In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling voor verzoekster, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van € 40.599,11. Verzoekster had een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij zij een betaling van 7,05% aan de preferente schuldeisers en 3,52% aan de concurrente schuldeisers voorstelde. Tijdens de zitting bleek dat twintig van de eenentwintig schuldeisers instemden met de regeling, maar twee schuldeisers, [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], weigerden hun instemming te geven. De rechtbank moest beoordelen of deze weigering in redelijkheid kon worden gehandhaafd.
De rechtbank overwoog dat het iedere schuldeiser vrijstaat om 100% van zijn vordering te eisen. De vorderingen van de weigerende schuldeisers vormden respectievelijk 4,7% en 2,1% van de totale schuldenlast, wat de rechtbank deed concluderen dat hun belangen zwaarder wogen dan die van verzoekster. Bovendien was de rechtbank van mening dat het aanbod van verzoekster niet goed en controleerbaar was gedocumenteerd. Er waren onduidelijkheden over de verzending van aanbiedingsbrieven en de hoogte van de schuldenlast, wat leidde tot de conclusie dat de schuldeisers niet verplicht konden worden om in te stemmen met de regeling.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.