ECLI:NL:RBROT:2023:9773
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot schadevergoeding voor immateriële schade en kosten rechtsbijstand na vrijspraak in strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan over de verzoeken van een gewezen verdachte om schadevergoeding voor immateriële schade en kosten van rechtsbijstand, na zijn vrijspraak in een strafzaak. De verzoeker had verzocht om een schadevergoeding van € 8.680,- voor immateriële schade als gevolg van zijn voorarrest en een vergoeding van € 680,- voor de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft beide verzoeken afgewezen.
De verzoeker was van 9 tot en met 15 september 2021 in verzekering gesteld op verdenking van medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet en verbleef tot 3 december 2021 in voorlopige hechtenis. Hij werd op 2 december 2022 vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, wat op 17 december 2022 onherroepelijk werd. De rechtbank oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de verzoeken toe te wijzen, ondanks de vrijspraak. De rechtbank concludeerde dat de voorlopige hechtenis gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden waaronder de verzoeker was aangetroffen en het gebrek aan concrete aanknopingspunten voor zijn betrokkenheid bij de strafbare feiten.
De rechtbank benadrukte dat de vrijspraak niet automatisch leidt tot een recht op schadevergoeding, vooral niet als de omstandigheden van de zaak geen billijkheid voor vergoeding rechtvaardigen. De verzoeker had geen verklaring gegeven over zijn aanwezigheid op de plaats delict en de rechtbank vond het niet evident dat hij eerder in vrijheid had moeten worden gesteld. Daarom werden beide verzoeken afgewezen, met de overweging dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de duur van zijn voorlopige hechtenis.