ECLI:NL:RBROT:2023:955

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
AWB-22_4106
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete en herziening van bijstandsuitkering na schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres uit Nootdorp en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De eiseres ontving sinds 29 juni 2021 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (Pw). Het college heeft haar bijstandsuitkering opgeschort, ingetrokken en herzien, en een boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college terecht de bijstandsuitkering heeft opgeschort en ingetrokken, omdat eiseres niet op uitnodigingen voor gesprekken is verschenen en geen gevraagde gegevens heeft overgelegd. Echter, de rechtbank heeft geoordeeld dat de opgelegde boete van € 1.879,45 niet in stand kon blijven. De rechtbank heeft de boete herzien naar € 700,-, omdat het college niet voldoende bewijs had geleverd voor de hoogte van de boete in de boeteprocedure. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden en de proceskosten tot een bedrag van € 1.674,- moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit Nootdorp, eiseres

(gemachtigde: mr. A.K. Ramdas),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (het college)

(gemachtigde: niet bekend).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 7 februari 2022 (het primaire besluit I) heeft het college het recht op bijstand van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 7 februari 2022 opgeschort.
1.2.
Met het besluit van 10 februari 2022 (het primaire besluit II) heeft het college het recht op bijstand van eiseres op grond van de Pw met ingang van 7 februari 2022 ingetrokken.
1.3.
Met het besluit van 11 februari 2022 (het primaire besluit III) heeft het college het recht op bijstand van eiseres op grond van de Pw met ingang van 18 november 2021 tot en met 31 januari 2022 herzien en de bijstand over de periode van 18 november 2021 tot en met 31 januari 2022 teruggevorderd tot een bedrag van € 3.065,31.
1.4.
Bij besluit van 23 maart 2022 (het primaire besluit IV) heeft het college aan eiseres een boete opgelegd van € 1.879,45.
1.5.
Met het bestreden besluit van 21 juli 2022 op de bezwaren van eiseres is het college bij de primaire besluiten gebleven.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
1.7.
Bij brief van 16 december 2022 heeft het college zijn ter zitting ten aanzien van de boete gewijzigde standpunt bevestigd.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt de vraag of het college het recht op bijstand van eiseres mocht opschorten, intrekken en herzien, het door haar teveel ontvangen bijstand mocht terugvorderen en haar een boete mocht opleggen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Aanleiding voor het onderzoek
3.1.
Eiseres ontvangt sinds 29 juni 2021 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Er is een rechtmatigheidsonderzoek via Team Bijzonder Onderzoek gestart naar aanleiding van de melding via Publiekszaken en Stadsbeheer van de gemeente Rotterdam dat eiseres niet woonachtig zou zijn op het BRP-adres [adres 1] in Rotterdam. Publiekszaken en Stadsbeheer van de gemeente Rotterdam hebben een onderzoek verricht naar eiseres in combinatie met de adressen [adres 1] in Rotterdam en [adres 2] in Rotterdam. Vervolgens heeft Publiekszaken van de gemeente Rotterdam eiseres en haar 3 jongste kinderen eind januari 2022 (met terugwerkende kracht) vanaf 18 november 2021 uitgeschreven van het adres [adres 1] in Rotterdam. Eiseres staat tot op heden nergens ingeschreven in Nederland.
3.2.
Het college heeft van het voorgaande op 24 januari 2022 een melding gekregen. . Vervolgens is er een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering gestart. In het kader daarvan is eiseres per brief van 3 februari 2022 uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van Werk en Inkomen (W&I) op 7 februari 2022 om 09:30 uur. De brief van 3 februari 2022 is per post verstuurd en persoonlijk bezorgd op het adres [adres 1] op 3 februari 2022. In de brief van 3 februari 2022 is eiseres onder meer verzocht om bankafschriften. Eiseres is zonder bericht niet verschenen op de afspraak van 7 februari 2022 en zij heeft de gevraagde gegevens niet overgelegd.
3.3.
Omdat eiseres niet is verschenen op 7 februari 2022 heeft het college met het primaire besluit I de bijstandsuitkering opgeschort en in datzelfde besluit eiseres opgeroepen om op 10 februari 2022 te verschijnen en haar verzocht de gevraagde gegevens mee te nemen. Ook deze brief is per post verstuurd en persoonlijk bezorgd op het adres [adres 1] . Nadat eiseres evenmin op 10 februari 2022 is verschenen noch de gevraagde stukken heeft verstrekt, heeft het college met de primaire besluiten II en III de bijstandsuitkering ingetrokken respectievelijk herzien en tot terugvordering besloten. Verder heeft het college aanleiding gezien met het primaire besluit IV aan eiseres een boete op te leggen.
4. Aan het bestreden besluit, waarbij de primaire besluiten zijn gehandhaafd, heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres op 7 en 10 februari 2022 niet is verschenen, zij haar (eerdere) verzuim niet heeft hersteld en het recht op bijstand niet langer kan worden vastgesteld. Verder heeft het college aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden.
5. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat ze de brief van 3 februari 2022 niet heeft ontvangen. Nu de uitnodigingsbrief niet per aangetekende post is aangeboden, is het standpunt dat zij de brief niet ontvangen heeft geloofwaardig te achten, aldus eiseres.
Opschorting, intrekking, herziening en terugvordering.
