ECLI:NL:RBROT:2023:9821

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
10/225202-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen wegens gebrek aan dwang

In de zaak tegen de verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 1971, heeft de rechtbank Rotterdam op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van ontuchtige handelingen die zouden hebben plaatsgevonden op 12 juni 2022 te Dordrecht. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden voor, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangeefster. Tijdens de zitting op 11 oktober 2023 werd het bewijs besproken, waaronder de aangifte van de aangeefster en DNA-bewijs dat de verdachte op haar T-shirt had achtergelaten.

De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte ontuchtige handelingen had gepleegd, er onvoldoende bewijs was voor de vereiste dwang die nodig is voor een veroordeling op basis van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank stelde vast dat de aangeefster en de verdachte elkaar in de nacht van het incident hadden ontmoet en dat de verdachte onder invloed van alcohol was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende waren om te bewijzen dat zij gedwongen was tot de handelingen door geweld of bedreiging. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

De benadeelde partij, de aangeefster, had een schadevergoeding van € 5.000,00 geëist, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank veroordeelde de benadeelde partij in de kosten van de verdediging, die op nihil werden begroot. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam, waarbij de oudste rechter niet in staat was om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/225202-22
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum01] 1971,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] te ( [postcode01] ) [woonplaats01] ,
raadsman mr. R. Polderman, advocaat te Alkmaar.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontrole;
  • oplegging van de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), inhoudende een contactverbod met aangeefster [slachtoffer01] , te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 weken per overtreding van de maatregel, met een maximum van 6 maanden hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen. Hij baseert zich daarbij op de aangifte van aangeefster, de herkenning van de verdachte door de aangeefster en de bevindingen in het DNA-rapport.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat de aangeefster en de verdachte elkaar in de nacht van 12 juni 2022 zijn tegengekomen. De verdachte – (stevig) onder invloed van alcohol – heeft de aangeefster aangesproken, terwijl zij in de nabijheid van haar woning uit haar auto was gestapt. De verdachte was samen met een andere man, die kort daarna zijn weg heeft vervolgd. De verdachte en de aangeefster zijn vervolgens op initiatief van de verdachte samen naar een nabijgelegen speeltuintje gelopen.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de aangeefster, nu deze steun vindt in het dossier. Zo heeft de aangeefster verklaard dat de verdachte haar in het speeltuintje heeft aangeraakt op haar T-shirt ter hoogte van haar rechterborst, terwijl op het T-shirt dat zij op de desbetreffende avond heeft gedragen op die plek DNA van de verdachte is aangetroffen. De verdachte heeft ter zitting weliswaar verklaard dat dit kan zijn gekomen doordat hij – terwijl zij samen op een bankje zaten – zijn arm om haar schouder heeft geslagen, maar gelet op het feit dat hij rechts naast haar zat en hij zijn linkerarm om haar heen sloeg, wordt reeds daarmee niet verklaard hoe zijn DNA dan op het T-shirt ter hoogte van de rechterborst terecht is gekomen. De rechtbank neemt ook aan dat de aangeefster de aanrakingen door de verdachte niet heeft gewild. De rechtbank merkt de aanrakingen van de verdachte aan als ontuchtige handelingen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat niet bewezen kan worden dat die ontuchtige handelingen een feitelijke aanranding van de eerbaarheid in de zin van artikel 246 Sr opleveren.
Voor een bewezenverklaring van aanranding moet - naast het feit dat sprake is van ontuchtige handelingen - kunnen worden vastgesteld dat de aangeefster tot het dulden van de handelingen is gedwongen door (bedreiging met) geweld en/of een andere feitelijkheid. De kern van dwang in deze context is dat degene die eraan blootstaat iets ondergaat wat hij/zij zonder die dwang niet zou hebben laten gebeuren. Een dergelijke dwang is aan de orde, wanneer de geweldshandelingen of andere feitelijkheden die van de verdachte uitgaan zijn gericht op het bewerkstelligen van ontuchtige handelingen en dat deze van een zodanig kaliber zijn dat de ander zich daartegen redelijkerwijs niet heeft kunnen verzetten. De verdachte moet door die feitelijkheden of geweld opzettelijk hebben veroorzaakt dat de ander de handelingen tegen haar wil heeft ondergaan
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de voor een bewezenverklaring vereiste dwang niet uit het dossier kan worden afgeleid. Uit de aangifte volgt niet dat de verdachte geweld heeft toegepast of (daarmee) heeft gedreigd.
Evenmin is gebleken dat de verdachte door andere feitelijkheden opzettelijk een situatie heeft gecreëerd waartegen aangeefster redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. De rechtbank merkt daarbij op dat zij bij deze beoordeling dient uit te gaan van de grondslag van de tenlastelegging, te weten de feitelijkheden zoals deze daarin zijn omschreven.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: ter zake van het ten laste gelegde feit mevrouw [slachtoffer01] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

6.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer01] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. F. van Buchem en Ü.D. Çolak, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. Frerichs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 juni 2022 te Dordrecht, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 2002, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het
- kussen/zoenen in/van de nek en/of van/op het T-shirt ter hoogte van de borst(en) van die [slachtoffer01] en/of
- wrijven over de (met kleding bedekte) borst(en) van die [slachtoffer01] en/of
- plaatsen van zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) in de (onder)broek en/of (vervolgens) aanraken van de (ontblote) vagina van die [slachtoffer01] ,
bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit het
- plaatsen van zijn, verdachtes, armen om de middel, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer01] en/of
- (vervolgens) trekken/duwen/begeleiden van die [slachtoffer01] naar een speeltuin en/of
- zeggen dat die [slachtoffer01] nog een paar minuten moest/kon blijven;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )