ECLI:NL:RBROT:2023:9718

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
10/093668-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk aanwezig hebben van MDMA, 2C-B en GHB en voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1994, die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen, te weten MDMA, 2C-B en GHB, en het verrichten van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. De verdachte werd op 3 april 2023 staande gehouden door de politie, waarna bij hem en in zijn voertuig een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen en voorwerpen die gebruikt worden voor de vervaardiging en verkoop van harddrugs werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze middelen en dat hij beschikkingsmacht over deze middelen had. De verklaring van de verdachte dat de verdovende middelen door een ex-partner in zijn auto en jas waren geplaatst, werd door de rechtbank als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 10 weken op. De rechtbank weegt hierbij de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, waaronder zijn verslavingsproblematiek en het ontbreken van een zinvolle dagbesteding. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het rapport van de reclassering, dat bijzondere voorwaarden adviseerde om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/093668-23
Datum uitspraak: 11 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] , [woonplaats01] ,
raadsman mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 september 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er kort gezegd op neer dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 45,9 gram MDMA en 11,7 gram 2C-B (feit 1) en het (in vereniging) aanwezig hebben van 776,9 gram GHB en 60,8 gram MDMA (feit 2). Daarnaast wordt hij ervan verdacht (in vereniging) voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet te hebben gepleegd door het voorhanden hebben van onder meer injectiespuiten, gripzakjes, buisjes en flessen met GBL en ethanol (feit 3).

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.A.J.A. Welten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 131 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het over de verdachte opgemaakte rapport van 20 september 2023, alsmede een taakstraf voor de duur van 60 uren te vervangen door 30 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering (feiten 1, 2 en 3)
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de verklaring van de verdachte, dat de verdovende middelen en goederen mogelijk door de ex-partner van zijn vriendin in zijn jas en auto zijn geplaatst, steun vindt in het dossier. Zo heeft ook de getuige [getuige01] belastend verklaard over haar ex-partner. Daarnaast hebben de buurtbewoners verklaard dat zij meerdere personen bij de woning van getuige [getuige01] hebben gezien. Deze verklaringen zijn niet onderzocht. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte geen beschikkingsmacht had over de aangetroffen goederen.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 3 april 2023 reed de verdachte in een personenauto op de Groene Kruisweg te Voorne. De verdachte kreeg van de verbalisanten een volgteken en werd staande gehouden, omdat zij zagen dat er een linker voorspatbord ontbrak. De verdachte maakte op de verbalisanten een zenuwachtige indruk en verklaarde dat hij gisteravond speed had gebruikt. Nadat een positieve speekseltest bij de verdachte werd afgenomen, overhandigde hij desgevraagd een zakje speed aan de verbalisanten. Hierop is overgegaan tot fouillering van de verdachte. In de binnenzak van zijn jas werden twee gripzakjes met daarin vermoedelijk verdovende middelen gevonden. Ook het voertuig van de verdachte werd doorzocht. In het voertuig lag een koelbox met daarin meerdere flessen met transparante vloeistof. Daarnaast lagen er in het voertuig diverse voorwerpen en stoffen, zoals gripzakjes, buisjes, een weegschaal, een adressenboek en een versnijdingsmesje. Hierop is de verdachte aangehouden. Na onderzoek van de in de gripzakjes en flessen aanwezige stoffen bleek het te gaan om 45,9 gram MDMA, 11,7 gram 2C-B (aangetroffen bij de fouillering van verdachte) en 776,9 gram GHB en 60,8 gram MDMA (aangetroffen in het voertuig).
De verdachte heeft verklaard dat hij niet weet hoe de verdovende middelen in zijn jas en voertuig zijn terechtgekomen. Hij had enkel een gripzakje met speed bij zich, omdat hij dit gebruikt als zelfmedicatie. De verdovende middelen en goederen zijn mogelijk door de ex-partner van zijn vriendin in zijn jas en auto geplaatst om hem in een val te laten lopen.
Feiten 1 en 2: opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat de verdovende middelen in zijn jas en auto zijn geplaatst door de ex-partner van zijn vriendin, ongeloofwaardig. Het is niet aannemelijk dat laatstgenoemde deze verdovende middelen – die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen – in de auto van de verdachte zou hebben gelegd, enkel in de hoop dat de verdachte dat niet zou opmerken en dan toevallig in het bezit daarvan zou worden aangehouden. Verder is van belang dat de verdachte wisselend heeft verklaard over de spullen die mogelijk in zijn auto zijn gezet en door wie. Ook de verklaring van de getuige [getuige01] is op dit punt inconsistent. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat de koelbox die in de auto lag van hem is. In deze koelbox zijn flessen met daarin GHB aangetroffen. Het is bovendien op geen enkele manier aannemelijk geworden dat de verdovende middelen zonder medeweten van de verdachte in de binnenzak van zijn jas zijn gestopt. Het dossier biedt daarvoor geen aanknopingspunten.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn jas en in zijn auto. De verdachte had ook de feitelijke beschikkingsmacht over de verdovende middelen. De verdachte droeg immers de jas waarin verdovende middelen zijn aangetroffen toen hij werd staande gehouden en de auto behoorde aan de verdachte toe en werd door hem bestuurd.
