3.2.In zijn rapport van 22 september 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat de fysieke klachten van eiseres duurzaam kunnen worden geacht. Hoewel er mogelijk nog behandelmogelijkheden zijn voor de pols, acht hij wezenlijk herstel niet of nauwelijks te verwachten in het komende jaar of het jaar daarna door de chronische aard van de klachten. De beperkingen die zijn gesteld vanuit de PTSS, inclusief de duurbeperking, acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet duurzaam. Volgens hem is er een redelijk tot goede kans op wezenlijke verbetering aanwezig. Er is geen sprake van een progressieve of statische aandoening zonder behandelmogelijkheden. Er zijn onbenutte behandelmogelijkheden die redelijkerwijs kunnen leiden tot een afname in beperkingen
in het komende jaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep benoemt daarbij behandeling door een gespecialiseerde trauma-behandelaar, al dan niet met EMDR en/of cognitieve gedragstherapie. Volgens hem zijn er geen redenen om op voorhand te stellen dat eiseres niet van deze behandeling zou kunnen profiteren. Na een succesvolle behandeling is het volgens hem in theorie mogelijk dat de klachten nagenoeg volledig opklaren waardoor beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren niet langer aan de orde zijn of in elk geval sterk verminderd. Daarnaast is het mogelijk dat de vermoeidheid (door verhoogde arousal) zodanig afneemt dat de urenbeperking niet langer aannemelijk is.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 23 september 2020 een FML opgesteld, geldig vanaf 23 januari 2020, waarin de duurzame beperkingen zijn opgenomen.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 28 september 2020 geconcludeerd dat eiseres geen recht heeft op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).
Aan de hand van de FML van 23 september 2020 heeft hij opnieuw het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en gekeken of er sprake is van afname van de mate van arbeidsongeschiktheid tot onder 80%. CBBS raadpleging toont volgens hem aan dat eiseres ondanks de vastgestelde duurzame beperkingen in staat wordt geacht om een inkomen te verdienen in 'algemeen geaccepteerde arbeid' waardoor sprake is van afname van de mate van arbeidsongeschiktheid tot onder 80%.
4. Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij vindt dat zij in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Zij stelt daartoe dat ook de beperkingen die voortvloeien uit haar psychische klachten duurzaam zijn. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar de verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige expertise van verzekeringsarts
[naam 4] en arbeidsdeskundige [naam 5] van 18 mei 2020 en de aanvullende rapportage van verzekeringsarts [naam 4] van 15 september 2021, waaruit volgens haar volgt dat verbetering van de aandoeningen en de functionele mogelijkheden niet is te verwachten. Daarnaast heeft eiseres een brief van GZ-psycholoog [naam 3] van
7 september 2021 overgelegd. Eiseres wijst erop dat daaruit volgt dat traumabehandeling niet geïndiceerd en niet haalbaar is.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres volledig arbeidsongeschikt is. In geschil is de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres op de datum in geding,
23 januari 2020, moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat zij op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering.
6. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de
Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid van dit artikel wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
7. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009 geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Als de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.