ECLI:NL:RBROT:2023:9640

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
10-149400-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongemotiveerde vrijspraak poging tot moord en gemotiveerde vrijspraak poging tot doodslag met bewezenverklaring bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1981, die werd beschuldigd van poging tot moord en poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord en poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte opzettelijk de dood van de aangever heeft beoogd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk de aangever heeft bedreigd door met een vuurwapen op de auto van de aangever te schieten. De feiten vonden plaats op 17 juni 2023 in Rotterdam, waar de verdachte en de aangever elkaar ontmoetten om een conflict in de relationele sfeer uit te vechten. Tijdens deze ontmoeting heeft de verdachte met een vuurwapen geschoten, wat leidde tot schade aan de auto van de aangever. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet de intentie had om de aangever te doden, maar dat hij wel degelijk de aangever heeft bedreigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht. De benadeelde partij, de aangever, heeft een schadevergoeding van € 4.134,55 toegewezen gekregen voor materiële schade, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in het deel van de vordering dat betrekking had op immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-149400-23
Datum uitspraak: 9 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01]
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [woonplaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI01] ,
raadsvrouw mr. K. Blonk, advocaat te Spijkenisse.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D.D.B. Reuter heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de primair impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord;
  • bewezenverklaring van de primair impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd, alsmede dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering t.a.v. poging tot moord
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de primair impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering t.a.v. poging tot doodslag / bedreiging
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De verdachte heeft minimaal twee keer geschoten in de richting van de aangever [slachtoffer01] (hierna: de aangever). De verdachte bevond zich links achter de auto en vanuit die positie heeft hij op de aangever geschoten, terwijl de aangever dicht bij het bestuurdersportier stond en bijna in de auto was. Door aldus te handelen heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van de aangever. Het alternatieve scenario dat de verdachte schetst, dient terzijde te worden geschoven.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de primair impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag. De verdachte heeft niet het opzet gehad om de aangever van het leven te beroven, ook niet in voorwaardelijke zin. De verdachte wilde de aangever enkel bang maken. Hij is een geoefend schutter en heeft er doelbewust voor gekozen om op de achterkant van de auto van de aangever te schieten. Hij heeft zich er daarbij rekenschap van gegeven dat de aangever niet in zijn schootsveld liep of stond. Hier passen de uitspraken van de verdachte bij, die hij na het incident telefonisch richting de aangever heeft gedaan.
De subsidiair ten laste gelegde bedreiging kan wel wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.3.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte en de aangever elkaar – op initiatief van de aangever – op 17 juni 2023 op de Groenezoom te Rotterdam hebben ontmoet om een conflict in de relationele sfeer uit te vechten. De verdachte heeft tijdens deze ontmoeting met een vuurwapen kogels afgevuurd, ten gevolge waarvan de auto van de aangever is beschadigd. Uit forensisch onderzoek aan deze auto blijkt dat de verdachte zich op het moment van het schieten links achter de auto moet hebben bevonden.
Voor de vraag of de verdachte met zijn handelen opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, had op de dood van aangever, is van belang waar de aangever zich op het moment van het schieten bevond.
De aangever heeft hierover verschillende verklaringen afgelegd. Vlak nadat het incident heeft plaatsgevonden heeft hij verklaard dat de verdachte uit zijn auto stapte, een vuurwapen doorlaadde, de portier van de auto van de aangever opentrok en gelijk begon te schieten. In de aangifte heeft de aangever verklaard dat hij uit zijn auto wilde stappen, maar direct zag dat de verdachte een vuurwapen laadde en uitstapte, waarna hij op de auto van de aangever schoot. De aangever was op het moment van het eerste schot bijna bij zijn auto. De verdachte heeft driemaal op de auto van de aangever geschoten. Daarna trok de verdachte het zijportier open en richtte het vuurwapen op het hoofd van de aangever.
Hier tegenover staat de verklaring van de verdachte. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat de aangever richting de auto van de verdachte liep en vervolgens wegrende op het moment dat hij het vuurwapen van de verdachte zag. De verdachte schoot op dat moment uit boosheid twee keer gericht op de auto van de aangever, met de intentie om hem bang te maken en niet om de aangever te doden. Vanuit de positie van de verdachte gezien rende de aangever de linkerkant op en de verdachte schoot naar de auto van de aangever, die rechts voor de verdachte stond geparkeerd. De aangever was op het moment van schieten ongeveer 6 meter verwijderd van zijn auto, aldus de verdachte. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij geoefend schutter is en weet hoe hij met vuurwapens om moet gaan.