Feit 3: voorbereidingshandelingen
De rechtbank is voorts van oordeel dat de voorwerpen en stoffen die in de auto van de verdachte zijn aangetroffen en die zijn vermeld in het onder 3 ten laste gelegde ook aan hem toebehoorden. Zoals zojuist overwogen acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat de ex-partner van zijn vriendin de voorwerpen in de auto van de verdachte heeft gelegd ongeloofwaardig. In de woning van de vriendin van de verdachte is daarnaast een rugtas gevonden met daarin pipetten en gripzakjes gelijkend op de pipetten en gripzakjes die in de auto zijn aangetroffen. In één van de vakken van deze rugtas zat het paspoort van de verdachte. De aangetroffen voorwerpen en stoffen kunnen naar het oordeel van de rechtbank – in onderlinge samenhang bezien – worden aangemerkt als goederen die worden gebruikt voor het vervaardigen en verkopen van harddrugs. De verdachte heeft bovendien ook daadwerkelijk harddrugs voorhanden gehad. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet.
Medeplegen
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde merkt de rechtbank op dat zij met de officier van justitie van oordeel is dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander. De verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging partieel worden vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen. Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 3 april 2023 te Oostvoorne, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 45,9 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA
- 11,7 gram van een materiaal bevattende 2C-B, zijnde 2C-B
telkenseen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 3 april 2023 te Oostvoorne, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 776,9 gram van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB
- 60,8 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA
telkenseen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 3 april 2023 te Oostvoorne, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, te weten
- het opzettelijk bereiden, verwerken, verkopen en vervoeren, en- het opzettelijk vervaardigen van GHB, MDMA en 2C-B een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voorwerpen,
enstoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte , wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, waaronder :
- injectiespuiten en
- gripzakjes en
-buisjes en
- optrekampullen en
- weegschaal en
- versnij
dingsmesje en
- adresboek en
- aantekeningen met receptuur en
- 3 plastic flessen met GBL en
- 4 plastic flessen met ethanol.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feiten 1 en 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 3:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid MDMA, 2C-B en GHB. Daarnaast heeft hij meerdere voorwerpen en stoffen voorhanden gehad die bestemd waren tot het plegen van Opiumwet-gerelateerde strafbare feiten. Deze drugs, stoffen en voorwerpen zijn door de politie aangetroffen tijdens de fouillering van de verdachte en in zijn voertuig.
Het is algemeen bekend dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gevaar opleveren voor de volksgezondheid en dat dit direct en indirect een oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. Door zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van de hieraan verwante maatschappelijke problemen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Stichting Verslavingsreclassering GGZ (Fivoor) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 september 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De reclassering signaleert op verschillende leefgebieden van de verdachte risico’s. Zo heeft de verdachte geen zinvolle dagbesteding en geen inkomen. Hij bevond zich ten tijde van het plegen van het strafbare feit in een sociaal netwerk en in een relatie waarin sprake is geweest van drugsgebruik. Ook was er destijds sprake van een speedverslaving als zelfmedicatie voor zijn ADHD. Het middelengebruik vormt dan ook een directe delict gerelateerde factor. Momenteel heeft de verdachte niet de juiste medicatie voor zijn ADHD en gebruikt hij andermans medicatie. Het gebrek aan de juiste dosering maakt mogelijk dat de verdachte de oorzaak-gevolg relatie door zijn impulsiviteit niet kan overzien. De reclassering acht het opleggen van bijzondere voorwaarden noodzakelijk zodat de kans op recidive kan worden verminderd. De volgende bijzondere voorwaarden worden geadviseerd: het melden bij de reclassering, het volgen van en ambulante behandeling en het meewerken aan een middelencontrole.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De officier van justitie heeft in diens strafeis aansluiting gezocht bij het voorhanden hebben van 500 tot 1.000 gram harddrugs. Op basis van de oriëntatiepunten wordt in de regel bij een dergelijke hoeveelheid harddrugs een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden geacht. Uit de toelichting bij dit oriëntatiepunt blijkt echter ook dat bij vloeistoffen, zoals GHB, een hoeveelheid van 5 milliliter in het kader van het bepalen van de strafmaat in beginsel kan worden gelijkgesteld aan een gewicht van 0,5 gram. Dit maakt dat de rechtbank aansluiting zoekt bij het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een hoeveelheid van tussen de 150 en 200 gram, in plaats van het oriëntatiepunt voor 500 tot 1.000 gram. De straf valt om die reden lager uit dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal daarnaast afzien van het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, omdat daar gelet op de ruime tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht geen ruimte meer voor bestaat.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op het artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, en 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) weken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst (apart geminuteerd).
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. J.L. Luiten en mr. S. Zuidwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 april 2023 te Oostvoorne, gemeente Voorne aan Zee, althans Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 45,9 gram in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA
- 11,7 gram in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B, zijnde 2C-B
in elk geval een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 3 april 2023 te Oostvoorne, gemeente Voorne aan Zee, althans Nederland
,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 776,9 gram in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB
- 60,8 gram in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA
in elk geval een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 3 april 2023 te Oostvoorne, gemeente Voorne aan Zee tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van GHB, MDMA en 2C-B in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, waaronder verdachte en/of zijn mededader(s) hebbende:
(een (grote) hoeveelheid)
- injectiespuiten en/of
- gripzakjes en/of
- buisjes en/of
- optrekampullen en/of
- weegschaal en/of
- versnijmesje en/of
- adresboek en/of
- aantekeningen met receptuur en/of
- 3 plastic flessen met GBL en/of
- 4 plastic flessen met ethanol
voorhanden heeft/hebben gehad.