ECLI:NL:RBROT:2023:9681

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
FT EA 23/669
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en onvoldoende medewerking tijdens faillissement

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 september 2023 uitspraak gedaan over het verzoek van verzoekster tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster, die op 22 oktober 2019 persoonlijk failliet was verklaard, heeft op 7 juli 2023 een verzoekschrift ingediend. Tijdens de zitting op 21 september 2023 is verzoekster gehoord, bijgestaan door haar schuldhulpverlener. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een aanzienlijke schuldenlast heeft van € 257.315,80, voortkomend uit meerdere ondernemingen, waaronder een eenmanszaak en een vennootschap onder firma. De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet te goeder trouw is geweest in de drie jaar voorafgaand aan haar verzoek, omdat zij onvoldoende administratie heeft gevoerd en niet heeft meegewerkt aan de afwikkeling van haar faillissementen. Dit gebrek aan goede trouw is onder andere gebleken uit het ontbreken van patiëntendossiers en het niet voldoen aan de verplichtingen jegens de Belastingdienst, wat resulteerde in een schuld van € 138.600,92. De rechtbank heeft ook overwogen dat verzoekster tijdens haar faillissement niet voldoende heeft meegewerkt, wat heeft geleid tot een afwijzing van haar verzoek om schuldsanering. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden niet voldoende zijn om een toelating tot de schuldsaneringsregeling te rechtvaardigen, ondanks de recente positieve ontwikkelingen in het leven van verzoekster. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is dan ook afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 28 septemeber 2023
[verzoeker],
[adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 7 juli 2023 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster is in het bijzijn van schuldhulpverlener, de heer H. de Leeuw, werkzaam bij Stichting Veritas Vertegenwoordiging, gehoord ter terechtzitting van 21 september 2023.

2.De feiten

Verzoekster ontvangt inkomsten uit arbeid. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 257.315,80.
Verzoekster heeft meerdere ondernemingen (gedreven): [onderneming 1] (eenmanszaak), [onderneming 2] en [onderneming 3] (vennootschap onder firma). Verzoekster is op 22 oktober 2019 persoonlijk failliet verklaard. Dit faillissement is op 18 mei 2021 opgeheven wegens gebrek aan baten. [onderneming 1] is gelijktijdig met het persoonlijke faillissement gefailleerd en opgeheven. [onderneming 2] is op 24 september 2019 failliet verklaard en op 31 januari 2023 is ook dit faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten. De totale restschuld uit deze besloten vennootschap bedraagt € 476.783,80. Verzoekster is door de curator in dit faillissement als bestuurder van de vennootschap aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort. Inzake beide faillissementen is verzoekster vijfentwintig dagen in bewaring gesteld, omdat zij onvoldoende informatie verstrekte. Tevens heeft de curator in het faillissement van verzoekster een fraude melding gedaan omstreeks 24 maart 2021. [onderneming 3] is ten tijde van dit vonnis nog niet opgeheven. De schuldhulpverlener heeft de rechtbank ter zitting laten weten bezig te zijn met de opheffing.

