In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, geboren in 1980, die eerder was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie, faillissementsfraude, belastingfraude, valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De officier van justitie, mr. M. Boerlage, heeft een vordering ingediend op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 101.076,-. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsvrouw mr. T. Altindag, betoogde dat de veroordeelde slechts een katvanger was en dat het voordeel op nihil gesteld diende te worden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde als formeel bestuurder van een bedrijf betrokken was bij fraude met valse facturen. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2016 tot 31 januari 2017 een onterecht salarisvoordeel van € 1.000,- per maand had ontvangen, wat resulteerde in een totaal van € 13.000,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank oordeelde dat dit bedrag ontnomen diende te worden, maar paste een vermindering toe van € 1.000,- vanwege overschrijding van de redelijke termijn, waardoor de uiteindelijke betalingsverplichting aan de staat op € 12.000,- werd vastgesteld.
De rechtbank bepaalde ook de duur van de gijzeling op 86 dagen, gebaseerd op de ontnomen bedragen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. H.P. Eekhout.