ECLI:NL:RBROT:2023:9769
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot vergoeding voorarrest en kosten rechtsbijstand in strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan over de verzoeken van de verzoeker tot vergoeding van immateriële schade als gevolg van een voorarrest en de kosten van rechtsbijstand. De verzoeker, die in de strafzaak met parketnummer 10/242825-21 was vrijgesproken, had een verzoek ingediend op basis van artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker van 9 tot en met 14 september 2021 in verzekering was gesteld en tot 29 november 2021 in voorlopige hechtenis had verbleven. De verzoeker was op 2 december 2022 vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om een schadevergoeding toe te kennen voor de immateriële schade. De rechtbank overwoog dat de omstandigheden waaronder de verzoeker was aangetroffen zeer verdacht waren en dat er voldoende verdenking bestond om de voorlopige hechtenis te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat, ondanks de vrijspraak, de verzoeker niet in aanmerking kwam voor een schadevergoeding.
Daarnaast werd het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand afgewezen, omdat ook hier geen gronden van billijkheid aanwezig werden geacht. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de vrijspraak voldoende evident was om te concluderen dat toewijzing van een vergoeding niet billijk zou zijn. Beide verzoeken werden derhalve afgewezen.