3.De beoordeling

De goeder trouw-toets
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Ontbreken administratie bij onderneming
De schulden komen voor een groot deel voort uit de onderneming die verzoekster als eenmanszaak heeft gevoerd, alsook uit de besloten vennootschap waarvan verzoekster bestuurder was. Voor zowel de eenmanszaak als de besloten vennootschap is geen administratie beschikbaar. Beide ondernemingen betroffen zorgondernemingen. Uit de toelichting van verzoekster ter zitting is gebleken dat de schulden in die ondernemingen onder meer zijn ontstaan omdat de zorgverzekeraars de declaraties weigerden te betalen in verband met het ontbreken van administratie (waaronder patiëntendossiers) ter onderbouwing van die declaraties. Ten aanzien van de besloten vennootschap heeft de curator verzoekster aansprakelijk gesteld wegens het ontbreken van de administratie, waardoor zij (persoonlijk) aansprakelijk is voor het boedeltekort. Weliswaar is het faillissement van die vennootschap opgeheven, maar dat betekent niet dat bij de beoordeling van de goede trouw geen rekening kan worden gehouden met die aansprakelijkstelling. Het betreft een bedrag van € 476.783,80. Het faillissement is pas recent opgeheven, waarbij van belang was dat verzoekster geen verhaal bood voor bovengenoemde schuld. Het is de verantwoordelijkheid van verzoeker om er voor zorg te dragen dat er een deugdelijke administratie wordt gevoerd. Bij een zorgonderneming is daarbij essentieel dat er patiëntendossiers zijn op basis waarvan declaraties worden betaald. Uit de toelichting ter zitting heeft de rechtbank niet kunnen afleiden of sprake is geweest van fraude. Dat kan in beginsel wel worden afgeleid uit de fraudemelding die de curator heeft gedaan.
De ondernemingsschulden, zowel uit de eenmanszaak als uit de besloten vennootschap, zijn derhalve niet te goeder trouw ontstaan en/of onbetaald gelaten (zie de landelijk uniforme beoordelingscriteria 5.3.4.). Hierna zal nog separaat aandacht worden besteed aan de belastingschulden die zijn ontstaan in verband met de onderneming.
Verzoekster heeft aangevoerd dat de administratie is meegenomen door haar zakenpartner en dat zij door deze zakenpartner werd geïntimideerd. Dit standpunt is echter niet onderbouwd met een aangifte bij de politie of andere stukken. Bovendien is daarmee nog niet het gebrek aan patiëntendossiers verklaard.
Geldleningen
Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat de vordering van Intrum een geldlening is die zij is aangegaan, teneinde het loon van de werknemers van [onderneming 2] te kunnen betalen. Daarbij heeft zij verklaard dat de lening noodzakelijk was omdat de zorgverzekeraars achter liepen met de betaling van de declaraties. Zoals hiervoor is besproken zijn die declaraties echter nooit uitbetaald omdat er geen administratie was. Verzoekster is de lening dus aangegaan terwijl zij had moeten begrijpen dat zij deze niet zou kunnen terugbetalen. Ook deze schuld is niet te goeder trouw ontstaan.
Daarnaast moet ook de geldlening aan Gerechtsdeurwaarderskantoor Over de Vest van € 7.042,47, ontstaan op 10 november 2021, als niet ter goede trouw worden aangemerkt. Verzoekster wist of had in ieder geval moeten weten dat zij op het moment van het aangaan van deze schuld niet in staat zou zijn deze terug te betalen. Desgevraagd heeft verzoekster verklaard deze lening te hebben gebruikt om schulden aan vrienden en familie terug te betalen, terwijl zij op dat moment ook al vele andere schuldeisers had die zij blijkbaar niet (gedeeltelijk) heeft betaald. Schulden zijn dus ook niet te goeder trouw onbetaald gelaten.
Belastingdienst
Verzoekster heeft een schuld aan de Belastingdienst van € 138.600,92, ontstaan op 15 januari 2015 en 6 juni 2016. Volgens verzoekster heeft deze schuld betrekking het onbetaald laten van loonbelasting, doordat zij de lonen vanaf haar privérekening heeft betaald. Daarbij bestaat de schuld uit de besloten vennootschap van € 476.783,80 ook voornamelijk uit onbetaalde loonbelasting. Deze vordering bedraagt € 375.655,31. Schulden ontstaan uit het niet nakomen van de verplichtingen tot afdracht van belasting, zijn per definitie niet te goeder trouw (zie de landelijk uniforme beoordelingscriteria). Hoewel eerst genoemde belastingschulden zijn ontstaan buiten de driejaarstermijn, vormt de substantiële omvang van deze belastingschulden een reden om dit niet onbesproken te laten.
Houding tijdens faillissement
De rechtbank neemt bij haar oordeel over de goede trouw ten slotte in overweging dat verzoekster ten tijde van het faillissement van de besloten vennootschap alsmede in haar persoonlijk faillissement niet voldoende meewerkte, blijkens het faillissementsverslag van 3 oktober 2021. De curator stelt dat verzoekster geen gehoor gaf aan diverse verzoeken tot informatie. Daarnaast blijkt verzoekster tweemaal niet op verhoor te zijn verschenen en vervolgens op verzoek van de curator in bewaring te zijn gesteld. Zij heeft totaal vijfentwintig dagen in verzekerde bewaring gezeten.
Ontbreken vof gegevens
De rechtbank merkt op dat financiële gegevens over de vennootschap onder firma (hierna: vof) ontbreken. Verzoekster is persoonlijk aansprakelijk voor schulden uit de vof. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat er geen vermogen of schulden in deze vof aanwezig zijn, maar heeft dit niet onderbouwd met stukken. De rechtbank acht het dossier op dit punt incompleet, waardoor niet te beoordelen is of mogelijk schulden uit de vennootschap zijn ontstaan en zo ja in hoeverre die zijn ontstaan.
Hardheidsclausule
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden. De rechtbank stelt daarbij voorop dat zij goede nota heeft genomen van de moeilijke thuissituatie van verzoekster en de uitdrukkelijke wens van verzoekster om een schuldenvrije toekomst tegemoet te gaan. De rechtbank merkt verder op dat het een goede ontwikkeling is dat verzoekster fulltime werkzaam is in loondienst en de ondernemingen heeft opgeheven, dan wel aan het opheffen is en dat zij zich onder beschermingsbewind heeft gesteld. Verzoekster is aldus op de goede weg. Deze ontwikkelingen hebben zich echter pas recent voorgedaan. Al het voorgaande in aanmerking genomen, en mede met het oog op de ernst en de totale hoogte van de schulden die naar het oordeel van de rechtbank niet te goeder trouw zijn ontstaan, althans onbetaald zijn gebleven, alsmede het moment waarop deze schulden zijn ontstaan, oordeelt de rechtbank echter dat deze ontwikkelingen onvoldoende zijn om een toelating tot de schuldsaneringsregeling op dit moment te rechtvaardigen. Indien het leven van verzoekster zich (verder) stabiliseert zal een volgend verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling mogelijk meer kans van slagen hebben.
Nakomen verplichtingen
Ten aanzien van het nakomen van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling wordt ten slotte nog het volgende overwogen. Verzoekster heeft in de periode tussen 30 januari 2021 en 19 juni 2022 voor een bedrag van in totaal € 15.254,47 schulden in haar vaste lasten laten ontstaan. Het betreft hier onder andere een schuld aan Eneco Services (energie) van € 1.653,67, ontstaan op 30 januari 2021, een schuld aan Zilveren kruis Achmea (ziektekostenverzekering) van € 1.583,35, ontstaan op 31 maart 2021, een schuld aan Stichting Woonbron (huur) van € 10.177,23, ontstaan op 15 juli 2021, een schuld aan Evides (drinkwater) van € 478,01, ontstaan op 13 oktober 2021 en een schuld aan Oxxio (energie) van € 1.362,21, ontstaan op 19 juni 2022. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat gevreesd moet worden dat verzoekster de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal kunnen nakomen, en meer in het bijzonder de verplichting om geen (bovenmatige) nieuwe schulden te laten ontstaan. De rechtbank is zich ervan bewust dat deze schulden deels zijn ontstaan tijdens het faillissement van verzoekster. Tegelijkertijd werd tijdens het faillissement van verzoekster een vrij te laten bedrag vastgesteld waarbij uitgangspunt is dat daarmee de vaste lasten kunnen worden voldaan. Dat is blijkbaar niet gebeurd, terwijl ook na opheffing van het faillissement schulden zijn (blijven) ontstaan in de vaste lasten.
Verder weegt de rechtbank in dit verband mee dat, zoals hiervoor aan de orde is geweest, verzoekster onvoldoende medewerking heeft verleend aan de afwikkeling van de faillissementen, waardoor gevreesd moet worden dat zij zich niet zal houden aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling
Afwijzen toepassing schuldsaneringsregeling
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt, rechter, en in aanwezigheid van L.M. Heinis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 september 2023. [1]

Voetnoten

1.