ECLI:NL:RBROT:2023:9342

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
10/203276-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zwijndrechtse koffermoord: veroordeling voor medeplegen van moord en wegmaken van het lichaam, verwerping noodweerverweer

In de zaak van de verdachte [verdachte01], geboren op [geboortedatum01] in [geboorteplaats01], heeft de rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2023 uitspraak gedaan. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van moord en het wegmaken van het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer01]. De feiten zijn als volgt: op 28 juli 2021 heeft de verdachte [slachtoffer01] onder valse voorwendselen naar een woning in Rotterdam gelokt, waar hij hem met een wapen heeft bedreigd, geboeid en vervolgens meerdere keren heeft gestoken, wat leidde tot de dood van [slachtoffer01]. Na de moord heeft de verdachte het lichaam in stukken gezaagd en in koffers verstopt, die later zijn aangetroffen in Dordrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van voorbedachten rade, gezien de voorbereidingen die de verdachte had getroffen, zoals het aanschaffen van wapens en andere benodigdheden. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De officieren van justitie eisten een gevangenisstraf van 24 jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 24 jaar gevangenisstraf en TBS met verpleging van overheidswege, gezien de ernst van de feiten en het gevaar voor herhaling. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/203276-21
Datum uitspraak: 9 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (O) op [geboortedatum01] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres01] , [postcode01] te [woonplaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI01] ,
raadsman mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11, 13, 15 september 2023 en 9 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Feiten

De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende – verkort weergegeven – feiten vast en gaat daarvan bij de beoordeling van de zaak uit:
Inleiding
In de middag van 29 juli 2021 krijgt de politie een melding dat er een vechtpartij gaande is bij de Kapitein Horsmanflat in Zwijndrecht. Ter plaatse blijkt er ruzie te zijn; een groep familie en vrienden van [slachtoffer01] (hierna: [slachtoffer01] ) is bij de woning van de verdachte [verdachte01] (hierna ook: [verdachte01] ) verhaal komen halen over de vermissing van [slachtoffer01] . Een vriend van [slachtoffer01] heeft hem de avond ervoor, op 28 juli 2021 rond 19.00 uur, samen met [verdachte01] in de auto van [slachtoffer01] zien vertrekken en daarna hebben familie en vrienden geen contact meer met [slachtoffer01] kunnen krijgen. [verdachte01] verklaart direct tegen de aanwezige verbalisanten dat hij tegen [slachtoffer01] een misdrijf heeft begaan. Kort daarna verklaart hij dat hij [slachtoffer01] heeft gedood en dat er in zijn woning bloed van het slachtoffer ligt alsmede twee koffers met spullen die [verdachte01] heeft gebruikt. De politie houdt daarop [verdachte01] als verdachte aan en betreedt de woning. In de woning van [verdachte01] worden twee koffers en vuilniszakken aangetroffen met daarin onder meer bebloede zagen en messen. [slachtoffer01] wordt niet in de woning aangetroffen.
Tijdens de dagen die volgen wordt [verdachte01] meermalen door de politie gehoord, maar weigert hij te verklaren waar het lichaam van [slachtoffer01] is. Hij verklaart dat hij [slachtoffer01] in een woning in Rotterdam om het leven heeft gebracht, maar weigert ook om te verklaren wat het adres van die woning is.
Op 30 juli 2021 wordt de auto van [slachtoffer01] aangetroffen op de Zevenkampse Ring in Rotterdam. Buurtonderzoek leidt uiteindelijk tot de woning aan de [adres02] . In deze woning worden bloedsporen gevonden. Ook lijkt de woning recent te zijn schoongemaakt. De politie vermoedt dat de plaats delict is gevonden, maar (het lichaam van) [slachtoffer01] is niet in de woning.
In de mobiele telefoon van [verdachte01] treft de politie meerdere oproepen naar een taxicentrale aan. Na onderzoek weet de politie te achterhalen dat [verdachte01] op 29 juli 2021 meerdere taxiritten heeft gemaakt, waaronder een rit op 29 juli 2021 om 11.10 uur van de Gemshoorn in Rotterdam – een straat in de directe omgeving van de Zevenkampse Ring – naar de Aalbersestraat in Dordrecht. De taxichauffeur van deze rit, getuige [getuige01] , herkent [verdachte01] als de passagier van deze rit. [getuige01] heeft verklaard dat [verdachte01] twee grote koffers bij zich had, die hij zelf in de kofferbak van de taxi wilde tillen. Aangekomen in de Aalbersestraat in Dordrecht heeft [verdachte01] [getuige01] verzocht om de taxi dichtbij een daar geparkeerd staande Opel te parkeren. Op 2 augustus 2021 wordt vervolgens het in stukken gezaagde stoffelijk overschot van [slachtoffer01] aangetroffen in twee koffers in een Opel Meriva in de Aalbersestraat in Dordrecht.
