ECLI:NL:RBROT:2023:9446

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
C/10/665232 / KG ZA 23-812
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en contactverbod in kort geding tussen voormalige partners

In deze zaak, die op 3 oktober 2023 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eiseressen [eiseres 1] en [eiseres 2] een kort geding aangespannen tegen gedaagde [gedaagde] met als doel ontruiming van de woning aan de [adres 2] en het opleggen van een contact- en locatieverbod. De partijen hebben een langdurige affectieve relatie gehad, die eindigde in mei 2022, en hebben sindsdien een gespannen relatie met elkaar, wat heeft geleid tot verschillende confrontaties. Eiseressen vorderen dat gedaagde de woning aan de [adres 2] binnen veertien dagen na het vonnis verlaat, en dat hij contact met hen verbiedt en zich op een bepaalde afstand van de woning houdt. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vorderingen, gezien de spanningen en de mogelijkheid van fysieke confrontaties. De vordering tot ontruiming wordt toegewezen, omdat eiseres 2 als eigenaar van de woning recht heeft op gebruik van haar eigendom. Het contactverbod wordt opgelegd voor de duur van twee maanden, en het locatieverbod voor zes maanden. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/665232 / KG ZA 23-812
Vonnis in kort geding van 3 oktober 2023
in de zaak van

1.[eiseres 1] ,

2.
[eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. M.R. de Kok te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen worden hierna [eiseres 1] c.s. en [gedaagde] genoemd. Eiseressen worden afzonderlijk [eiseres 1] en [eiseres 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 september 2023 met producties 1 tot en met 18
  • de mondelinge behandeling gehouden op 25 september 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres 1] en [gedaagde] hebben gedurende 41 jaar tot mei 2022 een affectieve relatie gehad. Uit die relatie zijn twee inmiddels volwassen kinderen geboren, onder wie [eiseres 2] (28 jaar). [gedaagde] heeft een minderjarige zoon uit een andere relatie.
2.2.
Sinds het einde van de relatie woont [eiseres 1] met [eiseres 2] in de woning aan de [adres 1] (hierna: de woning aan de [adres 1] ) en [gedaagde] in de woning aan de [adres 2] (hierna: de woning aan de [adres 2] ), beide in Rotterdam. De woning aan de [adres 1] behoort in eigendom toe aan [gedaagde] en zijn moeder. De woning aan de [adres 2] is eigendom van [eiseres 2] .
2.3.
De verhoudingen tussen partijen zijn gespannen.
2.4.
Tussen [eiseres 1] en [gedaagde] is een bodemprocedure aanhangig over de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun geëindigde relatie (zaakkenmerk C/10/653222 rolnummer 23/172).

3.Het geschil

3.1.
[eiseres 1] c.s. vorderen om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te veroordelen om de woning aan de [adres 2] binnen veertien dagen na het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis te ontruimen en te verlaten met alle daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, onder afgifte van de sleutels daarvan aan [eiseres 2] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00, indien [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, te vermeerderen met een bedrag van € 250,00 voor iedere dag, met een maximum van € 50.000,00, dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, althans een bedrag door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen;
[gedaagde] te verbieden met ingang van de datum van betekening van het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis met [eiseres 1] en [eiseres 2] via enig medium en op welke wijze ook contact op te nemen of te hebben, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per keer, met een maximum van € 25.000,00, dat [gedaagde] het contactverbod overtreedt;
[gedaagde] te verbieden met ingang van de datum dat aan de veroordeling onder 1 van dit petitum is voldaan, zich in of binnen een straal van 50 meter van de woning aan de [adres 2] op te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00, met een maximum van € 25.000,00, per keer dat [gedaagde] het locatieverbod overtreedt;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit kort geding, waaronder begrepen de nakosten en het salaris van de advocaat van [eiseres 1] c.s.
3.2.
[gedaagde] voert inhoudelijk geen rechtens relevant verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisendheid

4.1.
Uit het procesdossier kan worden afgeleid, en ook ter zitting is gebleken, dat tussen (in elk geval) [eiseres 1] en [gedaagde] spanningen bestaan die ook tot fysieke confrontaties hebben geleid. [eiseres 1] en [gedaagde] maken elkaar over en weer ernstige verwijten. Daarmee is het spoedeisend belang bij de vorderingen voldoende gegeven.
De feitelijk gevorderde woningwissel (3.1 sub 1)
4.2.
Niet in geschil is dat [gedaagde] en zijn moeder de eigenaren zijn van de woning aan de [adres 1] en dat [eiseres 2] eigenaar is van de woning aan de [adres 2] . Als eigenaar kan [eiseres 2] in beginsel haar eigendom opeisen en ook verlangen dat [gedaagde] en zijn moeder die woning verlaten. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] gesuggereerd dat hij (weliswaar niet de juridische, maar wel) de economische eigenaar is van de woning aan de [adres 2] . Hij heeft deze suggestie niet onderbouwd en daarom gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij. Niet gebleken is dat er afspraken zijn gemaakt tussen [eiseres 2] enerzijds en [gedaagde] en zijn moeder anderzijds op grond waarvan zij van de woning gebruiken mogen blijven maken. [eiseres 1] c.s. hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij er belang bij hebben om op korte termijn de woning van [eiseres 2] te kunnen betrekken, omdat zij kennis hebben genomen van een aangekondigde executieveiling van de woning aan de [adres 1] en ook hinder ondervinden van regelmatige bezoeken van deurwaarders in verband met schulden van [gedaagde] .
4.3.
[gedaagde] heeft geen rechtens relevant verweer gevoerd tegen de gevorderde ontruiming. Feitelijk komt de vordering neer op het doen bewerkstelligen van een woningwissel tussen partijen - [gedaagde] verhuist met zijn moeder naar de woning aan de [adres 1] en [eiseres 2] verhuist met haar moeder naar de [adres 2] . Daarmee wordt de werkelijke situatie in overeenstemming gebracht met de juridische. Dat [gedaagde] en zijn moeder na de ontruiming van de woning aan de [adres 2] hun intrek kunnen nemen in de woning aan de [adres 1] , omdat [eiseres 1] c.s. deze woning hebben verlaten en de sleutels aan [gedaagde] hebben afgegeven, om vervolgens hun intrek te nemen in de woning aan de [adres 2] , staat tussen partijen niet ter discussie. Partijen worden ook geacht aan deze constructie uitvoering te geven.
4.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering onder 3.1 sub 1 wordt toegewezen op de wijze als hierna in het dictum bepaald. Met de toewijzing van de veroordeling tot ontruiming hebben [eiseres 1] c.s. een titel om zelf, via reële executie, tot gedwongen ontruiming over te gaan. Niet is onderbouwd waarom een extra prikkel om tot ontruiming over te gaan in de vorm van een op te leggen dwangsom nodig is. De wet geeft aan de deurwaarder de bevoegdheid om een gedwongen ontruiming uit te voeren, waarbij de deurwaarder de hulp van politie en justitie kan inroepen (artikel 556 lid 1 en artikel 557 juncto artikel 444 Rv). Daarom wordt de vordering tot het opleggen van een dwangsom bij gebrek aan belang afgewezen.
Bij dit alles heeft de voorzieningenrechter het door [gedaagde] gestelde belang van zijn 85-jarige moeder eveneens betrokken. Dat zij een verhuizing niet prettig zal vinden, maakt niet dat het recht van [eiseres 2] op het gebruik van haar woning daarvoor moet wijken. Hierbij tekent de voorzieningenrechter aan dat volgens [gedaagde] de aangekondigde veiling van de woning aan de [adres 1] inmiddels van de baan is, zodat hij en zijn moeder daar vooralsnog kunnen blijven wonen. Omdat de discussie over de in de woningen al dan niet aanwezige inboedel van ieder van partijen hier niet ter beslechting voorligt, gaat de voorzieningenrechter aan de stellingen daarover voorbij.
Contact- en locatieverbod (3.1 sub 2 en 3)
4.5.
[eiseres 1] c.s. hebben een contact- en locatieverbod tegen [gedaagde] gevorderd. Dergelijke verboden vormen een inbreuk op het aan eenieder in beginsel toekomend recht om vrijelijk te communiceren en zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die een dergelijke inbreuk kunnen rechtvaardigen.
4.6.
Zoals hiervoor onder 4.1 al is overwogen bestaat tussen [eiseres 1] en [gedaagde] een gespannen relatie die tot verschillende confrontaties en politieaangiften heeft geleid. Dergelijke spanningen bestaan kennelijk ook tussen [eiseres 2] en haar vader. Dit pleit ervoor dat het contact tussen partijen over en weer voorlopig wordt gemeden. [gedaagde] heeft te kennen gegeven dat hij tegen een contactverbod geen bezwaar heeft, maar dat hij van [eiseres 1] tegelijkertijd verwacht dat zij ook niet het contact en de confrontatie met hem zoekt. Nu [gedaagde] daartoe geen vordering heeft ingesteld, zal alleen het door [eiseres 1] c.s. tegen [gedaagde] gevorderde contactverbod worden toegewezen. Het contactverbod zal in redelijkheid worden opgelegd voor de duur van twee maanden na betekening van het vonnis, op straffe van een beperkte en gemaximeerde dwangsom. Daarmee wordt de inbreuk op de in 4.5 bedoelde rechten beperkt gehouden en hebben partijen de tijd om enige mate van rust in hun relaties te brengen en de verhoudingen, zo ver als mogelijk, te normaliseren. Het ligt met het oog daarop voor de hand dat ook [eiseres 1] c.s. zich van contact zullen onthouden, ook al heeft [gedaagde] daartoe geen vordering ingesteld.
4.7.
Tegen het gevorderde locatieverbod heeft [gedaagde] evenmin inhoudelijk verweer gevoerd. De voorzieningenrechter acht het gevraagde locatieverbod van een straal van 50 meter van de woning aan de [adres 2] , gelet op de bestaande situatie tussen partijen, proportioneel. Het locatieverbod wordt om dezelfde reden als hiervoor opgelegd en wel voor een periode van zes maanden. De gevorderde dwangsom wordt beperkt en gemaximeerd toegewezen.
4.8.
Gelet op de relatie tussen partijen worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres 2] te [postcode] Rotterdam te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen en zaken tenzij deze zaken van [eiseres 2] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiseres 2] ,
5.2.
verbiedt [gedaagde] om gedurende twee maanden na betekening van dit vonnis via enig medium en op welke wijze ook contact op te nemen of te hebben met ieder van [eiseres 1] c.s.,
5.3.
verbiedt [gedaagde] om zich gedurende zes maanden, met ingang van de datum dat aan de veroordeling onder 5.1 is voldaan, op te houden in of binnen een straal van 50 meter van de [adres 2] ,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] een dwangsom van € 250,00 te betalen aan [eiseres 1] c.s. per keer dat hij in strijd handelt met de bepalingen in 5.2 en 5.3 tot een maximum van in totaal
€ 15.000,00 is bereikt,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.1734/1980