In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord aan twee schuldeisers, die weigerden in te stemmen met een door de verzoeker aangeboden schuldregeling. De verzoeker, die in financiële problemen verkeert, had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij 2,24% aan de preferente schuldeisers en 1,12% aan de concurrente schuldeisers zou betalen. De schuldeisers, waaronder een Curaçaose schuldeiser, waren niet verschenen op de zitting en hebben hun verweer schriftelijk ingediend. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de schuldeisers om in te stemmen met de regeling niet redelijk was, gezien het feit dat een meerderheid van de schuldeisers wel akkoord was gegaan met de regeling. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de verzoeker en de overige schuldeisers zwaarder wogen dan die van de weigerende schuldeisers. De rechtbank heeft het verzoek om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure. Tevens werd het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen regeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. De rechtbank heeft bepaald dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad is.