Doodsoorzaak en letsel
Uit forensisch onderzoek blijkt dat [slachtoffer01] op woensdagavond 28 juli 2021 om het leven moet zijn gebracht. Er zijn verwondingen aan zijn hoofd geconstateerd, die veroorzaakt kunnen zijn door vallen, stoten of slaan. Dit hoofdletsel kan aanleiding hebben gegeven tot bewustzijnsstoornissen. Ter hoogte van de ledematen zijn verspreid meerdere huidverkleuringen door (mogelijke) bloeduitstortingen gezien. De letsels ter hoogte van de polsen en de rechterenkel kunnen passen bij een kneveling; hetgeen tevens een verklaring kan vormen voor de verdeling van de steekletsels aan de romp (zonder tekenen van af- of verweer ter hoogte van de ledematen). De verdeling van de steekletsels is suggestief voor het toebrengen van het letsel onder gecontroleerde omstandigheden (zoals door foltering). Het lichaam vertoonde negentien messteekletsels, waarvan acht in vitale delen van het lichaam. Nadat het slachtoffer is komen te overlijden aan deze messteken, is het lichaam in stukken gezaagd.
Camerabeelden en telefoongegevens
In het dossier bevinden zich de camerabeelden van de Kapitein Horsmanflat in Zwijndrecht. Uit deze beelden en de telefoongegevens van [verdachte01] , medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ) en medeverdachte [medeverdachte02] (hierna: [medeverdachte02] ) blijkt het volgende.
Op 27 juli 2021 rond 22.58 uur belt [verdachte01] naar [medeverdachte02] . Op de camerabeelden van de Kapitein Horsmanflat is te zien dat [verdachte01] en [medeverdachte02] elkaar rond 23.03 uur treffen bij de kelderbox van [verdachte01] . Vier minuten later loopt [medeverdachte02] weg.
Uit de telefoongegevens van de mobiele telefoon (iPhone 7) van [verdachte01] blijkt dat [medeverdachte01] en [verdachte01] op woensdagmiddag 28 juli 2021 contact hebben via snapchat om 13:01, 13:59, 14:01, 14:56 en 15:16 uur.
Op de camerabeelden van de hal op de begane grond van de Kapitein Horsmanflat is te zien dat [medeverdachte01] en [verdachte01] om 15:22 uur samen de trap af komen lopen. [medeverdachte01] draagt een dichtgeknoopte plastic boodschappentas in zijn hand. In de hal lijken zij wat tegen elkaar te zeggen waarna [verdachte01] eerst zijn kelderbox, gelegen aan de buitenzijde van de flat, in gaat. Korte tijd later wordt hij gevolgd door [medeverdachte01] . Om 15:26 uur komt [medeverdachte02] in beeld, ook hij draagt een plastic boodschappentas, en ook hij gaat de kelderbox van [verdachte01] in. Een half uur later, om 15:54 uur, worden de mobiele telefoons van [verdachte01] (iPhone 7) en [medeverdachte01] gelijktijdig in de vliegtuigstand gezet.
Op de camerabeelden is te zien dat om 15:55 uur [medeverdachte01] , [verdachte01] en [medeverdachte02] de kelderbox uit komen lopen. [medeverdachte01] heeft dan een rode koffer vast en [medeverdachte02] draagt een blauwe koffer. Op de beelden is te zien dat [verdachte01] na enkele meters de blauwe koffer van [medeverdachte02] overneemt. Uit de verklaring van [medeverdachte01] blijkt dat beide koffers daarop in de auto van medeverdachte [medeverdachte03] (hierna: [medeverdachte03] ) zijn gelegd.
