ECLI:NL:RBROT:2023:9386

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
C/10/634232 / FA RK 22-1357
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling tussen minderjarige en vader in het kader van jeugdbescherming

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 27 september 2023, is een verzoek behandeld van Jeugdbescherming West (GI) om de omgang tussen een twaalfjarige jongen en zijn vader op te schorten. De minderjarige heeft tijdens een gesprek met de rechter aangegeven dat hij last heeft van het contact met zijn vader, maar ook niet volledig zonder hem wil zijn. De rechtbank heeft besloten om een omgangsregeling vast te stellen van één middag per drie weken, ondanks de zorgen van de GI over de belastende invloed van de vader op de minderjarige. De rechtbank oordeelt dat volledig geen contact schadelijker kan zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige dan een beperkte omgang. De zaak is aangehouden voor een periode van zes maanden om de effecten van deze regeling te evalueren. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de vader zich moet onthouden van belastende uitspraken tijdens de omgang, om de minderjarige niet verder te belasten. De omgangsregeling is voorlopig vastgesteld en zal in maart of april 2024 opnieuw worden beoordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/634232 / FA RK 22-1357
Beschikking van 27 september 2023 over de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht
in de zaak van:
JEUGDBESCHERMING WEST, hierna: de GI,
gevestigd te Dordrecht.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1], hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] .
[naam 2], hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
[naam 3], hierna te noemen de stiefvader,
wonende te [woonplaats 3] ,
Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de raad,
gevestigd te Eindhoven.
Dit verzoek heeft betrekking op de minderjarige:
[naam kind], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [naam kind] .

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 13 juli 2022;
  • het bericht van de GI van 4 november 2022 en 9 juni 2023;
  • het bericht van de GI met bijlagen, ingekomen ter griffie op 16 januari 2023.
1.2.
De voortgezette mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader;
  • de moeder;
  • de stiefvader;
  • de GI, vertegenwoordigd door [naam 4] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [naam 5] .
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man een brief overgelegd. De rechter heeft de brief voorgehouden aan de andere partijen en nog laten nasturen aan de andere partijen.
1.4.
[naam kind] is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft op 6 september 2023 een gesprek met de kinderrechter op de rechtbank gehad.
1.5.
[naam kind] is onder toezicht gesteld tot ergens in november 2023.

