ECLI:NL:RBROT:2023:9628

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
C/10/656828 / JE RK 23-971
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogd in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 oktober 2023 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02]. De rechtbank oordeelde dat het gezag van de moeder beëindigd moest worden omdat de ontwikkeling van de kinderen ernstig werd bedreigd door het alcoholmisbruik van de moeder en haar onvermogen om een stabiele opvoedsituatie te creëren. De kinderen zijn in het verleden meerdere keren uit huis geplaatst en de moeder heeft niet constructief meegewerkt met de hulpverlening. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de beëindiging van het gezag en de benoeming van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond als voogd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de belangen van de kinderen, die behoefte hebben aan duidelijkheid en stabiliteit in hun leven. De moeder blijft echter de moeder van de kinderen en de rechtbank benadrukt het belang van de band tussen hen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/656828 / JE RK 23-971
datum uitspraak: 5 oktober 2023

beschikking ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[minderjarige01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2012 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige01] ,

[minderjarige02] ,

geboren op [geboortedatum02] 2013 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige02] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[moeder01] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed, te Rotterdam,

[vader01] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats02] ,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 26 april 2023, ingekomen bij de griffie op
26 april 2023;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van deze rechtbank van 9 juni 2023.
Op 21 september 2023 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- een vertegenwoordiger van de Raad, dhr. [naam01] ,
- een vertegenwoordiger van de GI, dhr. [naam02] .
Opgeroepen en niet verschenen is de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van de kinderrechter van 2 oktober 2018 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] uitgesproken. Deze is daarna steeds verlengd.
Op 2 oktober 2018 zijn [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Op 22 februari 2019 zijn de kinderen weer thuisgeplaatst. Sinds 4 juli 2020 zijn [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] opnieuw uit huis geplaatst met een machtiging van de kinderrechter. Deze maatregel is daarna steeds verlengd.
De GI heeft zich bij brief van 13 maart 2023 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogdes over [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] te benoemen. De Raad licht het verzoek als volgt toe. In 2021 heeft de GI het opvoedbesluit genomen dat het perspectief van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] niet bij de moeder ligt en dat er dus niet langer gewerkt wordt aan een terugplaatsing bij de moeder. Er zijn zorgen over drankgebruik van de moeder en de beide uithuisplaatsingen waren mede een (acuut) gevolg van zorgelijk drankgebruik. De moeder heeft daar een andere visie op, maar geeft geen inzage in stukken die haar visie kunnen onderbouwen en geeft ook geen toestemming voor contact met haar huisarts. De vader is sinds twee jaar weer in beeld en de kinderen hebben goed contact met hem. Tussen de ouders onderling is het contact niet goed. [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] zijn pas onlangs, op 1 augustus 2023, verhuisd van de groep in Borculo naar een gezinshuis in Schiedam. Voor [voornaam minderjarige01] is hulpverlening nodig, maar de moeder werkt daar niet aan mee. De kinderen zijn toe aan duidelijkheid. De moeder dient te worden begeleid naar moederschap op afstand. Gelet op de lopende procedure in hoger beroep, geëntameerd door de moeder, over de erkenning van de kinderen door de vader en het gezag van de vader over de kinderen, dient ook naar de rol van de vader te worden gekeken. De Raad is van mening dat de vader op dit moment aan het eenhoofdig gezag onvoldoende uitvoering zou kunnen geven. Als de zitting bij het hof plaatsvindt zal de Raad daar ook vertegenwoordigd zijn.

