ECLI:NL:RBROT:2023:9373

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
10.277316.22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor handel en aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs

Op 3 oktober 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk handelen in harddrugs. De verdachte, geboren in 1985 en niet ingeschreven in de basisregistratie, werd bijgestaan door raadsman mr. R.D.A. van Boom. De rechtbank heeft de zaak behandeld na terechtzittingen op 12 juni en 19 september 2023. De officier van justitie, mr. E. Verhoeven-Ivankovic, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk medeplegen van de handel in harddrugs, met name cocaïne en heroïne, en dat er onvoldoende bewijs was voor andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat hij niet verantwoordelijk was voor de aangetroffen drugs in verschillende panden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de handel in harddrugs, zoals blijkt uit tapverslagen en andere bewijsmiddelen.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van twintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het risico op recidive, en wees het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis af. De in beslag genomen mobiele telefoons werden verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.277316.22
Datum uitspraak: 3 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1985,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
raadsman mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 12 juni en 19 september 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Verhoeven-Ivankovic heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden met aftrek van voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
  • verbeurdverklaring van de twee in beslag genomen mobiele telefoons.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van de verdediging
Van het onder 1 ten laste gelegde kan hooguit bewezen worden verklaard dat de verdachte in het pand aan het [adres01] te Schiedam een hoeveelheid heroïne aanwezig heeft gehad. Deze, naar achteraf bleek, heroïne was aldaar aan de verdachte door een ander in bewaring gegeven. Dit betekent dat sprake is van de zogenoemde overtredingsvariant van het ten laste gelegde, niet van enige vorm van opzet.
De verdachte dient van het overig onder 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Wat betreft de in het pand aan de [asdres01] te Rotterdam aangetroffen verdovende middelen blijkt uit technisch noch tactisch onderzoek dat de verdachte met dit pand in relatie kan worden gebracht. Zo ook wat betreft de in het pand aan de [adres02] te Rotterdam. De verdachte is niet in laatstgenoemde woning waargenomen. Er is slechts gezien dat hij de portiek binnenging, een portiek die de toegang tot meerdere woningen bevat. Ook wat betreft hetgeen is aangetroffen in het pand aan de [adres03] te Rotterdam is de connectie met de verdachte niet vast te stellen. Ook wat betreft het verkopen en/of afleveren van cocaïne aan [naam01] is een koppeling met de verdachte niet te maken: de getallen volgen niet uit de tap en [naam01] verklaart niet.
Gelet op het standpunt ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, dient de verdachte ook van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, subsidiair was er geen sprake van opzet op het aanwezig hebben van de in de woning aan het [adres01] te Schiedam aangetroffen blokken heroïne.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank verstaat de tenlastelegging wat betreft feit 1 zo dat impliciet primair ten laste is gelegd het handelen in harddrugs en impliciet subsidiair ten laste is gelegd uitsluitend het aanwezig hebben van harddrugs, telkens al dan niet opzettelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank duiden met name de tapverslagen in het dossier op samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte. Als de medeverdachte een bestelling kreeg, gaf hij dit door aan de verdachte en vervolgens werd er voor zorg gedragen dat de medeverdachte de beschikking kreeg over de bestelde waar zodat hij deze kon afleveren. Het verweer dat de daarvoor gebruikte telefoon niet (alleen) van de verdachte was, wordt verworpen. Deze telefoon is bij de verdachte aangetroffen op het moment van zijn aanhouding en de gebruiker van deze telefoon gebruikte een naam die bijzonder veel op die van de verdachte lijkt. Er bevinden zich geen aanwijzingen in het dossier dat de telefoon ten tijde van het tenlastegelegde ook door (een) ander(en) werd gebruikt.
Het dossier bevat echter onvoldoende concrete bewijsmiddelen om vast te stellen dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht heeft gehad op het in de tenlastelegging opgenomen moment van de afzonderlijk genoemde hoeveelheden harddrugs, zoals deze werden aangetroffen op de verschillende adressen. Van deze onderdelen van het ten laste gelegde zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken. De rechtbank leest de opsomming van adressen en bijbehorende hoeveelheden harddrugs in de tenlastelegging en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen als indicatie van het begrip ‘handel’.
Dit is anders ten aanzien van de ten laste gelegde verkoop van cocaïne aan [naam01] . Uit de zich in het dossier bevindende tapverslagen blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte01] over en weer concreet afstemmen om uiteindelijk op 17 november 2022 [naam01] van een hoeveelheid cocaïne te voorzien. Na zijn aanhouding werd bij [naam01] de aan hem geleverde cocaïne aangetroffen, waarvan hij bevestigde dat dit cocaïne betrof, hetgeen ook bleek uit de door de politie uitgevoerde indicatieve test.
Gelet op het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk medeplegen van de handel in harddrugs als onder 1 impliciet primair ten laste gelegd, zoals hierna in de bewezenverklaring gespecificeerd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Wat betreft de in de woning aan het [adres01] te Schiedam aangetroffen heroïne wordt het verweer van de verdachte, namelijk dat de blokken daar door een ander waren neergelegd en de verdachte niet wist wat het was, verworpen. Het betreft de woning van de partner en het kind van de verdachte waarin ook de verdachte veel verbleef; de blokken lagen in de kinderkamer op de kast. Zonder enige verdere uitleg is de verklaring van de verdachte volstrekt onaannemelijk.
Ook het verweer dat de verdachte slechts in de portiek van de [adres04] te Rotterdam is waargenomen en dus niet geacht kan worden in de woning te zijn geweest, wordt verworpen. Zoals uit het dossier blijkt, betreft deze portiek een portiek voor drie woningen. In de woning met nummer [nummer01] werd tijdens de doorzoeking op 7 december 2022 onder meer een hoeveelheid MDMA aangetroffen. Uit camerabeelden, in samenhang met tapgesprekken, blijkt dat de verdachte, met betrekking tot de verweten handel in drugs, gebruik maakte van deze portiek. Nu deze portiek slechts drie woningen bedient, in een van die drie woningen harddrugs zijn aangetroffen, dit de woning betreft waar de broer van de verdachte tot 15 januari 2022 als bewoner stond ingeschreven en de verdachte zijn verweer op geen enkele wijze heeft onderbouwd, wordt ook dit verweer verworpen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 21 oktober 2022 tot en met 7 december 2022 te Rotterdam en/of Schiedam, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
handelshoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne
zijnde heroïne en/of cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
waarvan
de verkoop/
hetafleveren
– onder meer –blijkt uit het aantreffen van 104,32 gram, althans een hoeveelheid, cocaïne aan [naam01] ;
2.
hij op 7 december 2022 te Rotterdam en Schiedam opzettelijk aanwezig heeft gehad
3001,3gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne en
363,4gram van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde MDMA, telkenseen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zowel de handel in als het aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs.
Dit zijn ernstige feiten. Harddrugs zijn voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen. Het gebruik van deze middelen is daarnaast ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de met de verdere verspreiding van harddrugs gepaard gaande criminaliteit. De verdachte heeft zich hier niets van aangetrokken en zich kennelijk laten leiden door eigen financieel gewin.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 13 september 2023. Dit rapport houdt, voor zover hier van belang en kort weergegeven, het volgende in.
Het risico op recidive kan niet adequaat worden ingeschat. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. De Reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Een deel van de voorgenomen straf zal, teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, voorwaardelijk worden opgelegd.
Ten aanzien van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf overweegt de rechtbank het volgende. In de woning waar de verdachte verbleef, is meer dan drie kilo heroïne aangetroffen. Ook heeft de verdachte een grote hoeveelheid (meer dan 363 gram) MDMA aanwezig gehad. Dat de rechtbank onder 2 lagere hoeveelheden drugs bewezen acht dan de officier van justitie leidt er in het licht van de wel bewezen verklaarde hoeveelheden niet toe dat de rechtbank tot lagere bestraffing komt. Tevens heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte betrokken is bij de handel in verdovende middelen. Uit de voorgelegde bewijsmiddelen heeft de rechtbank de omvang hiervan niet kunnen vaststellen.
Blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 augustus 2023 is de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf voor aanwezigheid van harddrugs.
De verachte heeft ter zitting geen enkele verantwoordelijkheid genomen van hetgeen hem wordt verweten voor zover de rechtbank dit heeft vastgesteld.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden.