2.De verdere vaststaande feiten

2.1.
Bij tussenbeschikking van deze rechtbank van 13 juli 2022 is de onderling overeengekomen regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht gewijzigd en is bepaald dat deze voorlopig als volgt zal zijn: één keer per twee weken zal begeleide omgang plaatsvinden tussen [naam kind] en vader voor een aantal uur. De begeleiding zal plaatsvinden door een organisatie die hierin is gespecialiseerd. De regie over de begeleide omgang ligt bij de GI.
De behandeling van de zaak is verder aangehouden tot 1 november 2022 pro forma, waarbij de GI is verzocht om uiterlijk twee weken voor genoemde datum de rechtbank schriftelijk te berichten over de resultaten van de begeleide omgang en tevens gemotiveerd aan te geven op welke wijze moet worden voort geprocedeerd.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Omgangsregeling
3.1.1.
De GI heeft verzocht – na wijziging – om het begeleide contact tussen de man en [naam kind] op te schorten.
3.1.2.
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling voor de duur van de ondertoezichtstelling een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.1.3.
Op grond van artikel 1:265g lid 3 BW geldt de op grond van het eerste lid vastgestelde regeling, zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd, als een regeling als bedoeld in artikel 253a, tweede lid, onder a, BW dan wel artikel 377a, tweede lid, BW.
3.1.4.
Uit de stukken van de GI en wat tijdens de mondelinge behandeling met hen is besproken, komt het volgende beeld naar voren. Volgens de GI verlopen de contactmomenten tussen de man en [naam kind] niet zorgeloos doordat [naam kind] door de man wordt belast met informatie die niet passend is voor zijn (sociaal-emotionele) leeftijd. De rechtbank ziet in de verslagen van de begeleide omgang dat het contact tussen de man en [naam kind] steeds heel enthousiast begint, waarna de man zich niet kan inhouden om dingen te zeggen over de situatie die hij niet leuk vindt of over de invloed van de vrouw hierin. [naam kind] probeert de man dan op te beuren of het onderwerp te veranderen. De GI is van mening dat de schade die [naam kind] oploopt in het contact met de man, ook in begeleide vorm, groot is. De speltherapie van [naam kind] was afgesloten omdat het goed met hem ging. Nadat de (begeleide) omgang tussen de man en [naam kind] was hervat, ging het slechter met [naam kind] en is de speltherapie tijdelijk hervat. De speltherapeut heeft aangegeven dat het herstellen van het contact tussen de man en [naam kind] geen zin heeft zolang de man niet aan de slag gaat en zijn gedrag en/of uitspraken verandert. De GI vindt daarom dat (on)begeleid contact tussen de man en [naam kind] niet in het belang van [naam kind] omdat het contact niet onbelast kan plaatsvinden. De vrouw is het hiermee eens en de man is het hiermee oneens. Ook de raad schetst een beeld van een man die de verwachtingen van [naam kind] van de omgang onvoldoende lijkt te horen of er onvoldoende mee doet.
3.1.5.
Ten aanzien van het verzoek van de GI overweegt de rechtbank als volgt. Zoals blijkt uit de informatie van de GI, wordt [naam kind] nog steeds belast tijdens de contactmomenten met de man. De man lijkt echter geen inzicht te hebben op zijn aandeel hierin. [naam kind] probeert de man tijdens de begeleide contacten af te leiden en gerust te stellen maar dat is zwaar, hij neemt als minderjarige namelijk een ouderrol op zich.
De rechtbank heeft met [naam kind] gesproken en uit dat gesprek blijkt dat [naam kind] , als de man lastige dingen heeft gezegd tijdens het contact, na het contactmoment een vol hoofd heeft en moeite heeft om zich te concentreren. Hij heeft hier ongeveer een dag last van. Als er niets verandert in de uitspraken en het gedrag van de man, zal [naam kind] hier last van blijven houden.
Uit het gesprek blijkt dat [naam kind] het, ondanks alle moeilijke dingen tijdens het contact, ook niet leuk vindt om de man helemaal niet meer te zien. Daarnaast vindt hij het jammer om de familie aan zijn vaders kant niet meer te zien. De rechtbank heeft met [naam kind] besproken of het een idee is dat hij wel af en toe omgang heeft met de man voor een korte tijd, zodat ze wel contact houden maar het niet te belastend is. [naam kind] wil dat wel proberen.
3.1.6.
De rechtbank zal daarom ondanks het verzoek van de GI toch een beperkte omgangsregeling met de man vaststellen. De belangrijkste reden hiervoor is dat de rechtbank inschat dat geen contact tussen de man en [naam kind] uiteindelijk schadelijker is dan een beperkt contact tussen de man en [naam kind] . Zonder contact raakt de man uit het leven van [naam kind] en dat is gelet op zijn identiteitsontwikkeling ongunstig. De rechtbank schat in dat [naam kind] weliswaar last heeft van een vol hoofd na de bezoeken, maar dat is van tijdelijke aard. Om [naam kind] te helpen bij deze bezoeken, is het wellicht raadzaam om als vaststaand aan te nemen dat de man niet in staat is om zich langdurig in te houden met het ventileren van zijn mening. Dat is gebleken tijdens de zitting en tijdens de begeleide omgangsmomenten. Het is daarom de vraag of het zin heeft om nog langer in te zetten op gedragsverandering bij de man. Het zou [naam kind] kunnen helpen als ook de vrouw en de stiefvader hiervan uitgaan en [naam kind] niet meer belasten met de gedachte dat de man hiermee moet stoppen. De kinderrechter heeft al met [naam kind] besproken dat zijn vader wellicht niet kan veranderen op dit punt. Door te doen aan verwachtingsmanagement zal [naam kind] wellicht zijn verwachtingen van het gesprek bijstellen wat erin kan resulteren dat [naam kind] minder teleurgesteld wordt als blijkt dat de omgang anders loopt dan gehoopt.
