Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Onderzoek op de terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Eis officier van justitie
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uur met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer01] .
4.Waardering van het bewijs
Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte op verschillende manieren en op intensieve wijze heeft geprobeerd met het slachtoffer in contact te komen en te blijven nadat hun relatie was beëindigd. Het slachtoffer heeft in de ten laste gelegde periode herhaaldelijk aan de verdachte te kennen heeft gegeven van zijn toenaderingen niet gediend te zijn en met rust gelaten te willen worden. De verdachte heeft hier geen gehoor aan gegeven. Dat zij gedurende een deel van de ten laste gelegde periode wel op enkele berichten van de verdachte is blijven reageren doet hier niet aan af. De rechtbank acht hierbij van belang dat de berichten die aangeefster heeft gestuurd overwegend kort en functioneel van aard waren.
5.Strafbaarheid feiten
6.Strafbaarheid verdachte
7.Motivering straf
8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
9.Toepasselijke wettelijke voorschriften
10.Bijlagen
11.Beslissing
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
60 (zestig) urenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
84 (vierentachtig) urente verrichten taakstraf resteert;
42 (tweeënveertig) dagen;
1 (één) jaar;
€ 3.407,61 (zegge: drieduizendvierhonderdzeven euro en eenenzestig eurocent),bestaande uit € 906, 61 (zegge: negenhonderdzes euro en eenenzestig eurocent) aan materiële schade en € 2.500,- (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 3.407,61(hoofdsom
zegge: drieduizendvierhonderdzeven euro en eenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.407,61 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
44 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;