Uit de telefoongegevens van de andere mobiele telefoon van [verdachte01] (iPhone 5S) blijkt dat deze telefoon op 28 juli 2021 rond 17.15 uur in de vliegtuigstand is gezet en dat de telefoon op 29 juli 2021 om 00:24 uur van de vliegtuigstand wordt afgehaald. Rond 00:24 uur wordt via sms met deze telefoon van [verdachte01] een taxi besteld. De telefoon straalt dan de masten in de omgeving van de Boorn, Kuinder en Zevenkampseweg in Rotterdam aan.
Kort voor één uur ’s nachts zijn op de camerabeelden van de Kapitein Horsmanflat drie mannen te zien die samen de kelderbox van [verdachte01] ingaan. De politie herkent de drie mannen als [verdachte01] , [medeverdachte01] en [medeverdachte02] . De iPhone 7 van [verdachte01] en de telefoon van [medeverdachte01] worden rond 00:58 uur nagenoeg gelijktijdig van de vliegtuigstand afgehaald.
Door [verdachte01] en [medeverdachte01] is verklaard dat zij in de nacht van 28 op 29 juli 2021 bij een vriend, wonende in een flat aan het P.J. Oudplein in Zwijndrecht zijn geweest.
Op de camerabeelden van die flat is te zien dat [verdachte01] rond 01:24 uur en [medeverdachte01] en [medeverdachte02] rond 02:05 uur bij die flat arriveren. De volgende ochtend komen [verdachte01] , [medeverdachte01] en [medeverdachte02] om 07:53 uur met de lift naar beneden en lopen zij weer naar buiten.
Kort daarna zijn [medeverdachte01] en [verdachte01] samen op de camerabeelden van de Kapitein Horsmanflat te zien. Van 08:01 uur tot 08:08 uur zijn zij samen in de kelderbox van [verdachte01] . De telefoon van [medeverdachte01] gaat dan om 08:11 uur in de vliegtuigstand. Met de telefoon van [verdachte01] (iPhone 7) wordt die ochtend rond 06:36 uur gezocht naar locaties van Dirk (van de Broek) en Gamma in Zwijndrecht.
Op de camerabeelden van de supermarkt Dirk van de Broek aan de Kort Ambachtlaan in Zwijndrecht is te zien dat [medeverdachte01] de supermarkt binnengaat. Blijkens de kassabon heeft hij daar ammoniak, een afwasborstel, vuilniszakken en een plastic tas gekocht.
Op de camerabeelden van de Gamma aan de Lorentzweg in Zwijndrecht is te zien dat [medeverdachte01] daar om 09:12 uur een haakse slijper, een stanleymes en een bigshopper koopt.
Op de camerabeelden van de Kapitein Horsmanflat is te zien dat [medeverdachte01] rond 09:25 uur terugkeert naar de kelderbox van [verdachte01] , waar hij dan zelfstandig naar binnen gaat.
Enkele minuten later verlaat hij de kelderbox weer. Op de beelden is te zien dat hij langs de kelderboxen rent en gelijktijdig latex handschoenen uittrekt. Om 09:49 uur gaat zijn telefoon gaat weer van de vliegtuigstand af.
Op de camerabeelden van de Gamma aan de Mijlweg in Dordrecht is te zien dat [verdachte01] rond 09.08 uur de winkel binnenkomt. Blijkens de kassabon heeft hij daar rond 09:12 uur drie scheppen gekocht.
Op de camerabeelden van de Decathlon aan de Coolsingel in Rotterdam is te zien dat [verdachte01] rond 10:18 uur twee zwarte koffers en handschoenen aanschaft. Om 12:25 uur is [verdachte01] voor de tweede keer op de camerabeelden van de Decathlon te zien. Hij schaft dan nog eens twee zwarte koffers en een duffelbag aan.
Nadat [verdachte01] rond 15.30 uur is aangehouden belt [medeverdachte02] naar [medeverdachte01] om 15.51, 16.00, 16.08, 16.12, 16:25, 17.38 uur.
Overige camerabeelden
In de kelderbox van [verdachte01] zijn twee aankoopbonnen gevonden. Op 2 juli 2021 is bij Blokker in Dordrecht een strijkijzer en een schaar gekocht en is bij Gamma in Zwijndrecht een zwembadje gekocht. Op camerabeelden van Blokker en Gamma is te zien dat [verdachte01] de persoon is die deze aankopen doet.
