ECLI:NL:RBROT:2023:9362

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
664707
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige bij grootouders vaderszijde

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 9 oktober 2023, wordt een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de minderjarige [voornaam minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2020. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) om de minderjarige bij zijn grootouders aan de vaderszijde, mw. [naam03] en dhr. [naam04], te plaatsen. De kinderrechter constateert dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder, die structureel geen hulpverlening accepteert. De ouders uiten wederzijds zorgen over de opvoedsituatie bij elkaar, en het gedrag van de minderjarige is zorgwekkend. De moeder heeft geweigerd mee te werken aan noodzakelijke hulpverlening, waaronder een NIKA-traject en gezinsopname, wat heeft geleid tot de conclusie dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige. De kinderrechter oordeelt dat de samenwerking met de vader positief verloopt, terwijl de samenwerking met de moeder problematisch is. De machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 5 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/664707 / JE RK 23-2078
Datum uitspraak: 9 oktober 2023
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige01],
geboren op [geboortedatum01] 2020 in [geboorteplaats01] , hierna te noemen [voornaam minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder01],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl, kantoorhoudende te Rotterdam,
[vader01],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats01] ,
advocaat: mr. S. Scheimann, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 30 augustus 2023;
  • het verweerschrift van de moeder met bijlagen van 20 september 2023;
  • het bericht van de GI, inhoudende een brief van de officier van justitie van 13 september 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 22 september 2023;
  • de brief met bijlagen van mr. J. Broijl van 22 september 2023;
  • de brief van het Goofyteam ErasmusMC Sophia die de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd;
- de schriftelijke verklaring die de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft voorgelezen en overgelegd.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 september 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door mr. J. Broijl, waarnemend voor mr. S. Scheimann;
  • mw. [naam01] en mw. [naam02] namens de GI;
  • de oma en opa vaderszijde (vz), mw. [naam03] en dhr. [naam04] , als informant.
1.3.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan een vertrouwenspersoon van de moeder, mw. [naam05] .

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige01] .
2.2.
[voornaam minderjarige01] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 12 juni 2023 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige01] verlengd tot 5 april 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] bij een persoon uit het netwerk voor de duur van een jaar, te weten bij de oma en opa vz, mw. [naam03] en dhr. [naam04] . De GI wijzigt het verzoek ter zitting in die zin dat een machtiging tot uithuisplaatsing wordt verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.2.
De GI brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat er nog steeds ernstige zorgen bestaan over de ontwikkeling en het gedrag van [voornaam minderjarige01] . De ouders spreken over en weer zorgen over elkaar en het verblijf van [voornaam minderjarige01] bij de ander uit. De afgelopen periode heeft de GI geprobeerd deze zorgen zo zorgvuldig mogelijk in kaart te brengen en op te heffen door de inzet van hulpverlening en te trachten te komen tot samenwerking met de ouders. De samenwerking met de vader verloopt positief. De samenwerking met de moeder verloopt daarentegen zeer stroef. Ook nadat de schriftelijke aanwijzing van 24 februari 2023 bij beschikking van 12 juni 2023 is bekrachtigd, zijn de zorgen over de samenwerking met de moeder onverminderd aanwezig. Hoewel de rechtbank heeft aangegeven dat de moeder dient mee te werken aan de voor [voornaam minderjarige01] benodigde hulpverlening, weigert de moeder mee te werken aan een door de GI geadviseerd NIKA-traject of een gezinsopname. De moeder heeft zelf getracht hulpverlening in te zetten door het inschakelen van Filomena en een vertrouwenspersoon. Het is de moeder echter ook niet gelukt om de zorgen omtrent [voornaam minderjarige01] weg te nemen. De zorgen over [voornaam minderjarige01] lijken juist toe te nemen. De moeder geeft aan dat er sprake is geweest van letsel, waarmee zij in sommige gevallen naar de huisarts is gegaan. Voor zover de huisarts het letsel daadwerkelijk heeft kunnen beoordelen, geeft de huisarts aan dat het letsel op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden. Ook Filomena geeft aan dat bevestigd noch uitgesloten kan worden dat het letsel is veroorzaakt door seksueel misbruik. Vervolgens is de zaak bij het Goofy-spreekuur besproken. Goofy heeft speltherapie geadviseerd. [voornaam minderjarige01] is een aantal keer bij speltherapie geweest, maar de laatste afspraak is door de moeder afgezegd. Daarnaast bestaan er een aantal filmpjes van [voornaam minderjarige01] . Deze filmpjes zijn gezien op het Goofy-spreekuur, door een vertrouwensarts van Veilig Thuis (VT), door twee gedragswetenschappers van de GI en door een arts van het Erasmus Medisch Centrum. De moeder heeft deze filmpjes niet aan de GI overhandigd, maar is hiermee via de huisarts naar VT gegaan. Doordat de context van de situatie niet te zien is, zijn er geen duidelijke conclusies te verbinden aan de filmpjes, anders dan dat hij daarop zorgelijk gedrag laat zien. Ook bestaan er zorgen over uitspraken van [voornaam minderjarige01] . Zo heeft hij recentelijk op de peuterspeelzaal een opvallend negatieve uitspraak over de vader gedaan. Door de voormalig ouder-kindgroep en Filomena is aangegeven dat de moeder in het bijzijn van [voornaam minderjarige01] negatief over de vader spreekt.
