ECLI:NL:RBROT:2023:9473

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
23/1856
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwijtschelding van schuld bijstandsverlening en psychische klachten

In deze zaak heeft eiser, die in het verleden een bijstandsuitkering in de vorm van een lening heeft ontvangen, verzocht om kwijtschelding van de restantschuld. Eiser heeft sinds 2016 afgelost op deze schuld, maar heeft in november 2021 om kwijtschelding gevraagd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er een verband is tussen de financiële situatie van eiser en de depressieve klachten van zijn echtgenote. Het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard heeft de aanvraag om kwijtschelding afgewezen, maar de rechtbank oordeelt dat het college niet op deugdelijke wijze heeft beslist. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en besluit zelf in de zaak te voorzien door de restantschuld kwijt te schelden. De rechtbank benadrukt dat de psychische klachten van de echtgenote van eiser niet voldoende zijn meegewogen door het college en dat de gevolgen van de schuld voor eiser en zijn echtgenote onevenredig zijn in verhouding tot de doelen van de invordering. De rechtbank herroept het besluit van het college en bepaalt dat het college het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1856

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. I. Winia),
en

het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard

(gemachtigde: [naam 1]).

Inleiding

1. Met het besluit van 22 november 2021 heeft het college eisers aanvraag om kwijtschelding van een schuld afgewezen. Met het besluit van 3 maart 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2022 gegrond verklaard en het besluit van 3 maart 2022 vernietigd (zaaknummer ROT 22/1817). Het college moest daarom opnieuw op het bezwaar van eiser beslissen.
3. Met het bestreden besluit van 7 februari 2023 op het bezwaar van eiser is het college opnieuw bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser heeft opnieuw beroep ingesteld.
4. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en [naam 2] (namens het college).