6. Voorop staat dat een besluit tot intrekking, herziening en terugvordering van ontvangen bijstand een voor de betrokkene belastend besluit is, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door geen gehoor te geven aan de uitnodigingen voor de gesprekken.
7. Het betoog van eiseres dat haar niet kan worden verweten dat zij niet is verschenen op de afspraken, slaagt niet. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) volgt dat, indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden brief niet heeft ontvangen, het in beginsel aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat de brief wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. Het in een brievenbus deponeren van een brief kan op één lijn worden gesteld met een niet aangetekende verzending per post. Bij betwisting van die deponering is het aan het college om aannemelijk te maken dat de brief daadwerkelijk is bezorgd (zie de uitspraak van 30 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2972). Naar het oordeel van de rechtbank is het college hierin geslaagd. Uit de ‘Rapportage Bestuursrechtelijk onderzoek’ blijkt dat
C.L. Voorbach (Voorbach) op ambtsbelofte heeft verklaard dat hij de uitnodigingsbrief op 3 februari 2022 omstreeks 11.53 uur op het adres van eiseres heeft bezorgd. Verder blijkt dat het opschortingsbesluit van 7 februari 2022 wederom persoonlijk is bezorgd op 7 februari 2022 om 10:22 uur. Van deze bezorging heeft de rapporteur een foto gemaakt. De rapportage is ondertekend en op ambtsbelofte opgemaakt. Met het rapport en de verklaring van Voorbach heeft het college naar het oordeel van de rechtbank dan ook aannemelijk gemaakt dat de uitnodigingsbrieven daadwerkelijk bij eiseres persoonlijk zijn bezorgd. Daarbij komt dat eiseres niet heeft weersproken de uitnodiging voor het gesprek op 10 februari 2022 te hebben ontvangen. Eiseres stelt zich telefonisch voor dit gesprek te hebben afgemeld omdat zij ziek was. Het college betwist dat eiseres zich heeft afgemeld voor dit gesprek en eiseres heeft dit niet verder onderbouwd. Evenmin heeft zij verklaard waarom zij de stukken niet -bijvoorbeeld kort daarna- heeft kunnen overleggen. Eiseres heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat zij nog woonachtig was aan de [adres 1] en zij heeft ook op (andere) correspondentie op dat adres (bijvoorbeeld over de voorgenomen uitschrijving uit BRP) gereageerd.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank eiseres te verwijten dat ze niet op de gesprekken is verschenen en de gevraagde stukken niet heeft overgelegd. Dat betekent dat het college terecht heeft aangenomen dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden.
8. Volgens eiseres had het college gebruik moeten maken van zijn zelfstandige onderzoeksbevoegdheid en langs deze weg de bankafschriften van eiseres bij de bank moeten opvragen.
9. Het college is op grond van artikel 53a van de Pw bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de bijstand. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden en daartoe is dus geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. Het staat het college in beginsel vrij om te bepalen op welke wijze hij dat onderzoek verricht. Het college heeft gelet op de in de gedingstukken aangetroffen rapportages voldoende gebruik gemaakt van zijn onderzoeksbevoegdheid.
10. Het college heeft daarom terecht de uitkering opgeschort, ingetrokken, herzien en een bedrag van € 3.065,31 van eiseres teruggevorderd. Het beroep is op dit punt dus ongegrond.
Boete
11. Zoals hiervoor is overwogen heeft het college aannemelijk gemaakt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet op de gesprekken te verschijnen en geen gegevens te overleggen. Dit betekent echter niet dat de schending van de inlichtingenplicht in de boeteprocedure een gegeven is. De op het college rustende bewijslast met betrekking tot de schending van de inlichtingenplicht is in een boeteprocedure namelijk zwaarder. Het college moet de schending van de inlichtingenplicht aantonen.
12. In dit geval heeft het college ook aan deze zwaardere bewijslast voldaan. Met de gegevens omtrent de persoonlijke bezorging van de uitnodigingsbrieven in combinatie met de verklaringen van eiseres is aangetoond dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Pw was het college dan ook gehouden tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
13. Het college heeft aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 1.879,45, wegens schending van de inlichtingenplicht. Het college is daarbij uitgegaan van normale verwijtbaarheid. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat zij, ondanks haar verzoek daartoe, geen draagkrachtgegevens van eiseres heeft kunnen krijgen.
14. Ter zitting heeft het college een aanvullend standpunt ingenomen over de aan eiseres opgelegde boete. De draagkracht van eiseres is in beroep alsnog beoordeeld. Dit is voor het college aanleiding geweest om de boete vast te stellen op € 700,-. De boete is nu als volgt berekend:
Norm van de bijstandsuitkering inclusief vakantietoeslag: € 787,02.
Normale verwijtbaarheid:
5% van € 787,02 = € 39,35
12 maal € 39,25 = € 472,21
Recidive: 150% van € 472,21 = € 708,32
De boete wordt afgerond naar beneden op een veelvoud van 10, zodat de boete € 700,-
bedraagt.
15. Gesteld noch gebleken is van verminderde verwijtbaarheid. Het college is daarom terecht uitgegaan van normale verwijtbaarheid en recidive. Verder heeft het college bij het vaststellen van de hoogte van de boete rekening gehouden met de financiële draagkracht van eiseres.
16. Van dringende redenen als bedoeld in artikel 18a, zevende lid, van de Pw op grond waarvan het college van het opleggen van een boete had moeten afzien, is in dit geval niet gebleken.
17. Gelet op het gewijzigde standpunt van het college kan het bestreden besluit op dit punt geen stand houden. Het beroep is op dit punt dan ook gegrond.