In het dossier bevinden zich voorts diverse verklaringen van getuigen, die evenwel verschillend hebben verklaard over de plek waar de aangever zich bevond op het moment dat er geschoten werd. Dit samenstel van verklaringen leidt - gelet op de tegenstrijdigheden daarin - niet tot een conclusie die kan worden gebruikt voor de bewijsvoering.
Op basis van het voorgaande kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld waar de aangever zich bevond op het moment dat de verdachte kogels afvuurde. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat de verdachte op of in de richting van de aangever heeft geschoten. Ook op basis van de uitlatingen van de verdachte kan niet worden vastgesteld dat hij de intentie had om op de aangever te schieten. Hoewel de verdachte volgens de verklaring van aangever hem voorafgaand aan het incident zou hebben gezegd dat hij hem zou gaan schieten, volgt uit de verklaring van de getuige [getuige01] dat de verdachte haar desgevraagd zou hebben gezegd dat hij tijdens de ontmoeting wel zou zien wat hij ging doen. Volgens de aangever heeft de verdachte hem bovendien na het incident gebeld en gezegd dat de aangever geluk heeft gehad dat hij een vrouw en kind heeft, omdat verdachte hem anders had doodgeschoten.
Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het vereiste opzet had op de dood van de aangever, ook niet in voorwaardelijke zin. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen van de ten laste gelegde poging tot doodslag. De verdachte zal ook daarvan derhalve worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met zijn handelen de aangever wel heeft bedreigd. Dit heeft de verdachte ter zitting ook bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.4.
Conclusie
De primair impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De subsidiair ten laste gelegde bedreiging is wel wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
subsidiair
hij op 17 juni 2023 te Rotterdam,
[slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door meermalen met een vuurwapen kogels naar het voertuig van die [slachtoffer01] af te vuren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft het slachtoffer - tijdens een uit de hand gelopen ruzie in de relationele sfeer - bedreigd door met een vuurwapen op de auto van het slachtoffer te schieten. Dit heeft op klaarlichte dag midden op straat plaatsgevonden. Dergelijk gewelddadig optreden op straat is extreem gevaarzettend en angstaanjagend. Dit geldt niet alleen voor het slachtoffer, maar ook voor de omwonenden en getuigen van het incident.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
31 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, doch niet recentelijk, is veroordeeld voor onder meer vuurwapenbezit en geweldsdelicten en hij in een proeftijd liep.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
17 augustus 2023. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
Gelet op de aard van het ten laste gelegde zouden eventuele risico verhogende factoren gelegen kunnen zijn in de leefgebieden sociaal netwerk en psychosociaal functioneren, waarbij bij het laatste gedacht moet worden aan het maken van verkeerde keuzes en het onvoldoende nadenken over het handelen van de verdachte en de gevolgen ervan. Doordat de verdachte ten tijde van het opstellen van het rapport niets wilde verklaren over het ten laste gelegde is het de reclassering niet bekend in hoeverre zijn ex-vriendin of de aangever deel uitmaken van zijn sociale netwerk. Omdat de verdachte zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht, is het niet mogelijk om een verband te leggen tussen het ten laste gelegde en de diverse leefgebieden. De risico’s kunnen evenmin worden ingeschat.
De reclassering adviseert de rechtbank in geval van een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, deelname aan een gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, een contactverbod met de aangever en andere voorwaarden die het gedrag betreffen (zoals hulp bij het regelen van een woonruimte en - indien dit nodig wordt geacht - het volgen van EMDR-therapie). De verdachte heeft bij de reclassering aangegeven blij te zijn met reclasseringstoezicht, met name op het gebied van huisvesting. Voorts heeft de verdachte aangegeven open te staan voor een gedragsinterventie die is gericht op cognitieve vaardigheden.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard mee te willen werken aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden, indien de rechtbank deze zou opleggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank komt daarbij uit op een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, nu de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag. Voorts houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met het feit dat het slachtoffer de confrontatie met de verdachte heeft opgezocht en de ontmoeting op zijn initiatief plaatsvond.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Voor het conflict met het slachtoffer dat aan het bewezen verklaarde feit ten grondslag ligt, is nog geen oplossing gevonden en gelet op het feit dat het handelen van de verdachte een zo disproportionele reactie is op een geringe aanleiding, is de rechtbank van oordeel dat er daarom ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De op te leggen bijzondere voorwaarden en het op te leggen reclasseringstoezicht zullen derhalve dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.