De standpunten

De GI sluit zich ter zitting aan bij het standpunt van de Raad. [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] zitten tussen de vader en de moeder in. Zij willen graag onbelast contact met de beide ouders, maar dat lukt om verschillende redenen niet. [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] wonen allebei sinds 1 augustus 2023 in een gezinshuis in Schiedam. Dat is een perspectiefbiedende plek. Vooralsnog gaat het daar goed met hen. Voor de beide ouders en de kinderen is het erg fijn dat de kinderen nu dichter bij de ouders wonen. Er wordt ook gekeken of en hoe de bezoeken kunnen worden uitgebreid. De kinderen hebben lang op een wachtlijst gestaan om op een gezamenlijke plek dichter bij de ouders te worden geplaatst. In december 2022 hadden [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige01] kennis gemaakt in het gezinshuis maar de overgang van Borculo naar het gezinshuis heeft erg lang geduurd omdat er eerder geen school gevonden werd voor [voornaam minderjarige01] . Inmiddels is er - met veel moeite van de GI - alsnog een school gevonden voor [voornaam minderjarige01] . Voor [voornaam minderjarige02] was er veel eerder al een school gevonden. De moeder is een lieve moeder voor de kinderen, maar met betrekking tot de uitvoering van het gezag zijn er problemen. De GI meent dat de moeder hulp moet zoeken voor persoonlijke problematiek, maar de moeder ziet dat anders. Afspraken die de GI met de moeder maakt worden niet nagekomen en als dingen getekend moeten worden, gebeurt dat niet of met veel moeite. Hierdoor worden [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] in hun ontwikkeling belemmerd. Vooral voor [voornaam minderjarige01] moet er nog veel gebeuren qua hulpverlening.
Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen de beëindiging van haar gezag over [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] . De moeder beroept zich op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Zij meent dat een minder verstrekkende maatregel mogelijk is dan een gezagsbeëindigende maatregel, bijvoorbeeld het verlengen van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. De situatie van de moeder is de laatste tijd erg veranderd. Zij geeft invulling aan haar rol van moeder op afstand. De moeder heeft [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] begeleid bij de overgang naar het gezinshuis door met hen te praten, hun koffers uit te pakken en hun kamers in te richten. Er is sprake van positief contact tussen de moeder en de gezinshuisouders en er wordt overlegd over de opvoeding en de verzorging. Dat is anders dan toen de kinderen in Borculo verbleven; de moeder geeft aan dat ze daar werd buitengesloten. De moeder is erg betrokken. Ze komt twee keer per week op bezoek en onderneemt dan activiteiten met de kinderen. Er zijn belmomenten als de kinderen daar behoefte aan hebben. De moeder houdt tegelijk ook afstand en kent haar rol. Het liefst zou zij de opvoeding en verzorging zelf weer dragen, maar zij ziet ook dat de kinderen nu op een goede plek zitten. De moeder is beschikbaar en bereikbaar. Zij heeft geen drankprobleem. Ze is in staat goede beslissingen te nemen over [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] . Zij werkt fulltime als psychiater. Desgevraagd geeft de moeder aan dat zij er voor dit moment achter staat dat [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] in het gezinshuis wonen. Zij kan echter niet zeggen dat ze het ermee eens is dat de kinderen nooit meer bij haar zouden komen wonen. Dat het perspectief niet meer bij haar ligt onderschrijft zij dus niet. De moeder geeft aan dat zij meewerkt met de GI en met het ondertekenen van formulieren. Het is volgens de moeder één keer voorgekomen dat formulieren niet zijn getekend. De moeder geeft desgevraagd aan dat zij geen vertrouwen heeft in de vader en dat zij daarom geen toestemming geeft voor het logeren van de minderjarigen bij de vader. Volgens de moeder spreekt de vader zich positief uit over drillrap. Daarnaast is de vader al een aantal keer niet op de bezoeken geweest, zowel in Borculo als in Schiedam. Daarnaar gevraagd geeft de moeder aan dat juist is dat zij, toen de kinderen in Borculo verbleven, geen toestemming gaf voor spelen van de kinderen bij kinderen uit hun klas omdat zij niet kon controleren of er daar sprake was van een veilige omgeving. Zij heeft de instelling waar de kinderen verbleven gevraagd om dat te controleren, maar dat kon de instelling niet uitvoeren. De moeder was van mening dat er op de groep voldoende opties waren voor de kinderen om te spelen en dat zij door zwemmen en voetbal ook andere kinderen zien en dus niet eenzaam zijn.

De beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, als
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] toewijzen. Het volgende is redengevend.
Ernstige ontwikkelingsbedreiging
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
[voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] zijn in oktober 2018 met spoed uit huis geplaatst, waarna zij in februari 2019 weer terug zijn geplaatst bij de moeder en daarna in juli 2020 wederom met spoed uit huis zijn geplaatst. Sinds de eerste uithuisplaatsing van de kinderen zijn er zorgen over alcoholmisbruik van de moeder en daarover bestaat nog altijd geen helderheid, omdat de moeder hierin geen enkel inzicht geeft. Bij het incident dat heeft geleid tot de tweede uithuisplaatsing was de moeder zwaar onder invloed en had zij de kinderen en zichzelf in een gevaarlijke verkeerssituatie gebracht. De moeder erkent haar eigen problematiek tot op heden niet. Zij wil niet meewerken aan onderzoek om helderheid te geven over haar alcoholgebruik of aan behandeling voor haar problematiek. De moeder geeft aan dat er andere medische oorzaken aan haar problematiek ten grondslag liggen, maar zij geeft geen toestemming om medische gegevens in te zien of contact op te nemen met behandelaren. Dit maakt dat er in de vijf jaar van de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] nog altijd geen zicht is gekomen op de persoonlijke situatie van de moeder en haar mogelijkheden om [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] de veiligheid te bieden die zij nodig hebben.
Aanvaardbare termijn
Op grond van artikel 1:247 BW omvat het ouderlijk gezag de plicht en het recht van de ouder om zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Daaronder wordt mede verstaan het dragen van de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind en ook het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid.
De moeder heeft in de periode van de ondertoezichtstelling niet aan de door de GI gestelde bodemeisen kunnen voldoen en geen stabiele opvoedsituatie kunnen creëren. Zij heeft niet constructief meegewerkt met de hulpverlening en de kinderen, met name [voornaam minderjarige01] , lijden daaronder. [voornaam minderjarige01] ervaart sociaal-emotioneel moeilijkheden, lijkt soms het overzicht te verliezen en bouwt dan spanning op. Een enkele keer laat hij agressie zien. Het is wenselijk om diagnostiek en behandeling te laten plaatsvinden, maar de moeder heeft hier lange tijd geen toestemming voor gegeven waardoor de noodzakelijke therapie niet kon starten.
In de periode dat de kinderen in Borculo zaten, heeft de moeder nog een aantal keren geweigerd toestemming te geven voor bepaalde zaken die de kinderen betroffen. Zo heeft moeder geen toestemming gegeven aan de kinderen om te spelen bij andere kinderen. Door daarvoor geen toestemming te geven wordt een kans in de ontwikkeling van de kinderen - het zelf kunnen kiezen met wie zij een vriendschapsband opbouwen - ontnomen.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder niet in staat is (geweest) binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] te dragen. Dat de prille samenwerking met de gezinshuisouders in Schiedam vooralsnog beter lijkt te gaan dan de samenwerking met de groepsleiding in Borculo, maakt dat niet anders.
Gezagsbeëindiging
Een beëindiging van het ouderlijk gezag is een maatregel die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder waarvan het gezag wordt beëindigd als van de minderjarige waarover het gezag wordt uitgeoefend. Volgens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de maatstaf van artikel 8 EVRM voor gezagsbeëindiging anders dan die van artikel 1:266 BW. Uit artikel 8 EVRM volgt ook het vereiste dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel (het subsidiariteitsbeginsel). Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (het proportionaliteitsbeginsel). De inbreuk op het gezinsleven moet noodzakelijk zijn om het beoogde doel te bereiken.
De rechtbank is van oordeel - alles afwegende - dat de beëindiging van het gezag van de moeder over [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] noodzakelijk en proportioneel is. Proportioneel, omdat het belang van de kinderen bij het verkrijgen van duidelijkheid over degenen die feitelijk én juridisch het gezag over hen uitoefenen en bij het verkrijgen van duidelijkheid over de continuïteit daarvan, zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij het behoud van haar gezag. Noodzakelijk, omdat de moeder niet volledig kan accepteren dat [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] niet meer bij haar kunnen wonen. Het is duidelijk dat de moeder positiever staat tegenover het gezinshuis in Schiedam dan tegenover de instelling in Borculo, maar zij geeft aan dat zij de kinderen thuis zou willen hebben en zij is het niet eens met de perspectiefbepaling. Het is daarom niet goed denkbaar dat de moeder, bewust of onbewust, geen signalen zou afgeven naar [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] die voor hen onduidelijkheid over hun perspectief opleveren, nog los van de onduidelijkheid die ingebakken zit in het systeem van jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. Om [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] de rust en duidelijkheid te geven die zij nodig hebben om zich te kunnen hechten binnen het gezinshuis en daar in te groeien is een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk.
De rechtbank heeft bij deze beslissing ook rekening gehouden met artikel 3, eerste lid van het Verdrag inzake de rechten van het kind, waarin is bepaald - samengevat - dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen.
Het beëindigen van het gezag van de moeder doet niets af aan het feit dat de moeder altijd de moeder van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] blijft. De kinderen vinden het fijn om de moeder te zien en het is van groot belang dat de band tussen de moeder en de kinderen blijft bestaan. De moeder is betrokken bij de kinderen en het gezinshuis waar zij verblijven en het is belangrijk dat zij deze betrokkenheid blijft houden. Zowel de moeder als de GI dienen zich daarvoor in te zetten.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezags-voorziening over [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hen te benoemen. De voorgestelde voogdes, de GI, heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De kinderrechter is van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerst lid, BW wordt de ouder waarvan het gezag wordt beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan haar opvolger in dit bewind, ervan uitgaande dat zij het bewind voerde over het vermogen van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] .

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [moeder01] , geboren op [geboortedatum03] 1972 in [geboorteplaats02] , over [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] ;
benoemt tot voogdes over [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd in Rotterdam;
veroordeelt de moeder aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van de minderjarigen [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] te doen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, voorzitter en tevens kinderrechter, en
mrs. M. de Geus en R. van den Wildenberg, kinderrechters, in tegenwoordigheid van
mr. C.N. Arduin als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.