Conclusie en gevolgen

18. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij de hoogte van de boete is vastgesteld op € 1.879,45 en het besluit van 23 maart 2022 (het primaire besluit IV) in zoverre herroepen. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht het bedrag van de boete vaststellen op € 700,- en bepalen dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit. De rechtbank zal het bestreden besluit voor het overige in stand laten.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
20. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- herroept het besluit van 23 maart 2022 voor zover het de hoogte van de boete betreft, stelt de boete vast op € 700,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- bepaalt dat het college aan eiseres het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2023.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

De Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017.
Artikel 5. Afstemming van de boete op de omstandigheden.
Indien belanghebbende de op grond van de artikelen 2,3 en 4 van deze beleidsregels
berekende boete wegens financiële omstandigheden niet in één keer kan betalen, wordt de
maximale hoogte van de op te leggen boete als volgt bepaald:
c) bij normale verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 12 maal 5% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar beneden afgerond op een veelvoud van € 10,-;
e) bij recidive zoals omschreven in artikel 2, lid 6, bedraagt de maximale boete een bedrag van 150% van de uitkomsten, voorafgaand aan afronding, van de op grond van de onderdelen a tot en met d van dit artikel gemaakte berekeningen en de uitkomsten naar beneden af te ronden op een veelvoud van €10,-;
Participatiewet
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Op grond van het zevende lid van dit artikel kan het college afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw, voor zover van belang, herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt het een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw, voor zover van belang, vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.