8.Vordering benadeelde partij

Ter zake van het ten laste gelegde heeft [slachtoffer01] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.134,55 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade een rechtstreeks gevolg is van de gedraging van de verdachte en dat de vordering voldoende is onderbouwd. De vordering dient derhalve geheel te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdachte wenst de materiële schade te vergoeden. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat kritisch dient te worden gekeken naar de posten die op de factuur van het schadeherstelbedrijf staan vermeld, omdat diverse posten niet te relateren zijn aan de schade die de verdachte heeft toegebracht.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partij zelf de confrontatie heeft opgezocht. Voorts is dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd, nu een onafhankelijke onderbouwing van een arts ontbreekt, waaruit blijkt dat sprake is van de gestelde gevoelens voor onveiligheid en slaapproblemen. De benadeelde partij dient ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdediging niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
Immateriële schade
De rechtbank stelt voorop dat degene die immateriële schade vordert in beginsel met concrete gegevens moet onderbouwen dat sprake is van aantasting in zijn persoon. Echter, zoals door de advocaat van de benadeelde partij is aangevoerd, kan volgens vaste jurisprudentie van aantasting in de persoon op andere wijze ook sprake kan zijn indien de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvoor voor de benadeelde die conclusie rechtvaardigen. De nadelige gevolgen kunnen zo voor de hand liggen, dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen, zonder onderbouwing aan de hand van stukken.
In de (voorlopige) schadestaat staat omschreven dat de benadeelde partij vrij heeft genomen gedurende twee dagen, maar zich uiteindelijk ziek heeft moeten melden vanwege angst- en onveiligheidsgevoelens die hem tot op heden parten spelen. De benadeelde partij denkt er dagelijks aan dat de schietpartij veel erger had kunnen aflopen. Hij heeft moeite met inslapen en/of schrikt wakker en ziet de schietpartij dan weer voor zich.
De rechtbank heeft reeds in rechtsoverweging 4.2.3. geoordeeld dat - in tegenstelling tot hetgeen de advocaat van de benadeelde partij heeft aangevoerd - niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op de benadeelde partij heeft geschoten en dat de verdachte daarom zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag. Het handelen van de verdachte kan wel worden aangemerkt als bedreiging. Hoewel voorstelbaar dat de benadeelde partij na een dergelijke bedreiging te kampen heeft (gehad) met gevoelens van angst en (psychisch) onbehagen, is de rechtbank van oordeel dat, mede in aanmerking genomen dat de aangever zelf de confrontatie met de verdachte heeft opgezocht en de ontmoeting op zijn initiatief plaatsvond, de normschending niet van zodanige aard is dat er sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Nu niet is onderbouwd dat sprake is van door de benadeelde partij opgelopen geestelijk letsel, zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Wettelijke rente en kosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 17 juni 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 4.134,55, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact opnemen met de veroordeelde voor de eerste afspraak;
  • de veroordeelde zal actief deelnemen aan de gedragsinterventie Solo of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde zal zich houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
  • de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met de aangever
  • de veroordeelde zal meewerken aan het regelen van praktische zaken zoals wonen, zo nodig met hulp van een daartoe aangewezen instelling, dit ter beoordeling van de reclassering. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen van die instelling. Indien tijdens het toezicht blijkt dat andere interventies nodig zijn om de sociaal-maatschappelijke situatie van de veroordeelde te verbeteren, dan zal hij hieraan zijn medewerking verlenen. Hierbij kan gedacht worden aan het volgen van EMDR therapie;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer01]te betalen een bedrag van
€ 4.134,55 (zegge: vierduizend honderdvierendertig euro en vijfenvijftig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 juni 2023, tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 4.134,55(hoofdsom,
zegge: vierduizend honderdvierendertig euro en vijfenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
51 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. A.M.H. Geerars en F. Wegman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
primair
hij, op of omstreeks 17 juni 2023, te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk en met voorbedachte rade, in elk geval opzettelijk,
een persoon genaamd [slachtoffer01] van het leven te beroven,
met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
met een (vuur)wapen, meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels naar en/of in de richting van die [slachtoffer01] , althans op/in de richting van een voertuig waarin die [slachtoffer01] zich bevond, heeft afgeschoten en/of afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij, op of omstreeks 17 juni 2023, te Rotterdam,
[slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door meermalen, althans eenmaal met een (vuur)wapen een of meer kogel(s) naar en/of in de richting van het voertuig van die [slachtoffer01] af te vuren en/of te schieten.