ECLI:NL:RBROT:2023:9392

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
10/052890-19; 10/290758-21 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging, bedreiging met zware mishandeling en diefstal in vereniging

Op 3 oktober 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Marokko in 1983, die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, bedreiging met zware mishandeling en diefstal in vereniging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. De zaak betreft meerdere feiten die zich hebben voorgedaan tussen 30 november 2018 en 16 februari 2021. De verdachte heeft de aangeefster, zijn ex-partner, gedurende een periode van drie maanden stelselmatig lastiggevallen door haar vele berichten te sturen, haar te bellen en haar te achtervolgen met de auto. Op 25 februari 2019 heeft hij haar met zijn auto achtervolgd en tegen haar auto aangereden, wat leidde tot gevoelens van angst en stress bij de aangeefster. Daarnaast heeft de verdachte op 16 februari 2021 samen met anderen een bankpas en een geldbedrag van € 2.000,- van een ander slachtoffer gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft gepleegd en dat er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure, wat heeft geleid tot een aanpassing van de strafmaat. De vordering van de benadeelde partij is volledig toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van € 3.407,61 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10.052890.19; 10/290758-21 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 03 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Marokko) op [geboortedatum01] 1983,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [woonplaats01] (België),
feitelijk verblijvende op het adres:
[verblijfadres01] , [postcode02] te [verblijfplaats01] ,
raadsman mr. R. van den Boogert, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 september 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen met parketnummers 10.052890.19 en 10/290758-21. De rechtbank heeft de feiten die in de dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Zij zal die nummering in dit vonnis aanhouden. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte het volgende verweten:
1. Belaging van [slachtoffer01] in de periode van 30 november 2018 tot en met 28
februari 2019;
2. Bedreiging van [slachtoffer01] met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling op 25 februari 2019, subsidiair vernieling van haar auto;
3. Diefstal van bankpas en een geldbedrag van€ 2.000,- van [slachtoffer02] op 16 februari 2021.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uur met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer01] .

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 3
Het onder feit 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feiten 1 en 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 ten laste gelegde feit. Er hebben in de ten laste gelegde periode ook normale gesprekken plaatsgevonden tussen de aangeefster en de verdachte. Omdat zij – in ieder geval tot 22 februari 2019 – is blijven reageren op de berichten van de verdachte, was het voor de verdachte lastig in te zien dat zij geen contact meer wilde. De aangeefster heeft de verdachte ook niet geblokkeerd als contact in haar telefoon. Subsidiair verzoekt de verdediging om, als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, de begindatum van de pleegperiode vast te stellen op 22 februari 2019, de dag waarop de aangeefster is gestopt met antwoorden.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte heeft de aangeefster in de periode van 30 november 2018 tot en met 28 februari 2019 tientallen (Whatsapp)berichten gestuurd en haar vaak gebeld. De aangeefster heeft de verdachte laten weten geen contact meer te willen met hem en de verdachte verzocht haar met rust te laten. De verdachte heeft daarnaast in deze periode eenmaal getracht haar huis te betreden en is meermalen door haar straat gereden. Op 25 februari 2019 heeft de verdachte de aangeefster – die met een vriend in haar auto zat – vanuit de straat waar zij woont met zijn auto achtervolgd. Hij is daarbij meermalen tegen haar auto aangereden en heeft tevens, toen zij stilstond, tegen de autoruit geslagen.
Belaging
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer.
Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte op verschillende manieren en op intensieve wijze heeft geprobeerd met het slachtoffer in contact te komen en te blijven nadat hun relatie was beëindigd. Het slachtoffer heeft in de ten laste gelegde periode herhaaldelijk aan de verdachte te kennen heeft gegeven van zijn toenaderingen niet gediend te zijn en met rust gelaten te willen worden. De verdachte heeft hier geen gehoor aan gegeven. Dat zij gedurende een deel van de ten laste gelegde periode wel op enkele berichten van de verdachte is blijven reageren doet hier niet aan af. De rechtbank acht hierbij van belang dat de berichten die aangeefster heeft gestuurd overwegend kort en functioneel van aard waren.
