ECLI:NL:RBROT:2023:9676

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
10/018686-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van in- en uitvoer van cocaïne met procesafspraken

Op 12 oktober 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1968, die ten laste was gelegd van het medeplegen van de in- en uitvoer van 335 kilo cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 44 maanden en een geldboete van € 80.000,-, subsidiair om te zetten in 365 dagen hechtenis. Deze straf is conform de eisen van de officier van justitie en is het resultaat van procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd.

De rechtbank heeft gelet op het onderzoek dat heeft plaatsgevonden op meerdere zittingen in 2023. De tenlastelegging is aangepast op verzoek van de officier van justitie. De procesafspraken hielden in dat de verdachte zich zou houden aan de overeengekomen voorwaarden, waaronder het afzien van hoger beroep indien de rechtbank de straf conform de afspraken oplegt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie heeft ingestemd met deze afspraken.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de criminele organisatie en de impact van de cocaïnehandel op de samenleving meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere transporten van cocaïne naar het Verenigd Koninkrijk, wat een ernstige inbreuk op de internationale rechtsorde vormt. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd door te verwijzen naar de schadelijke gevolgen van cocaïne voor de volksgezondheid en de criminaliteit die daarmee gepaard gaat. De opgelegde straf is in lijn met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/018686-22
Datum uitspraak: 12 oktober 2023
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1968,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI01] , locatie [locatie01] ,
raadsman mr. M.R. Kok, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2023, 6 april 2023, 3 juli 2023 en 14 september 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Procesafspraken

Het Openbaar Ministerie (hierna het OM) en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman hebben een overeenkomst gesloten waarbij procesafspraken zijn gemaakt over de afdoening van de strafzaak. De procesafspraken vervallen indien de rechtbank deze niet volgt. De rechtbank is niet betrokken geweest bij (de totstandkoming van) de procesafspraken.
Deze procesafspraken houden - voor zover relevant - het volgende in:
Het OM zal:
- uitgaan van de in de procesafspraken opgenomen tenlastelegging en kwalificatie;
- een onvoorwaardelijke gevangenisstaf eisen van 44 maanden met aftrek van voorarrest in combinatie met een geldboete van € 80.000,-, subsidiair te vervangen door 365 dagen hechtenis, bij niet voldoening en/of ontbreken van verhaal;
- nadat de verdachte de overeengekomen zekerheid heeft gesteld (zie hieronder) het beslag op de onder de verdachte en/of zijn echtgenote inbeslaggenomen en nog niet teruggeven goederen opheffen, behoudens de gegevensdragers, voor zover die noodzakelijk zijn voor de waarheidsvinding;
- afzien van vervolging van eventuele andere strafbare feiten die mogelijk voortvloeien uit het onderzoek “Malika”, anders dan de strafbare feiten die staan omschreven in de procesafspraken;
- geen ontnemingsvordering ter zake van de onderhavige feiten tegen de verdachte aanhangig maken gelet op de overeengekomen boete.
De verdachte zal:
- geen onderzoekswensen indienen;
- geen bewijsverweren voeren en de al ingediende onderzoekswensen intrekken;
- zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf onttrekken;
- zekerheid stellen voor een bedrag van € 80.000,-.
Zowel het OM als de verdediging hebben te kennen gegeven dat zij afzien van hoger beroep indien strafoplegging door de rechtbank overeenkomstig de overeenkomst plaatsvindt.

