ECLI:NL:RBROT:2023:9468

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
FT EA 23/659 – FT EA 23/660
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling onder de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord. Verzoeker, die kampt met een aanzienlijke schuldenlast van € 47.529,91, heeft op 6 juli 2023 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan zijn schuldeisers. Dit verzoek was gericht aan twee schuldeisers, waarvan één, [schuldeiser 1], weigerde in te stemmen met de aangeboden regeling. De aangeboden regeling voorzag in een betaling van 7,09% aan de preferente schuldeisers en 3,54% aan de concurrente schuldeisers, met finale kwijting. De rechtbank heeft vastgesteld dat zestien van de zeventien schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling, terwijl [schuldeiser 1] zich tegen de regeling heeft verzet.

De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van [schuldeiser 1]. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoeker kon bieden, gezien zijn financiële situatie en de psychische en medische klachten die hij ondervindt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de regeling is getoetst door een onafhankelijke partij, Kredietbank Rotterdam, en dat de regeling goed gedocumenteerd was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het verzoek van verzoeker toe te wijzen en [schuldeiser 1] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. [schuldeiser 1] werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoeker niet door een advocaat werd bijgestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 21 september 2023
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 6 juli 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1], in behandeling bij Van Houwelingen & Partners (hierna: [schuldeiser 1]);
  • [schuldeiser 2],
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 2] heeft voorafgaande aan de zitting aan schuldhulpverlening te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 14 september 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw M.M. Naipal, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw C. Tholenaar, werkzaam bij stichting Veritas (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeventien schuldeisers, waarvan één preferente vordering en zeventien concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 47.529,91 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van
2 februari 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 7,09 % aan de preferente schuldeisers en 3,54 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De schuldenlast bedroeg op dat moment € 47.529,91. De schuldenlast uit het WSNP-verzoek blijkt lager te zijn, te weten € 47.388,19. De uitkering aan de schuldeisers zal derhalve hoger zijn.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Ter zitting heeft de beschermingsbewindvoerder verklaard dat verzoeker is vrijgesteld van de sollicitatieplicht voor twee jaar. Verzoeker heeft psychische klachten en medische klachten. Verzoeker zal worden aangemeld bij Prestatie010 waar de tegenprestatie het hoogst haalbare is. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Zestien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 16.193,43 op verzoeker, welke 34,2% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser 1] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser 1] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 34,2%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zestien van de zeventien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker ontvangt een Participatiewet-uitkering en is door de uitkerende instantie vrijgesteld van zijn sollicitatieplicht voor de aankomende twee jaar. Verzoeker zal worden doorverwezen naar Prestatie010, waar de tegenprestatie het hoogst haalbare is. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. De Faillissementswet is bovendien met ingang van 1 juli 2023 gewijzigd. De termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling bedraagt met ingang van 1 juli 2023 achttien maanden. De onderhavige minnelijke regeling is gebaseerd op een afloscapaciteit over zesendertig maanden. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het onderhavige akkoord wordt aangeboden.
Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 1] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 1] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 1] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 september 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.