ECLI:NL:RBROT:2023:9609

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
FT EA 23/581 en FT EA 23/582
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning en schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker had op 19 juni 2023 een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, omdat er een dreigende ontruiming van zijn huurwoning op handen was. De rechtbank had eerder, op 20 juni 2023, de behandeling van het verzoek bepaald op 12 juli 2023. Tijdens deze zitting is de advocaat van verzoeker verschenen, terwijl de verweerster, Stichting Hef Wonen, niet ter zitting is verschenen. Verzoeker heeft verklaard dat zijn voormalig bewindvoerder, Obin B.V., geen actie heeft ondernomen en dat hij zelf het bewind heeft beëindigd om een nieuwe bewindvoerder te vinden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verzoeker een vonnis van 15 november 2019 tot ontruiming van zijn woning had ontvangen. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in de huurwoning wil blijven wonen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. Gezien het inkomen van verzoeker en de reeds voldane huur voor augustus 2023, heeft de rechtbank geoordeeld dat de lopende huurtermijnen kunnen worden voldaan. Daarom is de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met voorwaarden om de belangen van verweerster te waarborgen. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] – [nummer02]
uitspraakdatum: 28 juli 2023
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 19 juni 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 20 juni 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 12 juli 2023.
Ter zitting van 12 juli 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer mr. B. el Ouath, werkzaam bij Advocatenkantoor El Joghrafi, advocaat van verzoeker (hierna: advocaat).
[naam01] , werkzaam bij GGN Mastering Credit B.V., heeft namens, Stichting Hef Wonen (hierna: verweerster), voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. In het verweerschrift heeft verweerster te kennen gegeven niet ter zitting te zullen verschijnen..
Op verzoek van de rechtbank heeft de advocaat namens verzoeker op 24 juli 2023 een betalingsbewijs van de huur voor de maand augustus 2023, een huurspecificatie en een verklaring van de bewindvoerder overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 15 november 2019 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat bewindvoerder Obin B.V. (hierna: Obin) in de zeven jaar dat verzoeker bij haar onder bewind stond, geen actie heeft ondernomen. Zo heeft Obin geen onderzoek gedaan naar de schuldenlast en het beslag en heeft zij de huur niet tijdig betaald. Ook de communicatie verliep niet naar behoren. Verzoeker heeft dan ook tijdens de behandeling van het opheffingsverzoek aangegeven te willen stoppen met het bewind.
Voorts heeft verzoeker verklaard via de gemeente en het wijkteam een nieuwe bewindvoerder te hebben gevonden: de heer El Joghrafi. Op 11 juli 2023 heeft de zitting ter onderbewindstelling bij de kantonrechter plaatsgevonden. De advocaat heeft verklaard dat het verzoek tot bewind daar mondeling is toegekend en dat men nog in afwachting is van de beschikking.
Verzoeker werkt fulltime (40 uur per week) en verdient rond de € 2.000,00 per maand. Daarnaast ontvangt hij huurtoeslag ad € 195,00 per maand. De huur bedraagt per 1 juli 2023 € 754,96 inclusief.
Verzoeker heeft voorts aangetoond dat de huur voor de maand augustus 2023 is voldaan.
Uit het nagekomen betalingsbewijs blijkt dat de huur voor de maand augustus 2023 op 20 juli 2023 is voldaan.

3.Het verweer

Verweerster voert in haar verweerschrift aan dat verzoeker de lopende huur niet betaalt en dat de achterstand tot en met juli 2023 € 1.622,08 bedraagt, exclusief proces- en executiekosten. Volgens verweerster heeft voormalig bewindvoerder Obin het opheffingsverzoek ingediend, omdat verzoeker niet meewerkte: er was geen contact en onvoldoende geld op de beheerrekening om de vaste lasten te kunnen betalen.
Daarnaast voert verweerster aan dat uit de beschikking ter opheffing van het bewind van
28 april 2023 blijkt dat verzoeker ter zitting heeft aangegeven zelf zijn financiële zaken te willen regelen, met behulp van zijn vriendin. Verweerster geeft aan geen vertrouwen in verzoeker te hebben dat hij de lopende huur zal betalen nu hij niet meer onder bewind staat en verwijst daarbij naar een specificatie waaruit blijkt dat sedert het bewind van Obin is opgeheven er maar één volledige huurtermijn is betaald. Verweerster verzoekt dan ook tot afwijzing van het verzoek.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 15 november 2019 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 1 juni 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 28 juni 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 15 november 2019 ten uitvoer kan leggen en op zoek kan gaan naar een nieuwe huurder.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende huurtermijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft een inkomen van rond de € 2.000,00 per maand en ontvangt daarnaast huurtoeslag ad € 195,00 per maand. Hiermee dient hij de huur – zijnde een bedrag van € 754,96 – te kunnen betalen. Voorts heeft verzoeker zich (wederom) onder bewind laten stellen en verklaard dat zijn vaste lasten (waaronder de betaling van de huur) vervolgens zullen worden betaald door zijn bewindvoerder de heer El Joghrafi. Daarnaast is de huur voor de maand augustus 2023 reeds voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum twee voorwaarden op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarden worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 15 november 2019 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres01] , [postcode01] te [woonplaats01] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat de voorziening slechts geldt zolang verzoeker onder bewind staat;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van L.M. Heinis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2023.