Getuigenverklaringen
Uit de gegevens van de iPhone 5S van [verdachte01] is gebleken dat met die telefoon op 29 juli 2021 om 00:24 uur een taxi is besteld. Onderzoek heeft uitgewezen dat getuige [getuige02] deze rit heeft uitgevoerd. [getuige02] heeft verklaard dat hij op 29 juli 2021 om 00:40 uur drie mannen heeft opgehaald aan de [adres03] in de wijk Zevenkamp in Rotterdam. Hij heeft de mannen bij de rotonde van de Plantageweg in Zwijndrecht afgezet. [getuige02] heeft [verdachte01] herkend als één van de drie mannen die hij heeft vervoerd.
De bewoonster van de woning aan de [adres02] is de getuige [getuige03] . Zij heeft een relatie met de getuige [getuige04] . [getuige04] heeft verklaard dat hij rond 26 juli 2021 door [naam01] is benaderd met de vraag dat hij voor een paar dagen een woning zocht om te chillen. Op 27 juli 2021 is deze [naam01] samen met een Surinamer, een Turkse man en een Somaliër naar de woning aan de [adres02] komen kijken.
[naam01] heeft verklaard dat hij door zijn vriend [naam02] is benaderd voor een woning in het kader van drugszaken. Hij is samen met deze [naam02] , een Turkse man en een Somaliër bij de woning aan de Zevenkampse Ring gaan kijken, nadat hij door deze mannen in een Volkswagen Golf was opgehaald. [naam01] heeft verklaard dat hij de dag erna met zijn eigen auto naar Crooswijk is gereden en dat hij toen de sleutel van de woning aan de Turkse man en de Somaliër heeft gegeven. Deze sleuteloverdracht heeft in de auto van de twee mannen plaatsgevonden.
[naam02] heeft verklaard dat hij door zijn collega, [medeverdachte03] , is benaderd met de vraag of hij een woning kon regelen. [naam02] is vervolgens met [medeverdachte03] , [naam01] en een Somalische man naar een woning aan de Zevenkampse Ring in Rotterdam gaan kijken.
Vervoersbewegingen
Door de politie is onderzoek gedaan naar de vervoersbewegingen van [medeverdachte03] . [medeverdachte03] maakte rond 28 juli 2021 gebruik van meerdere auto’s die op naam van zijn familieleden staan, namelijk een Daihatsu Cuore met kenteken [kenteken01] , een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken02] en een Daihatsu Sirion 2 met kenteken [kenteken03] . Aan de woning van [medeverdachte03] is een camera bevestigd die de bewegingen aan de voorzijde van de woning in de gaten houdt. Door de politie zijn deze beelden bekeken.
Op grond van de ARS- en ANPR-gegevens is gebleken dat de Volkswagen Golf op 27 juli 2021 tussen 19:50 uur en 20:39 uur in Rotterdam is geweest. Verder is gebleken dat de Daihatsu Sirion op 28 juli 2021 tussen 16:22 uur en 18:44 uur in Rotterdam was. Tot slot is gebleken dat de Daihatsu Cuore op 29 juli 2021 tweemaal naar de Coolsingel in Rotterdam is gereden.
Uit de camerabeelden van de woning van [medeverdachte03] blijkt dat [medeverdachte03] op 27 juli 2021 rond 16:34 uur met de Volkswagen Golf van huis is vertrokken en dat hij daar om 18:49 uur is teruggekeerd. Om 19.27 vertrekt [medeverdachte03] weer in de Volkswagen Golf en keert hij rond 21:19 uur terug.
Op 28 juli 2021 rond 15:58 uur is de Daihatsu Sirion bij de woning van [medeverdachte03] vertrokken. Rond 19:07 uur staat de auto weer voor de woning geparkeerd.
Op 29 juli 2021 om 01:01 uur verlaat [medeverdachte03] de woning en keert dan om 01:34 uur terug. Om 02:25 uur verlaat hij wederom zijn woning en keert daar rond 03:59 uur terug.
