ECLI:NL:RBROT:2023:9601

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
FT EA 23/395
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een gedwongen schuldregeling door de rechtbank Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door verzoekster, die in financiële problemen verkeert. Verzoekster heeft een verzoek ingediend om een gedwongen schuldregeling te bewerkstelligen, waarbij de Gemeente Rotterdam als schuldeiser zich verzette tegen deze regeling. De Gemeente Rotterdam heeft aangegeven niet in te stemmen met de aangeboden regeling, omdat zij een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast vertegenwoordigt en de aangeboden regeling niet voldoende betrouwbaar gedocumenteerd is. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden aan haar negen schuldeisers, maar de Gemeente Rotterdam, met een vordering van € 28.833,31, heeft geweigerd in te stemmen met de regeling, vooral vanwege boetevorderingen die niet kwijtgescholden kunnen worden volgens de Participatiewet.

Tijdens de zitting op 30 augustus 2023 zijn zowel verzoekster als vertegenwoordigers van de schuldhulpverlening en de beschermingsbewindvoerder gehoord. De rechtbank heeft beoordeeld of de Gemeente Rotterdam in redelijkheid kon weigeren om in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank concludeert dat de Gemeente Rotterdam in haar recht staat om de regeling te weigeren, gezien het feit dat haar vordering een aanzienlijk aandeel van 78,14% van de totale schuldenlast uitmaakt. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat het aanbod van verzoekster niet goed gedocumenteerd is en dat er onvoldoende bewijs is dat verzoekster niet in staat zou zijn om meer uren te werken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van verzoekster om de Gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01]
uitspraakdatum: 6 september 2023
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 21 april 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- Gemeente Rotterdam, Werk en Inkomen (hierna: gemeente Rotterdam);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden. In het verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam aangegeven dat zij niet ter zitting zal verschijnen.
Ter zitting van 30 augustus 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam01] en mevrouw [naam02] , beiden werkzaam bij Plangroep (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer Z.A. Rahimi, werkzaam bij Obin (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift negen schuldeisers, waarvan één preferente en acht concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 37.124,30 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 4 april 2022 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 24,26% aan de preferente schuldeisers en 12,13% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Uit het WSNP-verzoek blijkt dat de schuldenlast minder hoog is, te weten
€ 36.902,35. De uitkering aan de schuldeisers zal derhalve hoger zijn.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster is 24 uur per week werkzaam in de zorg werkt parttime. Zij heeft getracht haar werkzaamheden bij haar huidige werkgever uit te breiden, hetgeen niet is gelukt. Verzoekster stelt dat zij maximaal 28 tot
32 uur per week kan werken in verband met haar lichamelijke gesteldheid. Verzoekster staat sinds 2016 onder beschermingsbewind. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Acht schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Gemeente Rotterdam stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 28.833,31 op verzoekster, welke 78,14% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam gesteld dat zij geen medewerking kan verlenen aan de schuldregeling ten aanzien van de opgelegde boetevorderingen op grond van artikel 18a lid 13 van de Participatiewet. Uit dit artikel volgt dat de gemeente niet bevoegd is een boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden wanneer binnen één jaar na oplegging van de boete nogmaals een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan. Aan de twee boetes ligt ten grondslag dat verzoekster niet tijdig haar (correcte) inkomsten uit arbeid heeft gemeld bij de gemeente. In 2017 is tweemaal een boete aan verzoekster opgelegd. In 2018 heeft zij wederom niet tijdig haar inkomsten uit arbeid opgegeven. Het betreft hier een overtreding wegens eenzelfde gedraging, om welke reden de gemeente niet meewerkt aan de schuldregeling met betrekking tot de boetes. Voor de overige vorderingen kan de gemeente wel medewerking verlenen aan de schuldregeling tegen finale kwijting van de vordering.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft gemeente Rotterdam geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van gemeente Rotterdam een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast (te weten 78,14% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat gemeente Rotterdam in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet kan worden vastgesteld dat het aanbod goed en controleerbaar is gedocumenteerd. Het aanbod waar de andere schuldeisers mee akkoord zijn gegaan wijkt voor wat betreft de hoogte van de schuldenlast en/of het aangeboden percentage af van hetgeen in het verzoekschrift staat. In het verzoekschrift is de schuld aan de gemeente Rotterdam opgenomen als een concurrente vordering. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de gemeente Rotterdam (deels) preferent op grond van artikel 60 lid 7 van de Participatiewet en had schuldhulpverlening de vordering moeten splitsen. Nu de vordering niet juist in het aangeboden akkoord is meegenomen, zal dit een andere verdeelsleutel opleveren. In de aanbiedingsbrief is weliswaar vermeld dat het voorstel een prognose is en dat afhankelijk van de reserveringsmogelijkheden van verzoekster het uiteindelijke resultaat hoger of lager kan uitvallen, maar de rechtbank is van oordeel dat de schuldeisers er geen rekening mee hoefden te houden dat het uiteindelijke resultaat lager zou worden doordat de vordering van de gemeente Rotterdam niet juist is meegenomen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Verzoekster is 24 uur per week werkzaam. Zij kan haar uren bij haar huidige werkgever niet uitbreiden. Verzoekster heeft niet aangetoond dat zij actief heeft gesolliciteerd voor aanvullende uren, dan wel naar een fulltime baan. Daarnaast heeft verzoekster geen stukken overlegd waaruit blijkt dat zij niet in staat zou zijn om (minimaal) 36 uur per week te werken. De rechtbank kan dus niet zonder meer vaststellen dat de huidige afloscapaciteit van verzoekster blijvend is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van gemeente Rotterdam als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023.