Wat nog wel duidelijk moet worden is hoe de beperkte omgangsregeling voor [naam kind] zal uitpakken en of dit in zijn belang is en blijft. Daarom zal deze regeling voorlopig worden vastgelegd en zal de kinderrechter over een half jaar weer met [naam kind] praten over hoe het met hem gaat. Gelet hierop zal het verzoek van de GI nog niet worden afgewezen. De rechtbank vraagt de man nog steeds om niet te praten over wat hij vindt van het beperkte contact dat hij heeft met [naam kind] en over de vrouw en de stiefvader. Dit blijft namelijk lastig en belastend voor [naam kind] , terwijl [naam kind] , zoals de raad al aangaf, recht heeft op ónbelast contact met beide ouders.
De rechtbank zal een voorlopige omgangsregeling voor het komende halfjaar vaststellen waarbij de man onbegeleide omgang met [naam kind] heeft. Omdat de vrouw nog in contact staat met de speltherapeut blijft er voldoende zicht op [naam kind] en kan de speltherapeut [naam kind] coachen als dat nodig is. Met een voorlopige omgangsregeling kan bezien worden of het contact verbetert en voor [naam kind] niet te belastend is.
3.1.7.
De rechtbank zal een voorlopige omgangsregeling vaststellen waarbij [naam kind] één keer per drie weken op zondag van 14:00 uur tot en met 17:00 uur tot het eten omgang zal hebben met de man. [naam kind] zal daarbij zelf heen en terug fietsen. De rechtbank gaat er namelijk vanuit dat [naam kind] , omdat hij zelf naar school in [plaatsnaam 1] fietst, ook naar de man in [plaatsnaam 2] kan fietsen.
De rechtbank zal de zaak voor een half jaar aanhouden, in afwachting van de resultaten van de voorlopige regeling. Voor de komende periode zullen op de volgende data omgangsmomenten zijn: 1 en 22 oktober, 12 november, 3 en 24 december 2023, 14 januari, 4 en 25 februari en 17 maart 2024 en 7 en 28 april 2024. [naam kind] hoopt dat hij met zijn stiefvader een keer naar een voetbalwedstrijd van Feijenoord zal gaan. Mocht die wedstrijd op een omgangszondag zijn, dan wordt deze zondag eenmaal verplaatst naar de zondag erna.
In maart of april 2024 zal weer een zitting moeten worden gepland met voorafgaand een gesprek met [naam kind] .
De GI heeft aangekondigd dat de OTS in november 2023 zal aflopen en dat geen verzoek tot verlenging wordt gevraagd. Op grond van artikel 1:265g lid 3 BW zal de bepaalde omgangsregeling na afloop van de OTS gelden op grond van artikel 1:377a lid 2 BW.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Omdat nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht voorlopig (voor de data: 1 en 22 oktober, 12 november, 3 en 24 december 2023, 14 januari, 4 en 25 februari en 17 maart 2024, 7 en 28 april 2024) als volgt zal zijn:
- [naam kind] verblijft bij de man op genoemde data op zondag van 14:00 uur tot 17:00 uur, waarbij [naam kind] zelf heen en terug zal fietsen;
4.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en voordat verder wordt beslist:
4.3.
bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 februari 2024 PRO FORMA en bepaalt dat in maart of april 2024 een zitting moet worden gepland bij mr. Buizer met voorafgaand een kindgesprek met [naam kind];
4.4.
bepaalt dat partijen, de raad en de GI op genoemde pro-formadatum niet hoeven te verschijnen;
4.5.
verzoekt de advocaten van partijen tijdig schriftelijk opgave te doen van ieders verhinderdata in de maanden maart en april 2024;
4.6.
verzoekt de griffier aanstonds na ontvangst van hiervoor genoemde opgaven van verhinderdata van partijen de zaak weer op een mondelinge behandeling te plannen en partijen voor die mondelinge behandeling op te roepen;
4.7.
bepaalt dat partijen, de raad en de GI weer aanwezig zullen zijn – na oproeping – tijdens een nader in te plannen mondelinge behandeling, om van partijen te vernemen hoe de voorlopige regeling van de uitoefening van het omgangsrecht is verlopen en te bezien wat verder in het kader van een dergelijke regeling mogelijk is;
4.8.
de zaak zal op de nader in te plannen mondelinge behandeling, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A. Buizer, rechter tevens kinderrechter;
4.9.
gelast de oproeping van hiervoor genoemde minderjarige tegen een verder te bepalen datum en tijdstip.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Buizer, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. A.M. Bakker, griffier, op 27 september 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.