Verklaring [verdachte01]
heeft verklaard dat hij [slachtoffer01] om het leven heeft gebracht. [verdachte01] hield [slachtoffer01] verantwoordelijk voor hetgeen zijn broertje [naam03] was aangedaan. [verdachte01] heeft verklaard dat hij vier maanden voor eind juli 2021 er achter kwam dat [slachtoffer01] opdracht had gegeven om [naam03] neer te steken. [verdachte01] heeft verklaard dat hij [slachtoffer01] daar op dat moment niet mee confronteerde, maar dat hij toen een wegwerptelefoon heeft aangeschaft. Met deze telefoon heeft hij op 27 juli 2021 een bericht naar [slachtoffer01] gestuurd met de vraag of [slachtoffer01] hem kon helpen met een kweek. [verdachte01] heeft verklaard dat dit een smoes was om [slachtoffer01] mee te lokken naar de woning in Rotterdam. [verdachte01] heeft verklaard dat hij via-via een woning heeft geregeld en dat hij op 28 juli 2021 naar de woning is gegaan om daar spullen weg te zetten, waaronder een alarmpistool. Nadat [slachtoffer01] en hij in de woning kwamen heeft [verdachte01] [slachtoffer01] onder dreiging van het wapen geboeid en hij heeft hem met het wapen geslagen. [verdachte01] heeft verklaard dat hij [slachtoffer01] heeft geconfronteerd met zijn betrokkenheid bij hetgeen [naam03] was overkomen. Hij heeft genoegdoening van [slachtoffer01] geëist. Nadat [slachtoffer01] instemde met het betalen van een geldbedrag, heeft [verdachte01] [slachtoffer01] losgemaakt. [slachtoffer01] viel daarop [verdachte01] aan. [verdachte01] heeft verklaard dat hij een rambomes heeft gepakt en [slachtoffer01] daarmee meerdere keren heeft gestoken. [slachtoffer01] bleef echter aanvallen, waardoor [verdachte01] hem nog een paar keer heeft gestoken totdat [slachtoffer01] dood was. [verdachte01] heeft verklaard dat hij daarna het lichaam in stukken heeft gezaagd, de lichaamsdelen in strijkzakken heeft gedaan en deze daarna in twee koffers heeft gedaan. De spullen die hij voor het doden en het in stukken zagen van het lichaam heeft gebruikt, had hij al eerder op verzoek van een vriend aangeschaft en deze goederen heeft hij, nadat hij [slachtoffer01] had gedood, bij deze vriend bij diens woning in Rotterdam opgehaald.

4.Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mr. J. Spaans en mr. J. Verschuren hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1. impliciet primair en onder 2. ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig jaar met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging (ongemaximeerd).
De officieren van justitie hebben, onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot een bewezenverklaring van medeplegen van moord en het medeplegen van het wegmaken van het lichaam. Zij hebben daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat op basis van de verklaring van [verdachte01] en het onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer01] kan worden vastgesteld dat [verdachte01] [slachtoffer01] heeft gedood. Op basis van het dossier kan ook worden geconcludeerd dat [verdachte01] opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer01] .
De officieren van justitie hebben aangevoerd dat de voorbedachten rade is af te leiden uit een plan om [slachtoffer01] iets aan te doen. Dat plan zou mogelijk vanaf enkele maanden, maar in ieder geval enkele dagen voor zijn dood, tot stand zijn gekomen en blijken uit de zoekslagen op de mobiele telefoon van [verdachte01] , de aanschaf van diverse goederen, het regelen van een woning en het contact met medeverdachten. Dat [verdachte01] al langere tijd het plan had om [slachtoffer01] daadwerkelijk te vermoorden blijkt volgens de officieren van justitie ook uit zijn eigen verklaring dat hij al maanden wist dat [slachtoffer01] opdracht had gegeven om het broertje van [verdachte01] te steken.

5.Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich, onder verwijzing naar de pleitnota, op het standpunt gesteld dat [verdachte01] dient te worden vrijgesproken van moord, nu ‘voorbedachten rade’ niet wettig en
overtuigend bewezen kan worden. Voorts heeft de raadsman gesteld dat medeplegen niet bewezen kan worden.
Uit meerdere onderdelen in het dossier kan geen voorbedachten rade worden gedestilleerd.
Zo dienen de GPS-trackers buiten beschouwing te worden gelaten, nu zij niet zijn gebruikt met betrekking tot de ontmoeting van 28 juli 2021.
Voorts is niet vast komen te staan dat de iPhone 5S die bij [verdachte01] is aangetroffen al vóór 27 juli 2021 bij hem in gebruik was. Het ID van deze telefoon is immers gekoppeld aan [naam04] . Daarmee kan niet worden bewezen dat [verdachte01] de zoekopdrachten die voor 27 juli 2021 op de telefoon zijn verricht heeft uitgevoerd.
De kentekenplaten die werden aangetroffen duiden naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet op een vooropgezet plan om het slachtoffer van zijn leven te beroven, nu deze zijn uitgegeven voor andersoortige auto’s dan de auto’s waar [slachtoffer01] en zijn vrouw in reden.
[verdachte01] heeft voor de boodschappenbrief een alternatieve verklaring gegeven, te weten dat hij deze goederen heeft aangeschaft voor – en op verzoek van – een vriend.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de goederen op het boodschappenlijstje geen goederen zijn die naar hun uiterlijke verschijningsvorm duiden op een vooropgezet plan om [slachtoffer01] van zijn leven te beroven.

6.Beoordeling

6.1.
Inleidend
De rechtbank acht op basis van de eigen verklaring van [verdachte01] , de wijze waarop het lichaam van [slachtoffer01] is aangetroffen en het onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer01] wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte01] [slachtoffer01] van het leven heeft beroofd en vervolgens diens dode lichaam heeft verborgen, weggevoerd en weggemaakt.
6.2.
Was er sprake van voorbedachten raad?
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachten raad" moet komen vast te staan dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Dat een verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachten raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Met inachtneming hiervan, leidt de rechtbank uit de hiervoor genoemde vastgestelde feiten en omstandigheden af dat [verdachte01] het vooropgezette plan had [slachtoffer01] van het leven te beroven. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[verdachte01] ontdekte enkele maanden voor 28 juli 2021 dat [slachtoffer01] er verantwoordelijk voor was dat zijn broertje, tevens zijn zakenpartner in de verkoop van softdrugs, was neergestoken. Dit had er in geresulteerd dat zijn broertje niet meer met dit werk verder wilde en hiermee dat ook voor [verdachte01] deze inkomstenbron wegviel. [verdachte01] wilde daar financiële genoegdoening voor. [verdachte01] bestelde vier GPS-trackers, die op of rond 15 april 2021 aan hem werden geleverd. Onderzoek naar de historische gegevens van die trackers heeft uitgewezen dat twee daarvan zijn gebruikt om de auto van [slachtoffer01] en diens partner te volgen. [verdachte01] kocht ook een wegwerptelefoon. [verdachte01] regelde enkele dagen voor 28 juli 2021 een woning, waarin de ontmoeting met [slachtoffer01] plaats vond. Met de wegwerptelefoon heeft [verdachte01] op 27 juli 2021 contact opgenomen met [slachtoffer01] om hem naar de woning te lokken. [verdachte01] zorgde op 28 juli 2021 dat er in de woning een wapen en andere spullen aanwezig waren, voordat hij daar met [slachtoffer01] kwam.
In de kelderbox van [verdachte01] is een boodschappenlijstje aangetroffen. De goederen die genoteerd waren op dat aangetroffen boodschappenbriefje zijn vrijwel allemaal, al dan niet besmeurd met het bloed van [slachtoffer01] , aangetroffen in de koffers en vuilniszakken in de woning van [verdachte01] of in de woning aan de [adres02] . Deze goederen zijn gebruikt bij hetgeen zich in de woning heeft afgespeeld. Een aantal goederen, zoals het zwembadje en het strijkijzer, is door [verdachte01] al op 2 juli 2021 aangeschaft.
De stelling van [verdachte01] dat dit briefje of de daarop genoteerde goederen geen verband houden met de feiten die zich op 28 en 29 juli 2021 hebben afgespeeld en dat hij deze goederen op verzoek van een vriend of in het kader van werkzaamheden aan een tuin, heeft aangeschaft, schuift de rechtbank als volstrekt ongeloofwaardig terzijde. [verdachte01] heeft die stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien strookt die stelling niet met de inhoud van het eerste verhoor bij de politie op 29 juli 2021 waarin [verdachte01] heeft verklaard dat hij liever had dat het niet was gebeurd, maar dat hij er wel op was voorbereid. Dat [verdachte01] zich terdege had voorbereid wordt bevestigd doordat [verdachte01] alle benodigdheden voor het klieven van het lichaam bij zich had en door de conclusie van de deskundige dat in ieder geval een deel van de klieving van het lichaam reeds kort na het overlijden heeft plaatsgevonden.
