ECLI:NL:RBROT:2023:9593

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
10/014176-23; 10/077312-23 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake mishandeling en vernieling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling, poging tot zware mishandeling, en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling en poging tot zware mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. Wel is de verdachte veroordeeld voor eenvoudige mishandeling, vernieling en onbruikbaar maken van goederen. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan één maand voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en klinische opname voor behandeling van psychische problemen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade heeft geleden door de daden van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 2.379,95, vermeerderd met wettelijke rente. Dit vonnis is later hersteld om een administratieve fout te corrigeren met betrekking tot de zorginstelling waar de verdachte behandeld moet worden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/014176-23; 10/077312-23 (gev. ttz)
Datum uitspraak: 4 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres01],
raadsman mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 april 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. X.C. van Balen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/014176-23 (zware mishandeling);
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair (poging tot zware mishandeling) en 2 (vernieling) ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/014176-23 en het ten laste gelegde (mishandeling) in de zaak met parketnummer 10/077312-23;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een opname in een zorginstelling, ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang indien de reclassering dat gewenst vindt en meewerken aan middelencontrole.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring parketnummer 10/014176-23 (feit 2) en 10/077312-23
De verdediging heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde vernieling (feit 2 onder parketnummer 10/014176-23) en mishandeling (onder parketnummer 10/077312-23) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering parketnummer 10/014176-23 (feit 1)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Op basis van de aangifte, de getuigenverklaring van [naam01] en de letselverklaring kan de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen worden, omdat de verdachte de aangever tenminste één keer tegen het hoofd heeft getrapt en geslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar lichaamsdeel is en dat één trap of klap tegen het hoofd zwaar lichamelijk letsel als gevolg kan hebben.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair ten laste gelegde ‘zware mishandeling’ en van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde ‘poging tot zware mishandeling’ in verband met het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam betreft en een schop of klap daartegen zwaar lichamelijk letsel ten gevolge kan hebben, wordt niet ondersteund door jurisprudentie. De intensiteit en kracht waarmee geslagen is en de manier waarop dit gebeurd is, is hierbij van belang. Daarnaast is relevant waarmee geslagen of geschopt is, waar het slachtoffer geraakt is en op welke manier. De verdediging stelt zich op het standpunt dat die informatie ontbreekt in het dossier en dat daarom vrijspraak dient te volgen voor de (poging) zware mishandeling. De handelingen van de verdachte kunnen gezien het letsel worden gekwalificeerd als eenvoudige mishandeling.
4.2.3.
Beoordeling
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 primair ten laste gelegde ‘zware mishandeling’ niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, omdat het geconstateerde letsel niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte zal daarvan zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 12 januari 2023 uit het niets de aangever een klap tegen het hoofd heeft gegeven. Daarna heeft hij de aangever geduwd, waardoor deze ten val is gekomen. Vervolgens heeft de verdachte, terwijl de aangever op de grond lag, richting het hoofd van de aangever getrapt, waarbij hij de aangever heeft geraakt. De aangever heeft hierdoor onder andere bloeduitstortingen, schaafverwondingen en tandschade opgelopen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het geweld, zoals dat uit het dossier valt af te leiden, kan worden gekwalificeerd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Dat het geweld ernstig van aard is geweest, staat buiten kijf. Dit is af te leiden uit onder andere de aangifte, de getuigenverklaring van [naam01] alsook het geconstateerde letsel. Uit voornoemde stukken kan echter met onvoldoende mate van zekerheid worden opgemaakt met welke intensiteit is geslagen en geschopt. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat het tegen de aangever gepleegde geweld zodanig is geweest dat dit zwaar lichamelijk letsel zou kunnen opleveren. Nu hiervan geen sprake is, kan ook niet worden gezegd dat de kans op dergelijk letsel aanmerkelijk is en dat de verdachte door zijn handelen bewust die kans heeft aanvaard. De verdachte zal ook van het subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling) worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte aangever heeft mishandeld op 12 januari 2022.
4.2.4.
