Op 9 oktober 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer voor strafzaken. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.I. van Haneghem, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een slachtoffer dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De officier van justitie, mr. N.A. van Manen, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van twee maanden, aangevuld met een taakstraf van 180 uur.
Tijdens de zitting op 25 september 2023 werd het bewijs besproken. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangever onvoldoende steun vond in ander bewijsmateriaal. De rechtbank benadrukte dat de verklaring van één persoon, zoals die van de aangever, niet voldoende is om tot een veroordeling te komen zonder bijkomend bewijs. De verklaringen van getuigen en de verdachte zelf boden geen extra bewijs dat de ontuchtige handelingen kon bevestigen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de beschuldigingen, omdat niet met de vereiste mate van zekerheid kon worden vastgesteld wat er daadwerkelijk had plaatsgevonden. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. R.H. Kroon, voorzitter, en mrs. D. van Dooren en M.J.M. van Beckhoven, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. J. Soeteman.