Bedreiging
De rechtbank is van oordeel dat door de aangeefster met zijn auto vanaf haar woning te achtervolgen, tegen haar auto aan te rijden, uit te stappen en tegen haar autoruit te slaan een bedreiging met zware mishandeling van de aangeefster oplevert. Bij de aangeefster is, zo blijkt ook uit de uitgewerkte opname van het gesprek dat zij voerde met de meldkamer van de politie, door voornoemde gedragingen de vrees ontstaan dat de verdachte haar zwaar lichamelijk letsel zou gaan toebrengen.
4.2.3.
Conclusie
De onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij, in de periode van 30 november 2018 tot en met 28
februari 2019 te Rotterdam,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer01]
, door
- die [slachtoffer01] heel veel, (whatsapp)berichten te
sturen en
- die [slachtoffer01] heel vaak, te bellen en
- meermalen door de straat van die [slachtoffer01] te rijden en
- te trachten de woning van die [slachtoffer01] binnen te komen en
- die [slachtoffer01] met de auto te achtervolgen en daarbij
meermalen, met zijn auto, tegen de auto
van die [slachtoffer01] te rijden en met kracht meermalen, tegen de auto van die [slachtoffer01] te
slaan met het oogmerk die [slachtoffer01] , te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen
2
hij, op of omstreeks 25 februari 2019 te Rotterdam,
[slachtoffer01] heeft bedreigd
met zware mishandeling,
door
- die [slachtoffer01] met de auto te achtervolgen en
- daarbij meermalen, met zijn auto, tegen de auto
van die [slachtoffer01] te rijden en
- met kracht meermalen, tegen de auto van die [slachtoffer01] te slaan
3
hij, op 16 februari 2021 te Vlaardingen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
een bankpas en een geldbedrag ter hoogte van € 2.000,-, die geheel aan [slachtoffer02] toebehoorden heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1
belaging
Feit 2 primair:
bedreiging met zware mishandeling
Feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer drie maanden schuldig gemaakt aan de belaging van het slachtoffer(zijn ex-partner), door haar vele berichten te sturen, te bellen, door haar straat te rijden en te trachten haar woning te betreden. Ondanks dat het slachtoffer meermaals had aangeven geen contact meer met de verdachte te willen, bleef de verdachte hiermee doorgaan. Op 25 februari 2019 heeft de verdachte haar bovendien met de auto achtervolgd, waarbij hij met zijn auto tegen haar auto is aangereden, op enig moment is uitgestapt en tegen (de ruit van) haar auto heeft geslagen. Dit zijn nare feiten, die bij het slachtoffer gevoelens van angst en stress hebben veroorzaakt. Dat dit grote impact op haar heeft gehad, blijkt ook uit haar overgelegde schriftelijke slachtofferverklaring, waarin zij onder meer aangeeft dat zij in de openbare ruimte voortdurend oplettend en alert is, uit angst om de verdachte tegen te komen. Zij heeft aan de officier van justitie verteld dat zij hier ook nu nog last van heeft en dat zij bang is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting ertoe zal leiden dat de verdachte opnieuw contact met haar zoekt.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan diefstal van € 2.000,- euro en een pinpas. De verdachte heeft dit geldbedrag en de pinpas samen met zijn mededader gestolen bij een pinautomaat. De persoon die het geld pinde, haalde het geld van de bankrekening van het destijds 89 jaar oude slachtoffer, wier pinpas door middel van een zogenaamde babbeltruc was ontvreemd. De verdachte en zijn mededader hebben het geld en de pinpas van de pinner afgenomen toen zij daartoe een gelegenheid zagen. De verdachte heeft impulsief en enkel gericht op financieel gewin gehandeld.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet (recent) is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 februari 2023. Dit rapport houdt onder andere in dat zij bij een eventuele bewezenverklaring oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden adviseren. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het de feiten zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Hoewel de reclassering de oplegging van bijzondere voorwaarden niet noodzakelijk acht, zal de rechtbank conform de vordering van de officier van justitie aan de verdachte een contactverbod met [slachtoffer01] opleggen.