Conclusie
Het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair – voor zover ‘het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad’ (impliciet primair) – ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Bewezen is dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde ‘eenvoudige mishandeling’ (impliciet subsidiair) heeft begaan, zoals hierna opgenomen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/014176-23 heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, omdat de ten laste gelegde feiten niet zijn betwist en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/014176-23 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/077312-23 heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Parketnummer 10/014176-23
1
hij op 12 januari 2023 te Rotterdam [slachtoffer01] heeft mishandeld door
- meermalen tegen het hoofd te slaan en
- ( vervolgens) tegen het lichaam te duwen, waardoor die [slachtoffer01] ten val is gekomen en
- ( vervolgens) (terwijl die [slachtoffer01] op de grond lag) tegen het hoofd te trappen;
2
hij op 13 januari 2023 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon van het merk Spectralink 7622 en een politiecel, die geheel of ten dele aan de politie Eenheid Rotterdam toebehoorden heeft vernield
en/ofonbruikbaar gemaakt ;
Parketnummer 10/077312-23
hij op 4 januari 2023 te Dordrecht [slachtoffer02] heeft mishandeld door die [slachtoffer02] (onverhoeds) ophet hoofd te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/014176-23
onder 1 meer subsidiair:
mishandeling;
onder 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken;
Parketnummer 10/077312-23
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere mishandelingen. Hij heeft op 4 januari 2023 in Dordrecht het slachtoffer [slachtoffer02] onverhoeds op zijn hoofd geslagen. [slachtoffer02] raakte hierdoor uit balans en viel tegen de muur.
Op 12 januari 2023 heeft de verdachte het slachtoffer [slachtoffer01] in Rotterdam uit het niets meerdere keren tegen zijn hoofd geslagen, geduwd waardoor het slachtoffer op de trambaan terecht is gekomen, en vervolgens heeft hij het slachtoffer – terwijl deze nog op de grond lag – tegen het hoofd getrapt. [slachtoffer01] heeft door deze gebeurtenis pijn geleden en fysiek letsel opgelopen, te weten bloeduitstortingen, schaafverwondingen en tandschade.
De verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Beide slachtoffers zijn zonder aanleiding geheel onverwachts door de verdachte mishandeld. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer01] ter zitting blijkt dat dit veel impact heeft gehad. Het is voor hem onduidelijk waarom de verdachte hem heeft mishandeld. Ook heeft hij nog steeds last van lichamelijke klachten en raakt het voorval hem emotioneel. Geweldsuitbarstingen zoals deze vergroten ook de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen.
De verdachte heeft daarnaast (na zijn aanhouding) op 13 januari 2023 een politietelefoon vernield en een politiecel onbruikbaar gemaakt door in die cel bekers met water en wc-papier op de grond te gooien. Door zo te handelen heeft de verdachte geen respect getoond voor de eigendommen van de politie en hen overlast bezorgd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad en mutaties
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
In een proces-verbaal heeft de rechtbank gezien dat de verdachte in een periode van vijf weken, van 11 december 2022 tot en met 13 januari 2023, 55 registraties op naam had staan.
7.3.2.
Rapportage
De psycholoog [naam02] heeft met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/014176-23 een Pro Justitia rapportage over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 maart 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Er is sprake van een ongespecificeerde schizofrenie of andere psychotische stoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Ten tijde van het ten laste gelegde delict waren genoemde stoornissen aanwezig. De verdachte leefde een ontheemd bestaan, was al langer verward en vertoonde met grote regelmaat overlast / grensoverschrijdend gedrag. Door de stoornissen werd zijn waarneming vertekend en werden zijn gewaarwordingen en handelingen onvoorspelbaar en onbeheersbaar. De psycholoog stelt dat het aannemelijk is dat beide stoornissen hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde. De mate waarin en de precieze wijze waarop is onduidelijk gebleven. De psycholoog kan daardoor geen uitspraak doen over de mate waarin de feiten zijn toe te rekenen aan de verdachte. Op klinische gronden is in te schatten dat het recidiverisico hoog is, zolang de verdachte niet afdoende wordt behandeld voor de stoornissen, die als essentiële risicofactoren worden aangemerkt. Vanuit zorgoverwegingen wordt gesteld dat behandeling van de verdachte in een forensisch psychiatrische setting is aangewezen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Omdat de conclusies van de psycholoog gedragen worden door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De geconstateerde stoornissen, die de psycholoog heeft beschreven in zijn rapport, hebben in ieder geval in enige mate doorgewerkt in het ten laste gelegde. Met de officier van justitie acht de rechtbank, gelet op het geringe tijdsverloop tussen de pleegdata van de ten laste gelegde feiten, het aannemelijk dat die doorwerking ook plaats heeft gevonden in de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer02] (parketnummer 10/077312-23).
