ECLI:NL:RBROT:2023:9439

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
C/10/664818 / JE RK 23-2092
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 4 oktober 2023, wordt een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de minderjarige [voornaam minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2015. De zaak betreft een verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, die de minderjarige onder toezicht heeft gesteld. De moeder van de minderjarige, die het ouderlijk gezag uitoefent, is als belanghebbende aangemerkt en heeft tijdens de zitting haar instemming met het verzoek van de GI verklaard.

De procedure begon met een verzoekschrift van de GI, ingediend op 1 september 2023, en de mondelinge behandeling vond plaats op 4 oktober 2023. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige in een zorgelijke opvoedsituatie opgroeit, met conflicten in de thuissituatie en eerdere plaatsingen in crisisopvang. De kinderrechter oordeelt dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, in overeenstemming met artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek.

De kinderrechter verleent de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 4 oktober 2023 tot 3 januari 2024, en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak, door tussenkomst van een advocaat bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/664818 / JE RK 23-2092
Datum uitspraak: 4 oktober 2023
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2015 in [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[moeder01],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats01] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 22 augustus 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 1 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, die op haar verzoek telefonisch is gesproken;
- een vertegenwoordigster van de GI, te weten mw. [naam01] .

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige01] .
2.2.
[voornaam minderjarige01] verblijft in de Hondsberg.
2.3.
Bij beschikking van 3 januari 2023 is [voornaam minderjarige01] onder toezicht gesteld met ingang van 3 januari 2023 tot 3 januari 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt nader toegelicht.
Sinds mei 2022 heeft [voornaam minderjarige01] op de wachtlijst gestaan. Inmiddels is hij bij de Hondsberg geplaatst, waar ook zijn broer verblijft. Deze plaatsing dient geformaliseerd te worden met een machtiging uithuisplaatsing.
4.2.
De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij het eens is met het verzoek van de GI.
Zij wil graag dat het goed gaat met [voornaam minderjarige01] en haar andere kinderen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige01] in een zorgelijke opvoedsituatie opgroeit. De moeder heeft het zwaar met de opvoeding van haar kinderen. Er hebben hoogoplopende conflicten in de thuissituatie plaatsgevonden.
In januari 2022 is [voornaam minderjarige01] op de crisisopvang van Enver geplaatst. In augustus 2022 is hij weer thuis geplaatst. In mei 2022 is [voornaam minderjarige01] bij D3 in Hoenderloo geplaatst. Sinds april 2022 heeft [voornaam minderjarige01] op de wachtlijst bij de Hondsberg gestaan, waar ook de andere zoon van de moeder verblijft. Onlangs is [voornaam minderjarige01] bij de Hondsberg geplaatst. Op deze plek zal [voornaam minderjarige01] worden behandeld. Vervolgens is de bedoeling dat deze plek wordt omgezet naar een gezinsopname wanneer de moeder en haar dochter kunnen aansluiten. Het is positief dat de moeder inziet dat zij hulp nodig heeft bij de opvoeding en de verzorging van haar kinderen. Dit verdient een compliment.
De kinderrechter houdt rekening met het bepaalde in artikel 1:265a van het Burgerlijk Wetboek, waarin is bepaald dat plaatsing van een onder toezicht staande minderjarige gedurende dag en nacht buiten het gezin uitsluitend met een machtiging tot uithuisplaatsing geschiedt. Daarom zal de kinderrechter een machtiging uithuisplaatsing verlenen voor de door de GI verzochte periode.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 4 oktober 2023 tot 3 januari 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023 door mr. M.P.G. Rietbergen, kinderrechter, in aanwezigheid van D. van der Aa als griffier, en op schrift gesteld op 10 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.