4.Standpunten van de officieren van justitie en de verdediging

4.1.
Het standpunt van het OM
De officieren van justitie mrs. T. Lucas en S. Sondermeijer hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden met aftrek van voorarrest en tot een geldboete van € 80.000,-.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en voor de strafmaat de rechtbank verzocht de procesafspraken te volgen.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijsoverweging
De processen-verbaal van identificatie in het dossier maken duidelijk dat de betreffende telefoons ook daadwerkelijk zijn gebruikt door de verdachte aan wie het betreffende toestel is gekoppeld.
Voor de verdachte [verdachte01] betekent dit dat hij de gebruiker is van de Encrochats-accounts [naam account02] en [naam account01] en het Sky-account [naam account03] . Aan de medeverdachte [medeverdachte01] zijn de gebruikersnamen van de Exclu-accounts [gebruikersnaam01] en [gebruikersnaam02] gekoppeld.
Aard en inhoud van de communicatie, namelijk rond ernstige strafbare feiten, maken duidelijk dat dezelfde persoon steeds de gebruiker is geweest van de betreffende accounts. De gebruikers gaan er ook steeds vanuit dat wordt gecommuniceerd met de (vaste) gebruiker. Een en ander blijkt bovendien uit de wijze waarop wordt gecommuniceerd bij de overgang naar een nieuw account.
De inhoud van de communicatie als geheel laat de (totale) omvang zien van de strafbare feiten. In het geval van de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] vindt de inhoud van de communicatie bevestiging in de waarnemingen tijdens observaties en de aanhouding in Engeland van een van de chauffeurs aan wie de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] een hoeveelheid cocaïne hebben overgedragen. Ook het aandeel van de verdachten in die strafbare feiten is duidelijk geworden. De verdachte [verdachte01] en de medeverdachte [medeverdachte01] zijn (na en los van elkaar) ten behoeve van een of meer derden de (feitelijke) regelaars die ook een deel van de uitvoering voor hun rekening nemen. Daarnaast sturen zij -binnen door een of meer derden bepaalde kaders- het (verdere) vervoer, de uitvoer en verdere overdracht aan, en betalen zij uitvoerenden de vergoedingen uit die zijn afgesproken. De medeverdachte [medeverdachte02] heeft met de medeverdachte [medeverdachte01] samengewerkt en is op deze wijze als medepleger betrokken geraakt bij een aantal transporten cocaïne naar Engeland.
De rechtbank verwijst verder naar de inhoud van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in het bewijsmiddelenoverzicht van het OM.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen. De rechtbank zal een verkort vonnis wijzen, dat zal worden aangevuld met een bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud van de bewijsmiddelen indien tegen dit vonnis een rechtsmiddel zal worden ingesteld.
5.2.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 23 augustus 2020, te Rotterdam en/of elders in Nederland en/of in Antwerpen en/of het Verenigd Koninkrijk en/of België ,
meermalen,tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
- binnen het grondgebied van Nederland, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, dan wel buiten het grondgebied van Nederland, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet heeft gebracht en/of
- heeft verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- aanwezig heeft gehad; te weten,
- een hoeveelheid van 15 kilogram cocaïne (van Rotterdam naar Swanley in het Verenigd Koninkrijk) in de periode van 3 april 2020 tot en met 7 april 2020 en
- een hoeveelheid van 15 kilogram cocaïne (van Hoofddorp naar Swanley in het Verenigd Koninkrijk) in de periode van 7 april 2020 tot en met 13 april 2020 en- een hoeveelheid van 15 kilogram cocaïne (van Hoofddorp naar vermoedelijk Swanley in het Verenigd Koninkrijk) in de periode van 7 april 2020 tot en met 19 april 2020 en
- een hoeveelheid van 14 kilogram en 25 kilogram cocaïne (naar het Verenigd Koninkrijk) in de periode van 24 april 2020 tot en met 27 april 2020 en
- een hoeveelheid van 31 kilogram en 5 kilogram en 15 kilogram cocaïne (naar het Verenigd Koninkrijk) in de periode van 5 mei 2020 tot en met 12 mei 2020 en
- van een hoeveelheid van 20 kilogram en 15 kilogram cocaïne (naar het Verenigd Koninkrijk) in de periode van 14 mei tot en met 17 mei 2020 en
- een hoeveelheid van 35 kilogram cocaïne (naar het Verenigd Koninkrijk) in de periode van 10 juni 2020 tot en met 15 juni 2020 en
- een hoeveelheid van 25 kilogram en 25 kilogram cocaïne (naar
het Verenigd Koninkrijk) in de periode van 19 juni 2020 tot en met 28 juni 2020 en/of;
- een hoeveelheid van 30 kilogram cocaïne (naar het Verenigd Koninkrijk) in de periode van 14 juli 2020 tot en met 16 juli 2020 en;
- een hoeveelheid van 50 kilogram cocaïne (naar het Verenigd Koninkrijk) in de periode van 15 augustus 2020 tot en met 16 augustus 2020;
een hoeveelheid van ongeveer 335 kilogram, materiaal bevattende cocaïne, zijnde (telkens) cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Strafmotivering