De rechtbank houdt daar rekening mee bij de op te leggen straf.
Gezien de ernst van de feiten acht de rechtbank een gevangenisstraf passend. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Op grond daarvan en omdat de rechtbank ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde onder parketnummer 10/014176-23 – anders dan de officier van justitie – uitgaat van de kwalificatie eenvoudige mishandeling, zal de op te leggen straf lager zijn dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest – zoals bepleit door de verdediging – geen recht doet aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Met de rapporterend psycholoog is de rechtbank van oordeel dat het van belang is dat de verdachte in een forensisch psychiatrische setting wordt behandeld.
De rechtbank ziet daarom – met de officier van justitie (in samenspraak met de reclassering) en de raadsman – het belang van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met oplegging van de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit onder parketnummer 10/014176-23. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.539,95 aan materiële schade en een vergoeding van € 6.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding voor een bedrag van € 2.379,95 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
Het toe te wijzen bedrag aan materiële schade dient aanzienlijk gematigd te worden, omdat geen rekening is gehouden met de afschrijving van de jas en onduidelijk is wat de precieze tandschade is geweest. De verdediging verzoekt vergoeding van de schade van één tand toe te wijzen. Daarnaast stelt de verdediging zich op het standpunt dat er geen causaal verband bestaat tussen het ten laste gelegde feit en het verlies van arbeidsvermogen. Zij verzoekt de vergoeding van die schadepost af te wijzen. De vergoeding van immateriële schade dient beperkt te worden tot het bedrag van € 1.000,-, zoals voorgesteld door de officier van justitie.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
De rechtbank zal de gevorderde schadeposten afzonderlijk behandelen.
Door het bewezen verklaarde strafbare feit is rechtstreeks materiële schade toegebracht aan de benadeelde partij. De vordering is ten aanzien van de schade aan de jas, de gemaakte ziekenhuiskosten en de reiskosten genoegzaam onderbouwd en zal, ondanks de (onvoldoende gemotiveerde) betwisting ten aanzien van de afschrijving van de jas en de reiskosten door de verdediging, worden toegewezen. De rechtbank stelt de tandschade op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid vast op € 1.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige gedeelte van de tandschade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De beoordeling van het verlies van arbeidsvermogen en nader onderzoek hiernaar vormen een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal aan materiële schade een bedrag van € 1.379,95 toewijzen.
Immateriële schade
Aan de benadeelde partij is door het bewezen verklaarde strafbare feit ook rechtstreeks immateriële schade toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 januari 2023.