8.Voorlopige hechtenis

Jegens de verdachte is een bevel gevangenhouding van kracht, dat de rechtbank op 12 juni 2023 heeft geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg in de strafzaak tegen de verdachte. Met het uitspreken van dit vonnis is de schorsing van de voorlopige hechtenis dus van rechtswege geëindigd. De verdediging heeft verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis, ook indien de verdachte tot een langer durende straf wordt veroordeeld dan hij al in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de op te leggen straf, ziet de rechtbank hiervoor geen aanleiding. Het verzoek wordt afgewezen.

9.In beslag genomen voorwerpen

De in beslag genomen mobiele telefoons zullen worden verbeurd verklaard.
De bewezen feiten zijn met behulp van deze voorwerpen begaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1:
  • een mobiele telefoon, merk Nokia, goednummer [beslagnummer01] ;
  • een mobiele telefoon, merk Nokia, goednummer [beslagnummer02] ;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P van de Beek, voorzitter en mrs. C. Laukens en
F. van Laanen, rechters, in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 3 oktober 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 21 oktober 2022 tot en met 7 december 2022 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
(een) handels- en/of gebruikershoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of MDMA,
zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
waarvan het bereiden/bewerken/verwerken/aanwezig hebben in ieder geval blijkt uit de aanwezigheid van verdovende middelen in
een pand aan de [asdres01] te Rotterdam, te weten
- 11064,9 gram, althans een hoeveelheid, heroïne en/of
- 25,2 gram, althans een hoeveelheid, cocaïne en/of
een pand aan de [adres02] te Rotterdam, te weten
- 363,4 gram, althans een hoeveelheid pillen bevattende, MDMA en/of
- 87,7 gram, althans een hoeveelheid, poeder bevattende MDMA en/of
- 491,2 gram, althans een hoeveelheid, heroïne en/of
- 1,4 gram, althans een hoeveelheid, cocaïne en/of
een pand aan de [adres03] te Rotterdam, te weten
- 2,6 gram, althans een hoeveelheid, cocaïne en/of
een pand aan het [adres01] te Schiedam, te weten
- 3000 gram, althans een hoeveelheid, heroïne
en/of
de verkoop/afleveren blijkt uit het aantreffen van 104,32 gram, althans een hoeveelheid, cocaïne aan [naam01] ;
2.
hij op of omstreeks 7 december 2022 te Rotterdam en Schiedam
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 3500 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne en/of
ongeveer 450 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
ongeveer 1,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.