3.3.
Ten aanzien van de e-mailberichten van de moeder, overgelegd door de advocaat van de moeder, brengt de GI naar voren dat deze berichten onbruikbaar zijn, aangezien daarin alle context zoek is omdat de reacties van de GI zijn weggelaten. Daarnaast is het onjuist dat de gezinsvoogden een periode niet bereikbaar zijn geweest in verband met vakantie. De gezinsvoogden zijn niet tegelijkertijd op vakantie geweest en waren ook in de vakantie bereikbaar. De moeder geeft ook aan dat er geen onderzoek is gedaan naar een uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] in het netwerk van de moeder. Ook dat is onjuist: de GI heeft meermaals geprobeerd contact te krijgen met de moeder om in gesprek te gaan over het verzoek. De moeder heeft geen reactie gegeven en heeft ook een evaluatiegesprek afgezegd.
3.4.
De GI is van mening dat een uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] de enige mogelijkheid is om de veiligheid van [voornaam minderjarige01] te garanderen. Ook Filomena is van mening dat de uithuisplaatsing bij de oma en opa vz moet plaatsvinden. De GI ervaart samenwerking met de oma en opa vz en er is sprake van hechting met [voornaam minderjarige01] , doordat de oma en opa vz tijdens elk contactmoment met de vader aanwezig zijn.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling verzocht het verzoek van de GI af te wijzen. In aanvulling op het ingediende verweerschrift heeft de advocaat van de moeder nog het volgende aangevoerd. De GI geeft aan dat de moeder onvoldoende meewerkt met de inzet van hulpverlening. Echter is de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 24 februari 2023 samengegaan met een dwangsomregeling. Deze is de afgelopen periode niet verbeurd, waardoor geconcludeerd kan worden dat de moeder heeft meegewerkt aan de bij beschikking van 12 juni 2023 gestelde instructies. Daarnaast is speltherapie gestart. De GI geeft aan dat de moeder de laatste afspraak niet is nagekomen. De moeder en [voornaam minderjarige01] waren echter ziek, waardoor de afspraak geen doorgang kon vinden. De afspraak werd verplaatst naar de dag van de zitting, 25 september 2023, waardoor de afspraak opnieuw geen doorgang kon vinden. De moeder werkt ook de omgangsregeling niet tegen, nu ook de beschikking hieromtrent is bekrachtigd door het gerechtshof. De overdrachten en de omgangsmomenten vinden op dit moment doorgang. Ten aanzien van hetgeen door de GI naar voren is gebracht over het benaderen van de huisarts, geeft de advocaat van de moeder aan dat de moeder in grote lijnen heeft gehandeld met het protocol dat door de GI is vastgesteld. Doordat de gezinsvoogden vakantie hadden, heeft de moeder de GI hiervan niet onmiddellijk op de hoogte kunnen stellen. Ten aanzien van de brief van het Goofyteam brengt de advocaat van de moeder naar voren dat het niet zo is dat er geen zorgelijk gedrag te zien is op de door de moeder overgelegde filmpjes. De moeder handelt in het belang van [voornaam minderjarige01] door haar zorgen hieromtrent te uiten bij verschillende hulpverlenende instanties. Dit laat zien dat de moeder openstaat voor de inzet van hulpverlening. Daarnaast heeft de moeder ook geen hoger beroep ingesteld tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige01] of de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 24 februari 2023. Ook geeft de moeder aan dat er geen onderzoek is gedaan naar een uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] in het netwerk van de moeder. De moeder heeft een schriftelijke verklaring voorgelezen tijdens de mondelinge behandeling en overgelegd.