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Waardering van de procesafspraken
Tijdens de inhoudelijke behandeling zijn de gemaakte afspraken met de verdachte en zijn raadsman besproken. De verdachte heeft tijdens de terechtzitting verklaard dat de procesafspraken duidelijk zijn, dat hij weet wat de procesafspraken inhouden en dat hij procesafspraken ook heeft besproken met zijn raadsman.
De rechtbank is op grond van de stukken en de bespreking van de procesafspraken op de openbare zitting tot de overtuiging gekomen dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie, waarbij hij zich bewust is van de rechtsgevolgen van de procesafspraken, heeft besloten mee te werken aan het afdoeningsvoorstel inclusief de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Voorts is de verdediging op de zitting in de gelegenheid gesteld al hetgeen naar voren te brengen wat zij daartoe dienstig acht.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een eerlijke en controleerbare rechtsgang en dat aldus (ook) wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 EVRM stelt. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder gedacht aan het belang van de verdachte om zo spoedig mogelijk berecht te worden, mede afgezet tegen de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis verblijft, en het maatschappelijk belang bij een voortvarende afdoening van de zaak.
8.3.
Feiten en omstandigheden waarop de straffen gebaseerd zijn
De verdachte heeft zich met zijn mededaders schuldig gemaakt aan (verlengde) in- en uitvoer van tien transporten van in totaal 335 kilo cocaïne via België naar het Verenigd Koninkrijk. De verdachte had hierin een uitvoerende en (op dat uitvoerend niveau) coördinerende rol in de criminele logistieke keten van cocaïnehandel. De verdachte was verantwoordelijk voor beheer, verpakking, vervoer en export van de cocaïne en was aldus een wezenlijke en onmisbare schakel in de internationale handel van verdovende middelen.
De verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de internationale harddrugshandel, die zich (onder meer) manifesteert in ondermijning en door geweld gekenmerkte criminele netwerken, met bijbehorend verdienmodel. Met dit alles heeft hij er vooral voor gezorgd dat grote hoeveelheden cocaïne internationaal verspreid zijn. De bewezen verklaarde feiten zijn zeer ernstige misdrijven en zijn bovendien een ernstige inbreuk op de internationale rechtsorde.
Het is algemeen bekend dat cocaïne schadelijk is voor de volksgezondheid en bovendien verslavend. Daarnaast gaat de verspreiding van cocaïne vaak gepaard met (vele) andere vormen van (verwerving)criminaliteit, zoals door de gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan cocaïne.
De verdachte heeft zich louter laten leiden door financieel gewin zonder rekening te houden met voornoemde schadelijke gevolgen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
8.4.
Persoonlijk omstandigheden van de verdachte
8.4.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 september 2023 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit in 2003. Gelet op de ouderdom van dit feit zal dit niet in het nadeel van de verdachte bij de straftoemeting worden betrokken.
8.5.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De in de procesafspraken overeengekomen gevangenisstraf van 44 maanden doet in voldoende mate recht aan de ernst van de misdrijven en is een redelijke straf in deze zaak voor deze verdachte. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal op de op te leggen gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officieren van justitie geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 44 maanden en de geldboete van € 80.000,- passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23, 24c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden, alsmede tot een
geldboete van € 80.000,00 (tachtig duizend euro), bij gebreke van volledige betaling en/of volledig verhaal te vervangen door 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. M. Timmermans en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 23 augustus
2020,
te Rotterdam en/of elders in Nederland en/of in Antwerpen en/of het
Verenigd Koninkrijk en/of België en/of Servië,
meermaals, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk
- binnen het grondgebied van Nederland, als bedoeld in artikel 1 lid 4
van de Opiumwet, dan wel buiten het grondgebied van Nederland, als
bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet heeft gebracht en/of
- heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- aanwezig heeft gehad;
te weten,
- een hoeveelheid van 15 kilogram cocaïne (van Rotterdam naar Swanley
in het Verenigd Koninkrijk) in de periode van 3 april 2020 tot en met 7
april 2020 en/of
- een hoeveelheid van 15 kilogram cocaïne (van Hoofddorp naar
Swanley in het Verenigd Koninkrijk) in de periode van 7 april 2020 tot en
met 13 april 2020 en/of
- een hoeveelheid van 15 kilogram cocaïne (van Hoofddorp naar
vermoedelijk Swanley in het Verenigd Koninkrijk) in de periode van 7
april 2020 tot en met 19 april 2020 en/of
- een hoeveelheid van 14 kilogram en/of 25 kilogram cocaïne (naar het
Verenigd Koninkrijk) in de periode van 24 april 2020 tot en met 27 april
2020 en/of
- een hoeveelheid van 31 kilogram en/of 5 kilogram en/of 15 kilogram
cocaïne (naar het Verenigd Koninkrijk) in de periode van 5 mei 2020 tot
en met 12 mei 2020 en/of
- van een hoeveelheid van 20 kilogram en/of 15 kilogram cocaïne (naar
het Verenigd Koninkrijk) in de periode van 14 mei tot en met 17 mei 2020
en/of
- een hoeveelheid van 35 kilogram cocaïne (naar het Verenigd
Koninkrijk) in de periode van 10 juni 2020 tot en met 15 juni 2020 en/of
- een hoeveelheid van 25 kilogram en/of 25 kilo kilogram cocaïne (naar
het Verenigd Koninkrijk) in de periode van 19 juni 2020 tot en met 28
juni 2020 en/of;
- een hoeveelheid van 30 kilogram cocaïne (naar het Verenigd
Koninkrijk) in de periode van 14 juli 2020 tot en met 16 juli 2020 en/of;
- een hoeveelheid van 50 kilogram cocaïne (naar het Verenigd
Koninkrijk) in de periode van 15 augustus 2020 tot en met 16 augustus
2020;
een hoeveelheid van ongeveer 15 kilogram en/of 335 kilogram, in elk
geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
(telkens) cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I;
(art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht)