3.3.Omdat eiseres niet is verschenen op 7 februari 2022 heeft het college met het primaire besluit I de bijstandsuitkering opgeschort en in datzelfde besluit eiseres opgeroepen om op 10 februari 2022 te verschijnen en haar verzocht de gevraagde gegevens mee te nemen. Ook deze brief is per post verstuurd en persoonlijk bezorgd op het adres [adres 1] . Nadat eiseres evenmin op 10 februari 2022 is verschenen noch de gevraagde stukken heeft verstrekt, heeft het college met de primaire besluiten II en III de bijstandsuitkering ingetrokken respectievelijk herzien en tot terugvordering besloten. Verder heeft het college aanleiding gezien met het primaire besluit IV aan eiseres een boete op te leggen.
4. Aan het bestreden besluit, waarbij de primaire besluiten zijn gehandhaafd, heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres op 7 en 10 februari 2022 niet is verschenen, zij haar (eerdere) verzuim niet heeft hersteld en het recht op bijstand niet langer kan worden vastgesteld. Verder heeft het college aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden.
5. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat ze de brief van 3 februari 2022 niet heeft ontvangen. Nu de uitnodigingsbrief niet per aangetekende post is aangeboden, is het standpunt dat zij de brief niet ontvangen heeft geloofwaardig te achten, aldus eiseres.
Opschorting, intrekking, herziening en terugvordering.
6. Voorop staat dat een besluit tot intrekking, herziening en terugvordering van ontvangen bijstand een voor de betrokkene belastend besluit is, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door geen gehoor te geven aan de uitnodigingen voor de gesprekken.
7. Het betoog van eiseres dat haar niet kan worden verweten dat zij niet is verschenen op de afspraken, slaagt niet. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) volgt dat, indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden brief niet heeft ontvangen, het in beginsel aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat de brief wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. Het in een brievenbus deponeren van een brief kan op één lijn worden gesteld met een niet aangetekende verzending per post. Bij betwisting van die deponering is het aan het college om aannemelijk te maken dat de brief daadwerkelijk is bezorgd (zie de uitspraak van 30 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2972). Naar het oordeel van de rechtbank is het college hierin geslaagd. Uit de ‘Rapportage Bestuursrechtelijk onderzoek’ blijkt dat C.L. Voorbach (Voorbach) op ambtsbelofte heeft verklaard dat hij de uitnodigingsbrief op 3 februari 2022 omstreeks 11.53 uur op het adres van eiseres heeft bezorgd. Verder blijkt dat het opschortingsbesluit van 7 februari 2022 wederom persoonlijk is bezorgd op 7 februari 2022 om 10:22 uur. Van deze bezorging heeft de rapporteur een foto gemaakt. De rapportage is ondertekend en op ambtsbelofte opgemaakt. Met het rapport en de verklaring van Voorbach heeft het college naar het oordeel van de rechtbank dan ook aannemelijk gemaakt dat de uitnodigingsbrieven daadwerkelijk bij eiseres persoonlijk zijn bezorgd. Daarbij komt dat eiseres niet heeft weersproken de uitnodiging voor het gesprek op 10 februari 2022 te hebben ontvangen. Eiseres stelt zich telefonisch voor dit gesprek te hebben afgemeld omdat zij ziek was. Het college betwist dat eiseres zich heeft afgemeld voor dit gesprek en eiseres heeft dit niet verder onderbouwd. Evenmin heeft zij verklaard waarom zij de stukken niet -bijvoorbeeld kort daarna- heeft kunnen overleggen. Eiseres heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat zij nog woonachtig was aan de [adres 1] en zij heeft ook op (andere) correspondentie op dat adres (bijvoorbeeld over de voorgenomen uitschrijving uit BRP) gereageerd.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank eiseres te verwijten dat ze niet op de gesprekken is verschenen en de gevraagde stukken niet heeft overgelegd. Dat betekent dat het college terecht heeft aangenomen dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden.
8. Volgens eiseres had het college gebruik moeten maken van zijn zelfstandige onderzoeksbevoegdheid en langs deze weg de bankafschriften van eiseres bij de bank moeten opvragen.
9. Het college is op grond van artikel 53a van de Pw bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de bijstand. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden en daartoe is dus geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. Het staat het college in beginsel vrij om te bepalen op welke wijze hij dat onderzoek verricht. Het college heeft gelet op de in de gedingstukken aangetroffen rapportages voldoende gebruik gemaakt van zijn onderzoeksbevoegdheid.
10. Het college heeft daarom terecht de uitkering opgeschort, ingetrokken, herzien en een bedrag van € 3.065,31 van eiseres teruggevorderd. Het beroep is op dit punt dus ongegrond.
11. Zoals hiervoor is overwogen heeft het college aannemelijk gemaakt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet op de gesprekken te verschijnen en geen gegevens te overleggen. Dit betekent echter niet dat de schending van de inlichtingenplicht in de boeteprocedure een gegeven is. De op het college rustende bewijslast met betrekking tot de schending van de inlichtingenplicht is in een boeteprocedure namelijk zwaarder. Het college moet de schending van de inlichtingenplicht aantonen.
12. In dit geval heeft het college ook aan deze zwaardere bewijslast voldaan. Met de gegevens omtrent de persoonlijke bezorging van de uitnodigingsbrieven in combinatie met de verklaringen van eiseres is aangetoond dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Pw was het college dan ook gehouden tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
13. Het college heeft aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 1.879,45, wegens schending van de inlichtingenplicht. Het college is daarbij uitgegaan van normale verwijtbaarheid. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat zij, ondanks haar verzoek daartoe, geen draagkrachtgegevens van eiseres heeft kunnen krijgen.
14. Ter zitting heeft het college een aanvullend standpunt ingenomen over de aan eiseres opgelegde boete. De draagkracht van eiseres is in beroep alsnog beoordeeld. Dit is voor het college aanleiding geweest om de boete vast te stellen op € 700,-. De boete is nu als volgt berekend:
Norm van de bijstandsuitkering inclusief vakantietoeslag: € 787,02.
Normale verwijtbaarheid:
5% van € 787,02 = € 39,35
12 maal € 39,25 = € 472,21
Recidive: 150% van € 472,21 = € 708,32
De boete wordt afgerond naar beneden op een veelvoud van 10, zodat de boete € 700,-
bedraagt.
15. Gesteld noch gebleken is van verminderde verwijtbaarheid. Het college is daarom terecht uitgegaan van normale verwijtbaarheid en recidive. Verder heeft het college bij het vaststellen van de hoogte van de boete rekening gehouden met de financiële draagkracht van eiseres.
16. Van dringende redenen als bedoeld in artikel 18a, zevende lid, van de Pw op grond waarvan het college van het opleggen van een boete had moeten afzien, is in dit geval niet gebleken.
17. Gelet op het gewijzigde standpunt van het college kan het bestreden besluit op dit punt geen stand houden. Het beroep is op dit punt dan ook gegrond.