4.2.
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek van de GI. De vader heeft ernstige zorgen over [voornaam minderjarige01] . Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en een onveilige opvoedsituatie bij de moeder. De vader heeft, in tegenstelling tot de moeder, altijd medewerking verleend aan de GI en de inzet van hulpverlening. De moeder geeft weliswaar aan dat zij wil dat er onderzoek wordt gedaan, maar zij houdt hulpverlening juist af. Tijdens de vakantieperiode waarin [voornaam minderjarige01] bij de vader verbleef en tijdens de omgangsmomenten hebben de GI en hulpverlenende instanties geen zorgen gezien over het contact tussen de vader en [voornaam minderjarige01] . De vader hoopt dat [voornaam minderjarige01] kan opgroeien bij zijn beide ouders, maar is van mening dat er rust gecreëerd moet worden door middel van een uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] , zodat er onderzoek gedaan kan worden naar het gedrag van [voornaam minderjarige01] .

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de zorgen omtrent het gedrag en de ontwikkeling van [voornaam minderjarige01] en daarmee de ernstige ontwikkelingsbedreigingen die aan de huidige ondertoezichtstelling ten grondslag liggen, helaas nog onverminderd aanwezig zijn. Dat is ook door geen van de betrokken partijen bestreden. De vraag die thans voorligt is of uithuisplaatsing – bij de grootouders vz – noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige01] of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2.
De GI stelt dat die noodzaak bestaat omdat sinds [voornaam minderjarige01] voor het eerst onder toezicht is gesteld op 15 april 2021 er geen structurele hulpverlening is geaccepteerd door de moeder en er geen zicht is gekomen op de situatie bij de moeder thuis. Bij voortduring uiten de ouders over en weer zorgen over de opvoedsituatie bij de andere ouder en de moeder beschuldigt de vader van seksueel misbruik van [voornaam minderjarige01] . De signalen die naar voren komen in het gedrag van [voornaam minderjarige01] zijn zorgwekkend. Bij ieder toegewezen verlengingsverzoek van de ondertoezichtstelling en ook in deze procedure worden die signalen en zorgen benoemd. Maar de waarnemingen en bevestigingen daarvan zijn anekdotisch en fragmentarisch bij gebrek aan gestructureerde en langer durende hulpverleningsinzet. Ook nadat de schriftelijke aanwijzing van 24 februari 2023 bij beschikking van 12 juni 2023 is bekrachtigd, waarin de rechtbank heeft overwogen dat de moeder dient mee te werken aan de voor [voornaam minderjarige01] benodigde hulpverlening, weigert de moeder mee te werken aan het door de GI noodzakelijk geachte NIKA-traject of een gezinsopname. Daarom stelt de GI dat een machtiging uithuisplaatsing als allerlaatste redmiddel nodig is om een situatie te creëren waarin hulpverlening kan worden ingezet en waarnemingen kunnen worden getoetst. Dat lukt namelijk niet in de huidige situatie waarin [voornaam minderjarige01] bij de moeder verblijft. Hulpverlening wordt door de moeder afgewezen of niet in de thuissituatie toegelaten. Ook is de moeder eigenlijk nog door geen van de hulpverlenende instanties gesproken zonder dat daarbij haar moeder (grootmoeder moederszijde) of vertrouwenspersoon mw. [naam05] aanwezig was, waardoor er geen behandelrelatie met de moeder tot stand komt. Wanneer hulpverleningstrajecten, zoals door Filomena, starten, lopen zij vast omdat de moeder weigert om ermee door te gaan, afspraken niet nakomt of het contact afhoudt.