De benadeelde partij vordert geen vergoeding van proceskosten. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.379,95, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair (impliciet primair) ten laste gelegde feit onder parketnummer 10/014176-23 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair (impliciet subsidiair) en 2 ten laste gelegde feiten onder parketnummer 10/014176-23 en het ten laste gelegde feit onder parketnummer 10/077312-23, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
1 (één) maandniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich, gedurende de proeftijd, binnen drie dagen na het ingaan van de toezichtstermijn melden bij Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2, 3029 AK te Rotterdam, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling dat noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich voor behandeling van zijn problematiek klinisch laten opnemen en behandelen in het FPC de Kijvelanden, althans in een te indiceren soortgelijke zorginstelling, gedurende maximaal één jaar of zoveel korter als de reclassering - in overleg met de (geneesheer)directeur van die instelling - nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing in de forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Daaronder wordt mede verstaan het meewerken aan diagnostiek. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de benodigde indicatiestelling en plaatsing. De behandeling/begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat – in overleg met de eventuele zorgverlener – verantwoord vindt;
de veroordeelde zal zich na de klinische opname onder ambulante behandeling stellen van een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener voor zijn problematiek. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
de veroordeelde zal gedurende de proeftijd meewerken aan onderzoek naar het gebruik van middelen, zo vaak als de reclassering dat nodig vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft in de zaak met parketnummer 10/014176-23 op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 2.379,95 (zegge: tweeduizend driehonderdnegenenzeventig euro en vijfennegentig cent), bestaande uit € 1.379,95 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 2.379,95(hoofdsom,
zegge: tweeduizend driehonderdnegenenzeventig euro en vijfennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.379,95 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
33 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. H. Wielhouwer en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.M. van der Vleuten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter, de oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/014176-23
1
hij op of omstreeks 12 januari 2023 te Rotterdam aan [slachtoffer01] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken tand en/of gebroken neus, heeft
toegebracht door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam te slaan en/of schoppen en/of
- ( vervolgens) op/tegen het lichaam te duwen, waardoor die [slachtoffer01] ten val is gekomen op de stoeprand en/of
- ( vervolgens) (terwijl die [slachtoffer01] op de grond lag) op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam te schoppen en/of trappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 januari 2023 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht), op/tegen het hoofd, althans het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- ( met kracht) een duw tegen het lichaam heeft gegeven waardoor die [slachtoffer01] ten val is gekomen op de stoeprand en/of
- ( vervolgens) (terwijl die [slachtoffer01] op de grond lag) op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam heeft geschopt en/of getrapt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 januari 2023 te Rotterdam [slachtoffer01] heeft mishandeld door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam te slaan en/of schoppen en/of
- ( vervolgens) op/tegen het lichaam te duwen, waardoor die [slachtoffer01] ten val is gekomen op de stoeprand en/of
- ( vervolgens) (terwijl die [slachtoffer01] op de grond lag) op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam te schoppen en/of trappen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken tand en/of gebroken neus ten gevolge heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 12 januari 2023 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon van het merk Spectralink 7622 en/of een politiecel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de politie Eenheid Rotterdam, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Parketnummer 10/077312-23
hij op of omstreeks 4 januari 2023 te Dordrecht [slachtoffer02] heeft mishandeld door die [slachtoffer02] (onverhoeds) (met kracht) op/tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan/stompen.
Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Meervoudige kamer
Datum: 10 juli 2023
Betreft: vonnis van de rechtbank d.d. 4 mei 2023
Parketnummers: 10/014176-23; 10/077312-23 (gev. ttz)
Vonnis tot herstel
van het op 4 mei 2023 uitgesproken vonnis van de Rechtbank Rotterdam, rechtdoende in de strafzaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres01].
Het onderdeel van het vonnis dat moet worden hersteld
Na de uitspraak van de rechtbank is gebleken dat in het dictum abusievelijk ten behoeve van de opgelegde klinische opname en behandeling (onder bijzondere voorwaarde 2) het FPC de Kijvelanden is opgenomen in plaats van de FPA de Kijvelanden.
De rechtbank zal deze misslag herstellen in die zin dat het dictum als volgt wordt aangepast:
Beslissing
De rechtbank:
-
handhaafthaar beslissing van 4 mei 2023, met herstel van een kennelijke misslag door de volgende aanpassing:
stelt als bijzondere voorwaarden:
2. de veroordeelde zal zich voor behandeling van zijn problematiek klinisch laten opnemen en behandelen in de FPA de Kijvelanden, althans in een te indiceren soortgelijke zorginstelling, gedurende maximaal één jaar of zoveel korter als de reclassering - in overleg met de (geneesheer)directeur van die instelling - nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing in de forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Daaronder wordt mede verstaan het meewerken aan diagnostiek. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van
medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang
gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de benodigde indicatiestelling en plaatsing. De behandeling/begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat – in overleg met de eventuele zorgverlener – verantwoord vindt;
Overwegende dat de veroordeelde door dit herstel niet in enig rechtens te respecteren belang wordt geschaad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. H. Wielhouwer en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.M. van der Vleuten, griffier.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.