De verklaring van [verdachte01] dat hij een deel van deze goederen in de avond van 28 juli 2021, na het overlijden van [slachtoffer01] , bij die vriend bij diens woning in Rotterdam heeft opgehaald, acht de rechtbank eveneens onaannemelijk. Afgezien van het feit dat [verdachte01] niet verifieerbaar maakt doordat hij de naam van deze vriend niet heeft genoemd, noch dat hij heeft onderbouwd hoe hij naar diens woning is gereisd, heeft [verdachte01] niet aannemelijk gemaakt dat hij, tussen het moment dat hij door de taxi van getuige [getuige01] werd opgehaald en het moment van het overlijden van [slachtoffer01] , de woning heeft verlaten. De rechtbank acht het dan ook meer waarschijnlijk dat de door [verdachte01] aangeschafte en gebruikte goederen verpakt zaten in de blauwe koffer en de rode koffer die vanuit de kelderbox van [verdachte01] aan de Kapitein Horsmanflat in Zwijndrecht in de kofferbak van de Daihatsu Sirion van [medeverdachte03] zijn gelegd en die aansluitend door [medeverdachte03] naar de woning aan de Zevenkampse Ring in Rotterdam zijn gebracht.
De verdediging heeft ook aangevoerd dat het voornemen van [verdachte01] om [slachtoffer01] te dwingen om te betalen voor de gederfde inkomsten contra-indicatief is voor een moordplan en dat dit bevestigt dat [verdachte01] in een opwelling heeft gehandeld toen zijn afpersing mislukte en hij door [slachtoffer01] werd aangevallen.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
In het algemeen volgt de rechtbank de verdediging niet in de stelling dat de opzet om iemand te laten betalen in de weg zou staan aan de aanwezigheid van een moordplan.
Het sporenbeeld dat door de forensisch patholoog is beschreven valt niet geheel te verenigen met de lezing die [verdachte01] heeft gegeven over hetgeen zich in de woning heeft afgespeeld.
[verdachte01] heeft verklaard dat hij na binnenkomst in de woning [slachtoffer01] op diens hoofd heeft geslagen en dat hij hem had geboeid. Dit onderdeel van de verklaring vindt steun in de bevindingen van de patholoog: uit de sporen die op het lichaam van [slachtoffer01] zijn aangetroffen, blijkt immers dat er hoofdletsel is geconstateerd waarbij sprake kan zijn geweest van bewustzijnsstoornissen. Voorts is door de forensisch patholoog aangegeven dat de letsels ter hoogte van de polsen en de rechterenkel kunnen passen bij een kneveling.
De verklaring van [verdachte01] , dat hij met [slachtoffer01] in gevecht was toen hij hem de eerste messteken toediende, is echter niet verenigbaar met de bevindingen aan het lichaam van [slachtoffer01] . De patholoog rapporteert immers een gelokaliseerde verdeling van de steekletsels aan de romp (waarbij is opgemerkt dat dit een indicatie kan zijn voor foltering), waarbij tekenen van af- of verweer ter hoogte van de ledematen ontbreken.
De steekletsels waarbij vitale structuren waren geraakt bevinden zich voornamelijk in het bovenste gedeelte van de borstkas van [slachtoffer01] , hetgeen past bij een situatie waarin werd gestoken op het moment dat [slachtoffer01] vastgebonden was. Bovendien ligt het niet voor de hand dat [verdachte01] [slachtoffer01] zou hebben losgemaakt om bij een bankautomaat te gaan pinnen in plaats van zelf met diens pas en pincode te gaan pinnen. Op het moment dat [verdachte01] hem immers zou hebben losgemaakt en laten gaan om te pinnen, zou [slachtoffer01] geen enkele reden meer hebben gehad om daadwerkelijk terug te komen met een financiële genoegdoening.
Gelet op al het voorgaande is het door [verdachte01] geschetste scenario dat hij is aangevallen toen hij [slachtoffer01] losmaakte, geenszins aannemelijk. Het verweer wordt verworpen.
De conclusie die uit het vorenstaande valt te trekken is dat het handelen van [verdachte01] , waarbij onder meer de gedetailleerd uitgedachte en uitgevoerde voorbereiding kenmerkend is, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan worden begrepen dan zijnde gericht op het met voorbedachten raad van het leven beroven van [slachtoffer01] .