5.3.
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de GI. De kinderrechter constateert dat de strekking van het verweer van de moeder in grote lijnen hetzelfde is als in de voorgaande procedures. De moeder stelt enerzijds dat de bron van alle zorgen gelegen is in het contact van [voornaam minderjarige01] met de vader. In dat contact zou er sprake zijn van seksueel misbruik. Zij stelt daarvoor voldoende bewijs te hebben in de vorm van haar eigen observaties, die van haar vertrouwenspersoon mw. [naam05] , van grootmoeder moederszijde (mz), haar huisarts en niet nader geduide anderen. Haar zorgen omtrent seksueel misbruik door de vader worden door de GI genegeerd, niet onderzocht en niet serieus genomen. Anderzijds stelt de moeder dat waar de GI – en voordien de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) – zorgen uiten over het gedrag van [voornaam minderjarige01] en daarvoor hulpverlening willen inzetten, die zorgen niet goed onderzocht en niet onderbouwd zijn. Daarnaast beklaagt de moeder zich er telkens over dat de personen die in deze casus als jeugdbeschermers of hulpverleners zijn betrokken onvoldoende deskundig, want niet BIG-geregistreerd zouden zijn, waarmee zij lijkt te stellen dat bij gebrek aan een dergelijke registratie de bevindingen van deze personen van onwaarde zijn. Een derde stelling van de moeder is dat haar ten onrechte verweten wordt dat zij hulpverlening afhoudt en daaraan niet zou willen meewerken. Voor zover de moeder niet meewerkt, zijn daar goede redenen voor, zoals het niet passend zijn van de voorgestelde hulpverlening.
5.4.
Deze stellingen onderbouwt de moeder hoofdzakelijk met e-mailberichten en andere stukken waaruit kan blijken dat de moeder deze stellingen veelvuldig betrekt en kenbaar maakt aan onder andere de GI. De moeder lijkt daarbij te miskennen dat het bij herhaling uiten van een stelling en daarop wijzen niet het onderbouwen van de stelling is. Dat de GI de moeder (nog) geen dwangsommen heeft laten verbeuren in reactie op haar weigering om zich aan de schriftelijke aanwijzing te houden, bewijst niet dat de moeder zich aan de schriftelijke aanwijzing heeft gehouden en dus heeft meegewerkt met hulpverlening. De kinderrechter is verder van oordeel dat de GI voldoende heeft onderbouwd dat de moeder hulpverlening afhoudt en daaraan niet wil meewerken. Het traject bij Filomena en het verzet tegen het NIKA-traject zijn daar voorbeelden van. De inhoudelijke argumenten die de moeder daar tegenin heeft gebracht, overtuigen niet en haar houding bevestigt het al langer bestaande beeld – getuige ook de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing – dat de moeder ondanks aanvankelijke toezeggingen uiteindelijk niet meewerkt.
5.5.
Daarnaast maakt de moeder een onbegrijpelijk onderscheid tussen de waarde die wel gehecht moet worden aan de bevindingen van de vertrouwenspersoon en haar moeder (grootmoeder mz) maar niet aan de uitlatingen van hulpverleners of jeugdbeschermers, omdat zij niet BIG-geregistreerd zijn. Waar de deskundigheid van de vertrouwenspersoon en grootmoeder mz op gebaseerd is, blijft ondanks herhaalde vragen van de GI onduidelijk. De kinderrechter stelt in dat kader overigens vast dat de stelling van de moeder dat hetgeen door jeugdbeschermers in de stukken van de GI wordt opgenomen van onwaarde zou zijn omdat zij niet BIG-geregistreerd zijn, onjuist is.
5.6.
Ook schermt de moeder veelvuldig met de stelling dat er sprake is van een groot gevaar voor [voornaam minderjarige01] in de vorm van het seksueel misbruik, maar dat de GI bewust weigert om dat te onderzoeken. Daarom wordt er geen bevestiging gevonden voor haar stelling dat er sprak is van een groot gevaar. De afwezigheid van dat bewijs hanteert de moeder echter vervolgens als onderbouwing voor het bestaan van het gevaar. Daarmee gaat de moeder voorbij aan de uitkomsten van de twee behandelingen van de zaak door het Goofy-spreekuur en de reactie van het openbaar ministerie op haar aangifte van 30 augustus 2023 bij de politie. Ook de constatering van de GI dat bij de vader het vier-ogenprincipe consequent wordt gehanteerd door de aanwezigheid van de grootouders vz, verhoudt zich niet tot deze stelling van de moeder.