Beoordeling door de rechtbank

Wat is er gebeurd?
6. Eiser heeft in augustus 2010 een ontslagvergoeding gekregen van € 150.000,-. In de periode van augustus 2010 tot en met 7 februari 2013 ontving hij een WW-uitkering. Eiser heeft vervolgens een bijstandsuitkering aangevraagd. Hij heeft in eerste instantie een bijstandsuitkering gekregen in de vorm van een lening, (kort gezegd) omdat het college zich op het standpunt had gesteld dat eiser onzorgvuldig met zijn geld is omgegaan, waardoor hij te snel een bijstandsuitkering nodig had. Later heeft eiser een bijstandsuitkering gekregen die hij niet hoeft terug te betalen.
7. Eiser heeft van het college bijstand in de vorm van een lening gekregen voor een bedrag van € 34.020,-. In 2014 is bepaald dat hij hiervan € 27.600,- moet terugbetalen. Eiser lost vanaf 2016 op de schuld af. Het gaat op dit moment om € 80,- per maand, het maximale bedrag gelet op de beslagvrije voet. De restantschuld bedroeg tijdens de zitting op 17 augustus 2023 ongeveer € 18.000,-.
8. Eiser heeft in november 2021 aan het college gevraagd of het restant van de schuld kan worden kwijtgescholden. Het college heeft deze aanvraag afgewezen.
Het beroep is gegrond
9. De rechtbank is van oordeel dat ook dit beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eerdere beroepszaak
10. Tijdens de eerdere beroepszaak heeft eiser onder meer aangevoerd dat de geestelijke gezondheidstoestand van zijn echtgenote vanaf mei 2021 fors is verslechterd door de hoge schuld aan het college, het moeten blijven aflossen daarvan en de houding van het college. Bij die ernstige psychische problemen speelt volgens eiser een rol dat eiser en zijn echtgenote met de ontslagvergoeding eerdere schulden hebben kunnen aflossen en dat zij vervolgens, korte tijd later, weer met een grote schuld zijn komen te zitten. Eiser heeft verder verklaard dat hij geen andere schulden heeft dan de schuld aan het college.
11. De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak van 28 november 2022 geoordeeld dat het college de aanvraag ten onrechte als een herhaalde aanvraag [1] heeft beoordeeld. Verder heeft de rechtbank overwogen dat uit de verklaringen van de huisarts van 18 juli 2022 en van de arts van crisisdienst Antes van 6 mei 2021 valt af te leiden dat er een verband is tussen de financiële situatie van eiser en zijn echtgenote en de depressieve klachten van zijn echtgenote. Uit deze brieven blijkt dat de geestelijke gezondheidstoestand van eisers echtgenote vanaf mei 2021 is verslechterd door het moeten blijven aflossen van de schuld bij de gemeente. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college, door slechts te concluderen dat de omstandigheden geen aanleiding geven voor afwijking van de beleidsregels, geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven en in ieder geval een te beperkte en onjuiste toetsingsmaatstaf heeft aangelegd. De maatstaf die gehanteerd moet worden, is ruimer dan het onderzoek naar het bestaan van dringende redenen om van verdere terugvordering af te zien [2] , aldus de rechtbank.
Waarom is het beroep gegrond?
12. De rechtbank oordeelt dat het college opnieuw niet op deugdelijke wijze heeft beslist op het kwijtscheldingsverzoek. Dit wordt als volgt toegelicht.
13. Het college hanteert het uitgangspunt dat schulden in beginsel volledig moeten worden terugbetaald. Volgens het college biedt het beleid van het college [3] slechts een beperkt aantal mogelijkheden om in te stemmen met kwijtschelding van de schuld en voldoet eiser niet aan de voorwaarden. Het college heeft in het bestreden besluit beoordeeld of er sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Dit is echter een te beperkte maatstaf, zoals eiser terecht heeft aangevoerd en zoals ook al volgt uit de eerdere uitspraak van de rechtbank.
14. Het bestreden besluit bevat weliswaar ook de conclusie dat de gevolgen van het toepassen van het beleid voor eiser niet onevenredig zijn, maar een toereikende motivering van die conclusie ontbreekt. Met name heeft het college niet de psychische klachten van de echtgenote van eiser op deugdelijke wijze in zijn beoordeling betrokken. In het bestreden besluit staat dat uit de stukken kan worden afgeleid dat de psychische klachten mogelijk ook te wijten zijn aan het gebrek aan contact met de oudste dochter van eiser en zijn echtgenote, dat het sinds november 2021 beter lijkt te gaan met eisers echtgenote en dat zij heeft afgezien van medische hulpverlening anders dan medicijngebruik. Uit het bestreden besluit blijkt niet, althans niet voldoende duidelijk, dat het college heeft beoordeeld of, gegeven het verband tussen de psychische klachten van eisers echtgenote en de schuld, de afwijzing van het kwijtscheldingsverzoek evenredig is. Voor zo’n beoordeling bestond wel aanleiding. Al in haar eerdere uitspraak heeft de rechtbank, op basis van de overgelegde medische stukken, geoordeeld dat dit verband bestaat. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze beroepsprocedure tot een ander oordeel te komen. Verder is van belang dat eiser gemotiveerd heeft betwist dat de psychische klachten sinds november 2021 zijn afgenomen. Eiser heeft daarbij verwezen naar een nadere verklaring van de huisarts van 9 januari 2023, waarin staat:
“In aanvulling op eerdere berichtgeving ten aanzien van de psychische klachten van [eisers echtgenote] in het kader van lopend conflict/rechtszaak met de gemeente, kan ik melden dat [zij] nog altijd psychische klachten ervaart.”Het college heeft dus ten onrechte nagelaten om op deugdelijke wijze te beoordelen of de afwijzing van het kwijtscheldingsverzoek evenredig is in het licht van de psychische klachten van de echtgenote van eiser.
15. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. [4] Dit is dan ook de reden dat het beroep gegrond wordt verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd.
Hoe nu verder?
16. Omdat het kwijtscheldingsverzoek al dateert van 21 november 2021, dus van bijna twee jaar geleden, en omdat het college al eerder in de gelegenheid is gesteld een nieuw besluit te nemen, ziet de rechtbank aanleiding nu zelf in de zaak te voorzien [5] . De rechtbank acht het van groot belang dat er nu snel duidelijkheid komt voor eiser en zijn echtgenote.
17. De rechtbank overweegt allereerst dat het beleid van verweerder niet uitsluit dat aan eiser kwijtschelding wordt verleend. Er staat namelijk niet in het beleid dat slechts in de in het beleid genoemde situaties tot kwijtschelding kan worden overgegaan. De rechtbank zal, gelet daarop, beoordelen of de nadelige gevolgen van verdere invordering onevenredig zijn in verhouding tot de met de invordering te dienen doelen [6] . De rechtbank oordeelt dat dat het geval is.
18. Het is gebleken dat de grote schuld aan het college zwaar op eiser en zijn echtgenote drukt. Bij de echtgenote van eiser heeft dit geleid tot langdurige psychische klachten. Gezien de omvang van de schuld (ongeveer € 18.000,-) is er geen zicht op dat eiser de schuld binnen afzienbare tijd kan hebben afbetaald. Verder betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat eiser al zeven jaar het maximale bedrag aflost, veel langer dan de duur van een gemeentelijk schuldhulpverleningstraject (inmiddels 1,5 jaar). Intussen duurt deze procedure al bijna twee jaar en heeft het college herhaaldelijk niet op deugdelijke wijze op het kwijtscheldingsverzoek beslist. Bij deze stand van zaken volgt de rechtbank het college niet in zijn standpunt dat eiser een verzoek om toelating tot de gemeentelijke schuldhulpverleningsregeling moet doen. Hierbij is ook van belang dat niet is gebleken dat eiser meer schulden heeft dan de schuld aan het college. De rechtbank weegt – tot slot – mee dat geen sprake is van een schuld wegens bijstandsfraude. De rechtbank ziet, alle omstandigheden in aanmerking genomen, aanleiding te beslissen dat de restantschuld volledig wordt kwijtgescholden. Het algemene doel dat schulden volledig moeten worden afgelost, weegt in dit geval niet op tegen de nadelige gevolgen van de verdere invordering.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal zelf een beslissing nemen en bepalen dat het besluit van 22 november 2021 wordt herroepen en dat de restantschuld wordt kwijtgescholden.
20. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 7 februari 2023;
- herroept het besluit van 22 november 2021;
- scheldt de restantschuld van eiser aan het college kwijt en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2023.
de griffier is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, Awb.
2.De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:330.
3.Beleidsregels herziening, terugvordering en verhaal 2015.
4.Zie de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
5.Op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
6.Zie artikel 4:94a van de Awb.