorderingen van eiser af. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van GGN zijn vastgesteld op € 529,-. Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10699359 VV EXPL 23-451
datum uitspraak: 20 oktober 2023
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: [naam01] van Stichting Juridisch Centrum te Hoofddorp,
tegen
GGN Mastering Credit B.V., tevens handelend onder de naam GGN Gerechtsdeurwaarders,
vestigingsplaats: Utrecht (kantoorhoudende te Rotterdam),
gedaagde,
gemachtigden: [naam02] en [naam03] .
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘GGN’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 28 september 2023, met bijlagen;
  • de pleitnota van [eiser01] .
1.2.
Op 6 oktober 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling in het gerechtsgebouw te Dordrecht met partijen besproken. Daarbij waren aanwezig: [naam01] , [naam02] en [naam03] .

2.De beoordeling

Wat is er gebeurd?
2.1.
[eiser01] is één van de ouders die gedupeerd is door de problemen met de kinderopvangtoeslag, ook wel de toeslagenaffaire genoemd. Als gevolg hiervan heeft de overheid [eiser01] bericht dat zijn private schulden zoveel mogelijk zullen worden afbetaald door de Sociale Banken Nederland (hierna: de SBN). De SBN heeft vervolgens diverse private schulden van [eiser01] afbetaald, waaronder de volgende vijf schulden die door GGN bij de SBN zijn ingediend: € 9.083,09, € 2.914,90, € 4.029,37, € 914,90 en € 4.220,77 (totaal € 21.163,23).
Standpunten van partijen
2.2.
Volgens [eiser01] heeft GGN deze schulden ten onrechte bij de SBN ingediend, omdat de schulden niet bestaan en/of door [eiser01] zijn betwist. [eiser01] is van mening dat GGN door niet-bestaande schulden bij SBN op te geven onrechtmatig (fraude en oplichting) jegens hem heeft gehandeld. [eiser01] vordert daarom om GGN bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om:
  • een bedrag van € 21.163,23 aan onrechtmatig ontvangen gelden aan [eiser01] terug betalen als voorschot op de schadevergoeding alsmede nadeelcompensatie welke per direct opeisbaar is;
  • een verklaring en specificatie te geven van hoeveel bedragen GGN naast de hierboven genoemde bedragen op naam van [eiser01] heeft ontvangen, nu de medewerkster van de SBN heeft aangegeven dat er dubbele betalingen zijn gedaan;
  • een dwangsom van € 1.000,- per dag te betalen voor elke dag na het vonnis dat GGN de gelden niet terugbetaalt;
  • de proceskosten te betalen.
[eiser01] beperkt zijn vordering tot € 25.000,-.
2.3.
GGN stelt zich primair op het standpunt dat [eiser01] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het de gerechtsdeurwaarder is die de vordering in zijn hoedanigheid als openbaar ambtenaar bij de SBN heeft opgegeven en GGN enkel de organisatie met derdengeldenrekening is waarbij de gerechtsdeurwaarder is aangesloten. Daarnaast stelt GGN zich op het standpunt dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser01] , omdat zij opdracht heeft gekregen van haar opdrachtgevers om de vorderingen bij de SBN in te dienen en de SBN ervoor heeft gekozen deze bedragen uit te keren. GGN heeft deze betalingen vervolgens doorbetaald aan haar opdrachtgevers. Dit is niet onrechtmatig en GGN is hier niet mee verrijkt.
De beoordeling van de vordering
2.4.