5.7.
Dit baart de kinderrechter zorgen, omdat de moeder daarin een rechtvaardiging voor zichzelf ziet om haar zorgen te blijven uiten en zich te verzetten tegen de inzet van hulpverlening die zij als schadelijk ervaart voor [voornaam minderjarige01] omdat daarin niet meegenomen zou worden dat er sprake is van traumatisering door het seksueel misbruik. Dit patroon lijkt hardnekkig. Zo heeft de moeder recent een aantal filmpjes van [voornaam minderjarige01] gemaakt waarop hij zorgelijk gedrag laat zien. Deze filmpjes zijn gezien door twee gedragswetenschappers van de GI, een vertrouwensarts van Veilig Thuis (VT), het Goofy-spreekuur en een arts van het Erasmus Medisch Centrum. De moeder heeft deze filmpjes echter niet aan de GI overhandigd. Er wordt door geen van de betrokken instanties bevestigd dan wel uitgesloten dat het gedrag van [voornaam minderjarige01] op de filmpjes gelinkt kan worden aan seksueel misbruik. Daarbij wordt erop gewezen dat er geen zicht is op de context en de setting waarin deze filmpjes gemaakt zijn. Op die onduidelijkheid heeft de moeder inhoudelijk niet gereageerd en deze dus ook niet weggenomen. Ditzelfde geldt overigens ook voor het letsel dat bij [voornaam minderjarige01] volgens de moeder te zien zou zijn geweest. Voor alle momenten waarop zij dat letsel niet, op oncontroleerbare wijze of te laat aan een arts heeft laten zien of heeft vastgelegd, heeft de moeder een verklaring die aan het gebrek aan duidelijkheid niets afdoet. De enige medische bevestiging van letsel bij [voornaam minderjarige01] komt van de huisarts van moeder, maar die waarneming is ook door deze huisarts niet direct te linken aan seksueel misbruik. De inbreng van deze huisarts is daarnaast ook moeilijk te duiden want hoewel stellig van toon, ontbreekt het aan onderbouwing van de beweringen van de huisarts. Onduidelijk is onder meer of de huisarts – anders dan andere hulpverleners – überhaupt de thuissituatie van de moeder en [voornaam minderjarige01] kent en heeft gezien. De vader stelt dat de huisarts hem heeft verteld [voornaam minderjarige01] alleen meermalen kort op het spreekuur te hebben gezien.
5.8.
De kinderrechter is van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat de samenwerking tussen de GI en de vader positief verloopt. De vader staat open voor hulpverlening en houdt zich aan de gemaakte afspraken. Daarnaast is de interactie tussen de vader en [voornaam minderjarige01] geobserveerd door Agathos en Filomena. Er werden hieromtrent geen zorgen gezien. Dit geldt ook voor de interactie tussen de grootouders vz en [voornaam minderjarige01] .
5.9.
De kinderrechter overweegt voorts dat er de afgelopen periode aantoonbaar onvoldoende zicht is gecreëerd op de opvoedsituatie van de moeder, doordat zij onvoldoende medewerking heeft verleend aan hulpverlening. Het is van belang dat [voornaam minderjarige01] opgroeit in een stabiele en veilige opvoedsituatie en dat vanuit daar onderzoek gedaan kan worden naar de zorgen over het gedrag en de ontwikkeling van [voornaam minderjarige01] . De kinderrechter is van oordeel dat er onvoldoende op vertrouwd kan worden dat de moeder de komende periode de samenwerking met de GI aangaat en hulpverlening accepteert.
5.10.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding en/of om te komen tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter zal daarom een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] bij de grootouders vz verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 5 april 2024.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] bij de oma en opa vz, mw. [naam03] en dhr. [naam04] met ingang van 9 oktober 2023 tot 5 april 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2023, in aanwezigheid van L.M. Buurman als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.