ECLI:NL:RBROT:2023:9823

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
10/136605-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting met gevangenisstraf en schadevergoeding aan benadeelde partij

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1985 en ingeschreven op een adres in Rotterdam, heeft de rechtbank Rotterdam op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van verkrachting, gepleegd op 17 februari 2020. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verkrachting en legde een gevangenisstraf van 6 maanden op. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was, ondanks de verdediging die stelde dat deze onbetrouwbaar was. De rechtbank vond voldoende bewijs in de verklaringen van getuigen en Whatsapp-berichten die de verklaring van de aangeefster ondersteunden. De verdachte had de aangeefster gedwongen door haar op bed te duwen en haar vast te houden terwijl hij zijn vinger in haar vagina bracht. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van dwang en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verkrachting. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, mevrouw [slachtoffer01], gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte veroordeelde tot betaling van € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering, dat alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van het feit en de impact op de aangeefster, die nog steeds last had van de gevolgen van het incident.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/136605-22
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1985,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] te ( [postcode01] ) [woonplaats01] ,
raadsman mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Het enige bewijs voor de kern van de tenlastelegging is de verklaring van de aangeefster. Haar verklaring is onbetrouwbaar omdat er aanwijzingen zijn dat de aangeefster in een eerdere zaak tegen de verdachte in strijd met de waarheid heeft verklaard. De verdachte heeft in de onderhavige zaak meteen een aannemelijke verklaring afgelegd en heeft consistent verklaard. Getuige [getuige01] is bijna twee jaar na het incident gehoord. In die tijd kan zij door de aangeefster beïnvloed zijn. De verklaring van de getuige [getuige02] roept ook vragen op bij de verdediging. Deze getuige kan zich niet meer herinneren dat de aangeefster verkracht zou zijn. De whatsappberichten leveren geen steunbewijs op; de berichten vormen juist een contra-indicatie voor een bewezenverklaring. De aangeefster lijkt de verdachte een bekentenis te willen uitlokken. Uit de berichten kan niet worden afgeleid dat de verdachte het ten laste gelegde feit bekent.
4.1.2.
Beoordeling
De aangeefster heeft verklaard dat zij op 17 februari 2020 met de verdachte bij de kinderopvang had afgesproken, om daar voor de verjaardag van hun driejarige zoontje te trakteren. De verdachte is echter onaangekondigd naar het huis van de aangeefster gekomen. Hij heeft vervolgens op verzoek van de aangeefster hun zoontje eten gegeven, terwijl de aangeefster ging douchen. Toen de aangeefster uit de douche kwam, is de verdachte achter haar aan gelopen en heeft hij haar op bed geduwd. Vervolgens is hij bovenop haar gaan liggen en heeft hij geprobeerd om seks met haar te hebben, waarbij hij zijn vinger in haar vagina heeft gebracht. De aangeefster heeft daarbij verklaard dat zij geen relatie meer had met de verdachte en niet langer met hem samenwoonde.
De verdachte heeft daarentegen verklaard dat hij op de ten laste gelegde datum wel een relatie had met de aangeefster en dat zij nog samenwoonden. Hij heeft ter terechtzitting verder verklaard dat, toen hij ’s ochtends wakker werd en de aangeefster nog lag te slapen, hij haar “in de stemming wilde krijgen”. Hierbij heeft hij zijn vinger in de vagina van de aangeefster gebracht. Van tegenzin bij de aangeefster was volgens de verdachte geen sprake.
De rechtbank verwerpt het verweer dat de verklaring van de aangeefster niet betrouwbaar is. De rechtbank acht de verklaring van getuige [getuige01] en de Whatsappberichten ondersteunend voor de verklaring van de aangeefster. Uit de verklaring van getuige [getuige01] blijkt dat de aangeefster haar direct na het incident heeft gebeld. De verklaring van getuige [getuige01] komt overeen met de verklaring van aangeefster. Voorts geeft getuige [getuige01] aan dat zij hoorde dat de aangeefster emotioneel werd toen ze haar verhaal deed. Daar komt bij dat uit de aangetroffen Whatsappberichten – die op de dag van het voorval zijn verstuurd – blijkt dat de aangeefster verdachte in niet mis te verstane bewoordingen confronteert met zijn handelen. Dat de verdachte daarop – onder andere – reageert met “sorry gebeurt nooit meer” en “daar had jij gelijk in moest jou niet hard vasthouden” sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is. Dat aangeefster deze berichten zou hebben gestuurd met als doel om een aantal weken later een valse aangifte te doen, acht de rechtbank onaannemelijk.