Nu de feiten geruime tijd geleden gepleegd zijn, acht de rechtbank het niet passend een proeftijd voor de duur van twee jaar op te leggen. In plaats daarvan zal aan het voorwaardelijke strafdeel een proeftijd voor de duur van een jaar worden verbonden.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de zaak met parketnummer 10.052890.19 op 3 maart 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 3 maart 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim drieënhalf jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van anderhalf jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden.
In het geval de redelijke termijn in de zaak met parketnummer 10.052890.19 niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank voor het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand hebben opgelegd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voor zowel het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde als het onder 3 ten laste gelegde feit met parketnummer 10/290758-21 – ten aanzien waarvan de redelijke termijn niet is overschreden – aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 180 uur waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar opleggen. Een voorwaardelijke gevangenisstraf dient gezien het hiervoor benoemde tijdsverloop achterwege te worden gelaten. De rechtbank heeft bij het bepalen van deze straf rekening gehouden met de veroordeling van de verdachte op 3 oktober 2023 voor de gelijktijdig behandelde, maar niet gevoegde zaak met parketnummer 10/661179-17.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] , ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 907,61 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar zoals deze is ingediend, met toepassing van de wettelijke rente. Zij vordert dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor en is door de verdachte bovendien niet weersproken, zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.407,61, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63, 285, 285b en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte, groot
60 (zestig) urenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
84 (vierentachtig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
42 (tweeënveertig) dagen;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
1 (één) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde op geen enkele wijze contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 1991 te [geboorteplaats02] , gedurende 1 (één) jaar na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als het openbaar ministerie verantwoord vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 3.407,61 (zegge: drieduizendvierhonderdzeven euro en eenenzestig eurocent),bestaande uit € 906, 61 (zegge: negenhonderdzes euro en eenenzestig eurocent) aan materiële schade en € 2.500,- (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 3.407,61(hoofdsom
zegge: drieduizendvierhonderdzeven euro en eenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.407,61 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
44 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mrs. mr. J.L. Luiten en mr. R.E. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Grubben, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
(10/052890-19)
1
hij, in of omstreeks de periode van 30 november 2018 tot en met 28
februari 2019 te Rotterdam, althans in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer01]
,
door
- die [slachtoffer01] heel veel, althans meerdere (whatsapp)berichten te
sturen en/of
- die [slachtoffer01] heel vaak, althans meermalen te bellen en/of
- meermalen door de straat van die [slachtoffer01] te rijden en/of
- te trachten de woning van die [slachtoffer01] binnen te komen en/of
- die [slachtoffer01] (met de auto) te achtervolgen en/of (daarbij)
meermalen, althans eenmaal, met zijn verdachtes auto, tegen de auto
van die [slachtoffer01] te rijden en/of (met kracht) meermalen, althans
eenmaal tegen de auto van die [slachtoffer01] te schoppen en/of te
slaan en/of (vervolgens) de ruit van de auto van die [slachtoffer01] in te
slaan (terwijl die [slachtoffer01] zich in de auto bevond)
met het oogmerk die [slachtoffer01] , te dwingen iets te doen, niet te
doen, te dulden en/of vrees aan te jagen
2
hij, op of omstreeks 25 februari 2019 te Rotterdam, althans in
Nederland,
[slachtoffer01] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door
- die [slachtoffer01] (met de auto) te achtervolgen en/of
- ( daarbij) meermalen, althans eenmaal, met zijn verdachtes auto, tegen
de auto van die [slachtoffer01] te rijden en/of
- ( met kracht) meermalen, althans eenmaal tegen de auto van die [slachtoffer01]
te schoppen en/of te slaan en/of
- ( vervolgens) de ruit van de auto van die [slachtoffer01] in te slaan
(terwijl die [slachtoffer01] zich in de auto bevond)
(10/290758-21)
3
hij, op of omstreeks 16 februari 2021 te Vlaardingen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een bankpas en/of een geldbedrag (ter hoogte van ongeveer € 2.000,-), in elk geval
enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer02] , in elk geval aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen