In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoeker op 25 mei 2023. Tijdens de zitting op 21 september 2023 is verzoeker gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker, die inkomsten ontvangt uit een Participatiewet-uitkering, een schuldenlast heeft van € 17.242,47. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot schuldsanering niet kan worden toegewezen, omdat niet voldoende aannemelijk is dat verzoeker te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker schulden heeft gemaakt die duiden op overbesteding, met een totaalbedrag van € 3.270,59, en dat hij in februari 2022 schulden in zijn vaste lasten heeft laten ontstaan, waaronder een schuld aan Zorgverzekeraar DSW van € 2.901,23 en een schuld aan Evides Waterbedrijf van € 142,74. Gezien het recente patroon van overbesteding en het onbetaald laten van vaste lasten, vreest de rechtbank dat verzoeker de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal kunnen nakomen.
De rechtbank concludeert dat de feiten en omstandigheden die mogelijk toelating tot de schuldsaneringsregeling zouden rechtvaardigen, niet voldoende aannemelijk zijn geworden. Hoewel verzoeker sinds juli 2022 geen nieuwe schulden meer heeft gemaakt, zijn deze ontwikkelingen niet voldoende bestendig om een toelating tot de schuldsaneringsregeling op dit moment te rechtvaardigen. De rechtbank wijst het verzoek af, maar merkt op dat indien verzoeker zijn leven verder stabiliseert, een volgend verzoek mogelijk meer kans van slagen heeft. Tevens is besproken dat verzoeker mogelijk baat zou kunnen hebben bij beschermingsbewind.