ECLI:NL:RBROT:2023:9774
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot schadevergoeding voor immateriële schade en kosten rechtsbijstand na vrijspraak in strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan over de verzoeken van een gewezen verdachte om schadevergoeding voor immateriële schade en kosten van rechtsbijstand, na zijn vrijspraak in een strafzaak. De verzoeker, geboren op Curaçao, had verzocht om een schadevergoeding van € 8.780 voor immateriële schade als gevolg van zijn voorarrest en een vergoeding van € 680 voor de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft beide verzoeken afgewezen.
De rechtbank overwoog dat de verzoeker van 9 tot en met 14 september 2021 in verzekering was gesteld op verdenking van medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet en dat hij tot 3 december 2021 in voorlopige hechtenis had verbleven. Hij werd op 2 december 2022 vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank stelde vast dat er voldoende verdenking bestond om de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis te rechtvaardigen, en dat de omstandigheden waaronder de verzoeker was aangetroffen zeer verdacht waren.
De rechtbank concludeerde dat, ondanks de vrijspraak, de verzoeker niet in aanmerking kwam voor een schadevergoeding, omdat de voorlopige hechtenis en het voortduren daarvan aan hem konden worden toegerekend. Ook het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat toewijzing van een vergoeding niet billijk zou zijn. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. R.J.A.M. Cooijmans, en de uitspraak werd openbaar gedaan.