[eiser01] vordert dat GGN wordt veroordeeld om een voorschot op de schadevergoeding te betalen. Dit is een vordering tot betaling van een geldsom. In een kort geding is terughoudendheid van een dergelijke veroordeling op zijn plaats. De rechter in een kort gedingprocedure moet bij de beoordeling van een vordering tot betaling van een geldsom onderzoeken (i) of het bestaan van een vordering voldoende aannemelijk is en (ii) of de feiten of omstandigheden meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Verder moet de rechter (iii) in de afweging van belangen van de partijen betrekken de vraag naar het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat het bestaan van de vordering nog niet voldoende aannemelijk is. Ten eerste is het de vraag of [eiser01] de juiste partij heeft gedagvaard, want [eiser01] heeft GGN gedagvaard en niet de gerechtsdeurwaarder die als openbaar ambtenaar de vorderingen heeft afgegeven aan de SBN. GGN is enkel het samenwerkingsverband waarbij de gerechtsdeurwaarder is aangesloten en de organisatie waar de derdengelden worden gehouden. Beantwoording van die vraag is niet nodig want ook als [eiser01] wel terecht GGN heeft gedagvaard, dan is het onduidelijk of er inderdaad sprake is van niet-bestaande vorderingen die door GGN bij de SBN zijn ingediend. [eiser01] heeft zijn stelling dat er sprake is van niet-bestaande vorderingen namelijk niet onderbouwd. Aan de vordering van € 9.083,09 ligt bovendien een vonnis van de rechtbank Den Haag uit 2016 ten grondslag, zodat het niet aannemelijk is dat GGN deze vordering ten onrechte bij de SBN heeft ingediend. Dat [eiser01] , naar eigen zeggen, inmiddels een herzieningsprocedure tegen dit vonnis in gang heeft gezet maakt dit niet anders, omdat die procedure nog niet is afgerond. Ook als [eiser01] gevolgd wordt in zijn stelling dat er sprake is van niet-bestaande vorderingen, dan is het naar het oordeel van de kantonrechter nog niet aannemelijk dat GGN onrechtmatig heeft gehandeld. GGN heeft de vorderingen van haar opdrachtgevers gekregen en vervolgens ingediend bij de SBN. De SBN heeft ervoor gekozen om de vorderingen, ondanks de betwisting door [eiser01] , uit te betalen. Het is dan ook de vraag of [eiser01] niet de opdrachtgevers of de SBN moet aanspreken. Gelet op het voorgaande zijn er op dit moment nog veel vragen die onbeantwoord zijn. Een kort gedingprocedure leent zich echter niet voor een nader onderzoek. Bij deze stand van zaken is het daarom niet aannemelijk dat de schadevergoedingsvordering van [eiser01] in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
2.6.
Wat betreft het spoedeisend belang stelt [eiser01] dat hij de geldsom nodig heeft om de schuldeisers te betalen die door de SBN niet zijn betaald. Hierdoor heeft [eiser01] weliswaar een spoedeisend belang bij het treffen van een onmiddellijke voorziening, maar dit maakt ook dat het restitutierisico heel groot is. Als de vordering in de bodemprocedure zal worden afgewezen, dan is de kans groot dat [eiser01] geen verhaal zal bieden voor de vordering van GGN tot terugbetaling van de schadevergoeding. [eiser01] stelt voorts dat hij wil voorkomen dat de SBN opnieuw onrechtmatige (dubbele) betalingen verricht aan GGN. Gelet op wat hiervoor is overwogen over de aannemelijkheid van de toewijzing van de vordering in een bodemprocedure, kan [eiser01] in deze stelling niet worden gevolgd. [eiser01] heeft evenmin onderbouwd dat de SBN ‘dubbele’ betalingen zal gaan verrichten aan GGN. Hij heeft enkel gezegd dat dit door een medewerkster ( [naam04] ) van de SBN telefonisch tegen hem is gezegd. Het is zonder nadere toelichting niet aannemelijk dat de SBN al ingediende vorderingen nog een keer gaat uitbetalen. In het gevaar van ‘dubbele’ betalingen ligt dus geen spoedeisend belang besloten.
2.7.
Gezien het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat het risico dat [eiser01] uiteindelijk het door hem gevorderde voorschot op de schadevergoeding moet terugbetalen groot is en dat de kans ook groot is dat [eiser01] onvoldoende verhaal zal bieden als hij het voorschot op de schadevergoeding zal moeten terugbetalen. De kantonrechter ziet daarom onvoldoende grond om de vordering tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding toe te wijzen, zodat deze zal worden afgewezen. De nevenvorderingen zullen dus ook worden afgewezen.
Proceskosten
2.8.
[eiser01] is de in het ongelijk gestelde partij en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van GGN tot vandaag vast op € 529,- aan salaris voor de gemachtigde.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser01] af;
3.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, die aan de kant van GGN tot vandaag worden vastgesteld op € 529,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken.
31688