Gelet op zowel de verklaring van de verdachte als op de verklaring van de aangeefster, staat vast dat de verdachte zijn vinger in de vagina van de aangeefster heeft gebracht. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of deze handeling onder dwang heeft plaatsgevonden. Uit de verklaring van de aangeefster en de Whatsappberichten blijkt dat de verdachte de aangeefster heeft vastgehouden op het moment dat hij zijn vinger in haar vagina heeft gebracht. De verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij de aangeefster niet vast had moeten houden. Naar het oordeel van de rechtbank is er door de aangeefster vast te houden op het moment dat hij zijn vinger in haar vagina bracht, sprake van dwang.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op17 februari 2020 te Rotterdam door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer01] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] , hebbende verdachte zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer01] gebracht of geduwd
bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid :
- het op het bed duwen en het stevig vastgrijpen of vasthouden van het lichaam van die [slachtoffer01] en
- het openduwen van en binnendringen tussen de benen van die [slachtoffer01] en
- het voorbij gaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer01] en
- het aldus voor die [slachtoffer01] een dreigende situatie doen ontstaan;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
verkrachting
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is onaangekondigd naar de woning van de aangeefster, zijn ex-vriendin, gegaan. De aangeefster heeft hem binnengelaten, waarna zij is gaan douchen. Op het moment dat zij zich wilde gaan aankleden, heeft de verdachte de in een handdoek gehulde aangeefster op bed gedrukt en vastgehouden. Vervolgens heeft hij zijn vinger in haar vagina gebracht. De aangeefster heeft aangegeven dat de verdachte moest stoppen. Zij heeft hem daarbij ook geslagen. De verdachte is voorbijgegaan aan dit verzet van aangeefster.
Hiermee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verkrachting. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij niet alleen de lichamelijke integriteit van aangeefster heeft geschonden, maar haar ook een gevoel van onveiligheid – in haar eigen woning, een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen – heeft bezorgd. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring, zoals deze ter terechtzitting is voorgedragen, blijkt dat het bewezen verklaarde feit nog steeds grote impact heeft op het leven van de aangeefster. Bovendien was het driejarige zoontje van de verdachte en de aangeefster in de woning aanwezig toen het incident heeft plaatsgevonden. Daar komt nog bij dat de verdachte er geenszins blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien en geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn eigen gedragingen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 november 2022. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport. Uit dit rapport volgt - kort gezegd - dat er geen problemen worden geconstateerd op de verschillende leefgebieden en dat er geen bijzondere voorwaarden worden geadviseerd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en op de LOVS-oriëntatiepunten. Voor verkrachting met een beperkte mate van dwang – waarvan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval sprake is – is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. In de toelichting wordt opgemerkt dat de aard van de (seksuele) gedraging en de (daarmee gepaard gaande) mate van inbreuk op de lichamelijke en psychische integriteit aanleiding kunnen zijn om van dit oriëntatiepunt af te wijken.
In dit geval is sprake geweest van het kortstondig binnendringen van de vagina met de vinger. Daarnaast houdt de rechtbank – meer nog dan de officier van justitie – rekening met het zeer forse tijdsverloop sinds het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden. Gelet op dit alles ziet de rechtbank aanleiding om een lagere straf op leggen dan de in de oriëntatiepunten en de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: ter zake van het ten laste gelegde feit mevrouw [slachtoffer01] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op het verzoek om de verdachte vrij te spreken. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat niet duidelijk is wat het aandeel van dit incident is in de door de aangeefster gestelde schade, aangezien het slachtoffer al last had van trauma’s voorafgaand aan dit incident.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, aangezien nader onderzoek naar de omvang van de schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 17 februari 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 1.500,00(hoofdsom,
zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
25 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. F. van Buchem en Ü.D. Çolak, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. Frerichs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2020 tot en met 17 februari 2020 te Rotterdam door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer01] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] , hebbende verdachte een of meerdere malen zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer01] gebracht en/of geduwd en/of bewogen bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid uit:
- het op het bed duwen en/of het stevig vastgrijpen en/of vasthouden van het lichaam van die [slachtoffer01] en/of
- het openduwen van en/of binnendringen tussen de benen van die [slachtoffer01] en/of
- het voorbij gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer01] en/of
- het aldus voor die [slachtoffer01] een dreigende situatie doen ontstaan;
( art 242 Wetboek van Strafrecht )