ECLI:NL:RBROT:2023:9447

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
10565031
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van arbeidsovereenkomst en financiële vorderingen in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker01], een Deck Equipment Engineer, en zijn werkgever Acta Marine B.V. [verzoeker01] verzocht om herstel van zijn arbeidsovereenkomst, die door Acta was opgezegd na het verkrijgen van een ontslagvergunning van het UWV. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Acta de arbeidsovereenkomst op een rechtmatige manier heeft beëindigd, omdat er een redelijke grond voor opzegging was en herplaatsing niet mogelijk was. De rechter heeft echter ook geoordeeld dat Acta aan [verzoeker01] verschillende financiële vergoedingen moet betalen, waaronder een reisdagenvergoeding, een transitievergoeding, en een vergoeding voor niet opgenomen verlofdagen. De kantonrechter heeft de vordering tot herstel van de arbeidsovereenkomst afgewezen, maar heeft Acta veroordeeld tot betaling van in totaal € 44.035,14 bruto aan [verzoeker01]. De proceskosten zijn voor beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10565031 VZ VERZ 23-6877
Uitspraak: 13 september 2023
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van:
[verzoeker01],
woonplaats: [woonplaats01] ( [land01] ),
verzoeker,
gemachtigde: mr. U. Hoogland,
tegen
Acta Marine B.V.,
vestigingsplaats: Den Helder,
verweerster,
gemachtigden: mr. E. Harlaar en mr. J.M. Groen.
De partijen worden hierna ‘ [verzoeker01] ’ en ‘Acta’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • het verweerschrift met bijlagen;
  • de brief met aanvullende bijlagen van [verzoeker01] van 11 augustus 2023.
1.2.
De zaak is op 16 augustus 2023 tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken.

2.Het geschil

2.1.
[verzoeker01] (geboren in 1982) is op [datum] als Deck Equipment Engineer (DEE) in dienst getreden bij Acta. Acta heeft bij het UWV een ontslagvergunning aangevraagd voor [verzoeker01] en het UWV heeft deze vergunning op 25 mei 2023 verleend. Acta heeft vervolgens haar arbeidsovereenkomst met [verzoeker01] tegen 1 juli 2023 opgezegd.
2.2.
[verzoeker01] verzoekt, na intrekking van een deel van zijn verzoek:
1. zijn arbeidsovereenkomst met Acta per 1 juli 2023 te herstellen dan wel Acta ertoe te veroordelen dit te doen, met veroordeling van Acta hem vanaf 1 juli 2023 zijn loon weer te betalen en hem toe te laten tot zijn werk en voor het geval de arbeidsovereenkomst niet per 1 juli 2023 maar per een latere datum wordt hersteld, een financiële voorziening te treffen voor de tussentijd;
2. Acta te veroordelen tot betaling van:
- een transitievergoeding van € 7.469,09 bruto;
- € 36.314,88 bruto aan verlofdagen;
- € 5.174,95 bruto voor het niet in acht nemen van de opzegtermijn;
- een reisdagenvergoeding van € 4.630,50 bruto;
- een winstdelingsuitkering van € 4.633,30 bruto.
2.3.
Acta voert verweer.
2.4.
Als dit voor de beoordeling van belang is, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee [verzoeker01] zijn verzoeken en Acta haar verweer daartegen onderbouwt.

3.De beoordeling

woord vooraf
3.1.
De kantonrechter stelt voorop de frustratie die [verzoeker01] over de gang van zaken lijkt te hebben te begrijpen. [verzoeker01] is op enig moment in vaste dienst gekomen en vrij kort daarna kwam al de mededeling dat zijn functie als DEE zou vervallen. Deze mededeling kwam toen hij langdurig ziek thuis zat. [verzoeker01] zei op de zitting het altijd naar zijn zin gehad te hebben bij Acta. Daar is dan nu een einde aan gekomen. Dit is uiteraard, op zijn zachtst gezegd, niet leuk voor [verzoeker01] , en dat dit bij hem tot de, overigens door Acta weerlegde, gedachte heeft geleid dat Acta andere redenen moet hebben gehad van hem af te willen (zijn ziekte, zijn aanspraak op loon en verlof) is vanuit hem gezien ook niet onbegrijpelijk. Niettemin moet zakelijk naar de kwestie gekeken worden. Aan de hand van wat de wet zegt over herstel van de arbeidsovereenkomst. Want dat is waar het [verzoeker01] hoofdzakelijk om gaat.
herstel arbeidsovereenkomst
3.2.
Acta kan haar arbeidsovereenkomst met [verzoeker01] opzeggen als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verzoeker01] in een andere passende functie niet mogelijk is binnen een redelijke termijn. Een redelijke grond om een arbeidsovereenkomst op te zeggen is, artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder a Burgerlijk Wetboek:
het vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of het, over een toekomstige periode van ten minste 26 weken bezien, noodzakelijkerwijs vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering.
3.3.
Acta heeft het UWV op deze grond om een ontslagvergunning voor [verzoeker01] gevraagd, heeft deze gekregen en heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoeker01] opgezegd. De kantonrechter kan dit terugdraaien en de arbeidsovereenkomst herstellen als het UWV ‘het niet goed heeft gezien’, als met andere woorden de hiervoor onder 3.2. genoemde situatie zich niet voordoet (artikel 7:682 lid 1 aanhef en onder a Burgerlijk Wetboek).
3.4.
Van een onjuiste beslissing van het UWV is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Het UWV merkt terecht op (pagina 5 van haar beslissing) dat het hoort tot de vrijheid van de werkgever om zijn onderneming met enige regelmaat onder de loep te nemen en naar eigen inzicht wijzigingen in de inrichting van de organisatie door te voeren als het aannemelijk is dat deze zullen leiden tot een doelmatige bedrijfsvoering. Acta zet uiteen, bij het UWV en herhaalt dit in deze procedure, dat zij ervoor gekozen heeft de functie DEE, de functie van [verzoeker01] , te laten vervallen en het werk dat bij die functie hoort, voor zover dat in de loop van de tijd al niet minder geworden is, in andere functies onder te brengen (de DEO, de technische dienst). [verzoeker01] is het daar niet mee eens en maakt uitgebreid duidelijk wat er niet klopt aan het besluit van Acta (en de beslissing van het UWV). Dat kan, het er niet mee eens zijn, en het is vanuit [verzoeker01] gezien wellicht ook begrijpelijk (hij raakt zijn baan immers kwijt), maar als Acta dit wil, staat het haar vrij dit te doen. Zij is immers de werkgever. Als Acta stelt, en onderbouwt met een uitgebreid verhaal, dat het vervallen van de DEE zal leiden tot een doelmatige bedrijfsvoering, dan kan een ander daarvan het zijne denken, maar andere gedachten over de gang van zaken, ontneemt Acta niet het recht te doen wat zij als werkgever het juiste vindt om te doen. Dat het langdurig ziek-zijn van [verzoeker01] , gedurende welke periode het Acta is gebleken dat zij het ook zonder DEE kon stellen (want er is niet voor vervanging tijdens ziekte gezorgd), hierbij een rol kan hebben gespeeld maakt dit niet anders.
3.5.
Acta heeft met [verzoeker01] gesproken over herplaatsingsmogelijkheden binnen Acta. Dit heeft echter nergens toe geleid. HR Adviseur [naam01] vertelde hier op de zitting over: ‘Ik heb bij het eerste gesprek gezeten. [verzoeker01] gaf niet aan vaarbevoegdheid te hebben of waar hij interesse in had. Het was óf DEE óf ETO (Electro Technical Officer). Daar bleef hij bij’. De functie DEE vervalt en de functie ETO is, los van de benodigde (uitvoerige) scholing, niet binnen een redelijke termijn beschikbaar. De functie van DEO (Deck Equipment Operator) die hem is aangeboden, waarvoor binnen Acta veel vraag naar is, vond hij niet interessant. [verzoeker01] wekte op de zitting weliswaar de indruk dat hij openstond voor verschillende functies, maar hij betwist niet de door [naam01] genoemde ‘of dit of niets’-houding. Als een werknemer die houding aanneemt, ontneemt dat de werkgever ook al gauw de mogelijkheid serieus werk van herplaatsing te kunnen maken. Op de zitting bleek Acta niet te weten dat [verzoeker01] (beperkte) vaarbevoegdheid heeft. Hoewel dit de mogelijkheden tot herplaatsing in principe vergroot is dit aspect in de procedure volstrekt onderbelicht gebleven, zodat daar geen uitspraak over kan worden gedaan. Het kan (achteraf) gezien uiteraard altijd anders worden aangepakt, maar dat Acta bij de herplaatsing dusdanige steken heeft laten vallen, dat dit nu moet leiden tot herstel van de arbeidsovereenkomst ziet de kantonrechter niet. Acta heeft naar het oordeel van de kantonrechter gedaan wat van haar verwacht had mogen worden. Het is uiteraard wel zonde dat Acta (die mensen zoekt) en [verzoeker01] (die (nu) stelt dat hij graag bij Acta wil blijven en waar Acta tevreden over was) elkaar wat de herplaatsing betreft niet hebben kunnen vinden. Dat Acta ook bij haar zusterbedrijf Van Oord B.V. had moeten onderzoeken of [verzoeker01] daar kon worden herplaatst omdat zij dezelfde aandeelhouder hebben vindt geen steun in het recht. Het gaat om twee aparte groepen met elk hun eigen identiteit.
3.6.
Acta heeft het UWV om een ontslagvergunning gevraagd voor [verzoeker01] en zij heeft die, nadat het UWV de aanvraag uitgebreid heeft getoetst in een beslissing van acht pagina’s, zowel wat het vervallen van de functie als de herplaatsingsinspanning betreft, gekregen. De kantonrechter heeft zoals gezegd geen aanleiding om aan de juistheid van het oordeel van het UWV te twijfelen en neemt het oordeel van het UWV over. Wat [verzoeker01] onder 2.2. onder 1. verzoekt is gelet op een en ander niet toewijsbaar en wordt daarom afgewezen.
reisdagenvergoeding
3.7.
[verzoeker01] vraagt in zijn verzoekschrift om een reisdagenvergoeding van € 4.630,50 bruto. De kantonrechter beoordeelt dit verzoek eerst omdat het antwoord op de vraag of [verzoeker01] hier recht op heeft van belang is voor de hoogte van de transitievergoeding. Acta voert verweer tegen dit verzoek. Zij voert aan dat [verzoeker01] geen recht op deze vergoeding heeft omdat hij in 2022 vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid maar één keer aan boord is geweest (en dus geen reisdagen had).
3.8.
In het Personeelshandboek Zeevarende van Acta Marine staat onder 4.3., voor zover nu van belang (bijlage 16 van [verzoeker01] ):
De Werknemer ontvangt per reis, ongeacht de duur van de reis, een eenmalige allesomvattende bruto vergoeding als compensatie voor zowel het heen- als terugreizen. De reisvergoeding is inclusief eventuele kosten die gemaakt worden voor consumpties tijdens het reizen.
3.9.
Acta betwist niet dat deze vergoeding € 450,00 bruto per reis is en dat [verzoeker01] , als hij niet ziek zou zijn geweest, recht op € 4.630,50 bruto aan reisdagenvergoeding zou hebben. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker01] dit recht niet verliest tijdens zijn ziekte. Het gaat immers om een toeslag met een ‘regelmatig terugkerend karakter’, om een structurele toeslag dus. De toeslag van € 450,00 bruto per reis valt dus onder ‘naar tijdruimte vastgesteld loon’ en [verzoeker01] heeft daar ook tijdens ziekte recht op. Het verzoek van [verzoeker01] hem deze vergoeding te betalen is daarom toewijsbaar.
transitievergoeding
3.10.
[verzoeker01] vraagt om een transitievergoeding van € 7.469,09 bruto. Acta heeft hem een transitievergoeding van € 7.386,42 bruto betaalt, een verschil van € 82,67 bruto. Het verschil zit in de stelling van Acta dat [verzoeker01] tijdens zijn ziekte geen recht op een reisdagenvergoeding heeft maar dat heeft hij zoals hiervoor overwogen dus wel. Acta wordt ertoe veroordeeld het verschil alsnog aan [verzoeker01] te betalen.
verlofdagen
3.11.
Een zeevarende heeft recht op (minstens) 30 kalenderdagen vakantie per jaar (artikel 7:717 lid 1 Burgerlijk Wetboek). Een rechtsvordering tot toekenning vakantie verjaart drie jaar
na de laatste dag van het kalenderjaarwaarin de aanspraak is ontstaan (artikel 7:717 lid 8 Burgerlijk Wetboek). [verzoeker01] stelt dus terecht dat zijn vakantiedagen over 2020 nog niet zijn verjaard.
3.12.
