ECLI:NL:RBROT:2023:9394

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
10/661179-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en zware mishandeling; veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Marokko in 1983, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar werd wel veroordeeld voor bedreiging met zware mishandeling. De zaak draait om een incident dat plaatsvond op 22 juni 2017 in Schiedam, waarbij de verdachte met zijn auto in de richting van het slachtoffer reed. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar dat de gedraging van de verdachte wel als bedreiging kon worden gekwalificeerd. De rechtbank legde een taakstraf op van 100 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk, en hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde schadevergoeding, maar de rechtbank verklaarde de vordering voor een deel niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte € 200,- aan immateriële schade moest vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 22 juni 2017.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/661179-17
Datum uitspraak: 3 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Marokko) op [geboortedatum01] 1983,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [woonplaats01] (België),
feitelijk verblijvende op het adres:
[verblijfadres01] , [postcode02] te [verblijfplaats01] ,
raadsman mr. R. van den Boogert, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 september 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte impliciet primair poging tot doodslag en impliciet subsidiair poging tot zware mishandeling van [slachtoffer01] verweten door met een auto op hem in te rijden. Subsidiair wordt de verdachte verweten dat hij die [slachtoffer01] heeft bedreigd door met een auto in zijn richting te rijden.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • vrijspraak van poging tot doodslag ;
  • bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uur met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Algemene overweging
Vaststaat dat er op 22 juni 2017 een incident heeft plaatsgevonden bij de flat aan de [straatnaam01] te Schiedam, waarbij de aangever en de broer van de verdachte betrokken waren. Tijdens dit incident is de broer van de verdachte gewond geraakt. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij op enig moment zijn broer gewond op de grond zag liggen en dat hij de aangever met een hakbijl op zijn broer af zag komen lopen. Hierop is de verdachte in zijn auto gestapt en is op de aangever ingereden om zo zijn broer te beschermen. De aangever is daarop weggerend en de verdachte is achter hem aangereden. Vervolgens is er een tweede moment ontstaan, waarbij de verdachte op of in de richting van de Churchillweg in Schiedam liep. Daar zou volgens de aangever de verdachte opnieuw op hem ingereden zijn. De verdachte heeft dit aanvankelijk bevestigd toen de politie ter plaatse kwam, maar in latere verhoren en ter zitting heeft hij dit ontkend.
Uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de strafrechtelijke vervolging door officier van justitie enkel nog ziet op het tweede moment aan de Churchillweg en dat dit thans ter beoordeling aan de rechtbank voorligt.
4.2.
Vrijspraak zonder nadere motivering van poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.3.
Vrijspraak (van poging tot zware mishandeling)
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan wettig en overtuigend bewezen worden. Door met een auto op een persoon in te rijden ontstaat de kans op zwaar lichamelijk letsel, zodat de poging toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte heeft hierbij op zijn minst voorwaardelijk opzet op gehad.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat uit van de verklaring die de verdachte direct heeft afgelegd toen de politie ter plaatse kwam, inhoudende dat hij op de Churchillweg op de aangever is ingereden. De rechtbank stelt tegelijkertijd vast dat het dossier geen informatie bevat over de snelheid waarmee de verdachte op de aangever is ingereden, noch over het eventuele letsel dat de aangever daarbij zou (kunnen) hebben opgelopen. Gelet hierop kan niet vastgesteld worden dat er een
aanmerkelijkekans bestond op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever. Aldus kan (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet worden bewezen.
4.3.3.
Conclusie
Het impliciet subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.4.
Bewijswaardering ten laste gelegde bedreiging
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de verdachte in zijn auto achter de aangever is aangereden, terwijl deze van hem wegrende.
De rechtbank is van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde gedraging van de verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met zware mishandeling van de aangever oplevert, nu hiermee bij hem de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat hem zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde bedreiging.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 22 juni 2017 te Schiedam
[slachtoffer01] heeft bedreigd
met zware mishandeling,
door met een personenauto in de richting te rijden van die [slachtoffer01] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

5.1.
Strafbaarheid
5.1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu er sprake zou zijn van noodweer(exces). De verdachte is namelijk na het eerste incident in paniek achter de aangever aangereden en je kunt daarbij beide situaties niet los van elkaar zien.
5.2
Beoordeling
Vast staat dat de aangever, na het eerste moment bij de flat waarbij de verdachte met zijn auto de aangever heeft geraakt door tegen hem aan te rijden, weg is gerend van de verdachte vandaan. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich kon en mocht verdedigen op dat moment is gestopt. Dit betekent dat in dit daaropvolgende tweede moment geen sprake meer was van een noodweersituatie en een beroep op noodweer(exces) met betrekking tot de achtervolging die hierna volgde aldus niet kan slagen.
5.3
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.
Het bewezen feit levert op:
Bedreiging met zware mishandeling

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is met zijn auto achter het slachtoffer aangereden. Dit is een ernstig feit dat het slachtoffer heeft beangstigd. Nu het op de openbare weg plaatsvond, heeft het bovendien mogelijk ook bij omstanders gevoelens van angst of onveiligheid veroorzaakt. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
6 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet recent is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen. Nu de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, acht zij daarnaast oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen taakstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 23 juni 2017 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Tussen 23 juni 2017 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim zes jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim vier jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte en er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, dient dit gecompenseerd te worden door een vermindering van de op te leggen taakstraf met 20 uur en door het deels voorwaardelijk opleggen van deze straf.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke taakstraf hebben opgelegd voor de duur van 120 uur. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een taakstraf van 100 uur opleggen, waarvan 50 uur voorwaardelijk.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 633,90 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd en dat de benadeelde partij ten aanzien hiervan niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden. De gevorderde immateriële schade is tot een bedrag van € 250,- voor toewijzing vatbaar en voor het overige dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard. Zij verzoekt hierover de wettelijke rente toe te wijzen en vordert dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank de benadeelde partij geheel niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet vast is komen te staan dat de materiële schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 200,-. Daarbij heeft de rechtbank de eveneens kwalijke rol van de aangever in de gebeurtenissen voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit meegewogen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2017.
Kosten
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 200,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de impliciet primair en impliciet subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte, groot
50 (vijftig) uurniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
42 (tweeënveertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van;
21 dagen
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
1 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 200,- (zegge: tweehonderd euro), bestaande uit € 200,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 200,-(hoofdsom,
zegge: tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 200,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
4 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mrs. J.L. Luiten en R.E. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Grubben, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 juni 2017 te Schiedam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd [slachtoffer01] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet (meermalen)
met een (personen)auto (met hoge snelheid) is ingereden op die [slachtoffer01] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juni 2017 te Schiedam
[slachtoffer01] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door (meermalen)
met een (personen)auto (met hoge snelheid) in (de richting) te rijden op/van
die [slachtoffer01] .