[verzoeker01] stelt dat hij in de drieëneenhalf jaar tussen 1 januari 2020 (aanspraken van voor die datum zijn dus wel verjaard) en 1 juli 2023 (de datum dat hij uit dienst is gegaan) geen vakantie opgenomen heeft. In geld is dit, na een herrekening in de pleitnota, € 35.847,00 bruto. Acta betwist dit bedrag op zichzelf niet (los van het verjaringsverweer waar hiervoor iets over is gezegd). Zij voert wel aan het ‘onvoorstelbaar’ te vinden dat [verzoeker01] in die jaren geen enkele dag vakantie opgenomen heeft. Zo onvoorstelbaar vindt de kantonrechter dit echter niet: [verzoeker01] is immers na vier weken werken, sowieso ook vier weken vrij. Om vrij te zijn hoeft hij dus niet per se vakantiedagen op te nemen. Maar los daarvan: het is aan Acta als werkgever een deugdelijke verlofregistratie bij te houden (dit volgt uit artikel 7:641 lid 2 Burgerlijk Wetboek). In deze zaak legt zij geen registratie over waaruit blijkt op hoeveel vakantiedagen [verzoeker01] volgens haar dan nog wél recht heeft. Dit betekent dat ervan uit wordt gegaan dat wat [verzoeker01] klopt en dat zijn verzoek zijn verlofdagen uit te betalen toe zal worden gewezen. Voor matiging bestaat geen aanleiding. [verzoeker01] heeft recht op dit bedrag.
opzegtermijn
3.13.
[verzoeker01] vraagt om een vergoeding van € 5.174,95 bruto omdat Acta de opzegtermijn van minimaal één maand niet in acht genomen heeft. [verzoeker01] ontving de brief waarin Acta de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2023 opzegt namelijk pas op 2 juni 2023. Het kan zo zijn dat [verzoeker01] die brief pas toen met de post ontving, maar Acta toont met haar bijlage 5 voldoende aan dat de brief op 26 mei 2023 ook per e-mail naar [verzoeker01] is gestuurd. [verzoeker01] moet dus al vóór 1 juni 2023 van de ontslagbrief hebben geweten.
winstdelingsuitkering
3.14.
Het Personeelshandboek van Acta bepaalt in artikel 5.6. over winstdeling, voor zover nu van belang (bijlage 8 verweerschrift):
Acta Marine kan onder omstandigheden besluiten tot het vaststellen van een winstdelingsregeling zulks ter discretionaire bevoegdheid van de directie. Indien en voor zover er een winstdelingsregeling wordt vastgesteld, dient de Werknemer om daarvoor in aanmerking te komen in ieder geval in dienst zijn op het moment van uitbetaling van de winstdeling om daarvoor in aanmerking te komen.
3.15.
Acta Marine schrijft op 2 mei 2023 aan haar werknemers (bijlage 15 van [verzoeker01] ) dat het ‘winstaandeel voor 2022 is vastgesteld op het maximale percentage van 100% van uw bruto maandsalaris over december 2022 (inclusief vakantiegeld indien van toepassing)’. [verzoeker01] was ‘op het moment van uitbetaling’ (mei 2023) nog in dienst van Acta en niet valt in te zien waarom [verzoeker01] geen recht op deze uitkering zou hebben. Dat, zoals Acta schrijft onder nummer 112 in haar verweerschrift, als ‘niet is bijgedragen aan de winst van de onderneming geen aanspraak bestaat op winstdeling’, staat niet in het Personeelshandboek.
3.16.
[verzoeker01] maakt aanspraak om een winstdelingsregelingsuitkering van € 4.633,30 bruto. Hij heeft al een bedrag van € 1.158,33 bruto gekregen. Acta wordt veroordeeld het restant van € 3.474,97 bruto aan hem te betalen.
conclusie
3.17.
Het voorgaande komt er samengevat op neer dat geen aanleiding bestaat voor het herstel van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker01] , maar dat Acta aan [verzoeker01] nog wel een bedrag van (€ 4.630,50 + € 82,67 + € 35.847,00 + € 3.474,97 =) € 44.035,14 bruto moet betalen.
proceskosten
3.18.
De kantonrechter ziet in het feit dat [verzoeker01] deels gelijk krijgt, deels ongelijk, en gelet op de verhouding tussen partijen (werkgever en werknemer) aanleiding te bepalen dat [verzoeker01] en Acta ieder de eigen proceskosten betalen.
uitvoerbaar bij voorraad
3.19.
Deze beschikking wordt ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat als deze zaak aan een hogere rechter wordt voorgelegd, [verzoeker01] in afwachting van de uitspraak van die hogere rechter wel alvast kan afdwingen dat Acta voldoet aan de veroordeling in deze beschikking.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt Acta om € 44.035,14 bruto aan [verzoeker01] te betalen;
4.2.
bepaalt dat [verzoeker01] en Acta ieder de eigen proceskosten betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.H. Poiesz en in het openbaar uitgesproken.
686