[verdachte01] had zich ruimschoots voorafgaand aan de dag waarop hij [slachtoffer01] naar de woning aan de Zevenkampse Ring lokte erop voorbereid dat [slachtoffer01] daar zou worden gedood en dat zijn lichaam zou moeten worden opgeruimd. [verdachte01] heeft daarbij zowel vooraf als bij gelegenheid van het moment van het boeien van [slachtoffer01] en vervolgens bij het op fatale wijze steken van [slachtoffer01] , de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven.
Daarmee is bewezen dat [verdachte01] [slachtoffer01] op 28 juli 2021 opzettelijk en met voorbedachten raad om het leven heeft gebracht.
6.3.
Was er sprake van medeplegen?
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden bewezen dat [verdachte01] het bewezen verklaarde tezamen en in vereniging met anderen heeft begaan. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit camerabeelden valt af te leiden dat op woensdagmiddag 28 juli 2021 in de kelderbox van [verdachte01] voorbereidende handelingen zijn getroffen om [slachtoffer01] van het leven te beroven. Daarbij waren naast [verdachte01] , ook [medeverdachte01] en [medeverdachte02] betrokken. De boodschappenlijst met hierop een lijst van de benodigdheden is later in de kelderbox aangetroffen. In de rode en de blauwe koffer die [verdachte01] , [medeverdachte01] en [medeverdachte02] uit de kelderbox van [verdachte01] hebben gedragen, moeten de spullen hebben gezeten die zijn gebruikt bij het delict. De blauwe koffer moet behoorlijk zwaar zijn geweest, te zien aan de houding van [medeverdachte02] en [verdachte01] die de koffer dragen. Ook schudt [medeverdachte02] zijn armen uit nadat [verdachte01] de koffer van hem overneemt, wat past bij het dragen van een zwaar gewicht. Aannemelijk is dat zij in de dertig minuten die zij samen in de kelderbox doorbrengen met zijn drieën de koffers hebben ingepakt. Alleen al gezien het soort spullen in de koffers, moeten ook [medeverdachte02] en [medeverdachte01] hebben geweten wat er stond te gebeuren. In de koffers waren immers onder meer spullen aanwezig als handboeien, grijskleurige tape, tie-wraps, een rambomes, een uitklapmes, een alarmpistool, bivakmutsen, een gasbrander, een kapzaag, een handzaag, een zwembadje en strijkzakken en een strijkijzer. De opsomming van deze spullen leest als een handleiding voor het vastbinden, martelen en doden van een persoon en het vervolgens wegwerken van het lichaam door deze in stukken te zagen. Een andere – logische – verklaring voor het inpakken en meenemen van (een combinatie van) dergelijke spullen, is door de verdachten niet naar voren gebracht, noch uit het dossier op te maken.
Vast staat verder dat [slachtoffer01] eerst vastgebonden is geweest en mogelijk is gefolterd. Gelet op het postuur van [slachtoffer01] en het postuur van [verdachte01] acht de rechtbank het uiterst onwaarschijnlijk dat [verdachte01] alleen hiertoe fysiek in staat zou zijn. Het aantreffen van meerdere kledingsetjes, meerdere paren schoenen en meerdere paren handschoenen (zoals ook vermeld op het boodschappenlijstje) met daarop het bloed van het slachtoffer maakt bovendien aannemelijk dat er meerdere personen betrokken zijn geweest bij het delict.
Dat [verdachte01] niet alleen in Rotterdam was volgt verder uit de verklaring van de taxichauffeur [getuige02] , die immers verklaart dat hij kort na middernacht drie mannen – waaronder in elk geval [verdachte01] – van de wijk Zevenkamp naar Zwijndrecht heeft gebracht. Rond 00:54 uur heeft hij deze mannen afgezet bij de rotonde op de Plantageweg in Zwijndrecht. Deze rotonde ligt op enkele minuten lopen verwijderd van de Kapitein Horsmanflat .
Vervolgens zijn [verdachte01] , [medeverdachte01] en [medeverdachte02] rond 01:00 uur ’s nachts weer samen te zien op de camerabeelden van de Kapitein Horsmanflat . De rest van de nacht zijn zij samen bij een vriend thuis. Ook de volgende ochtend zijn [medeverdachte01] en [verdachte01] weer samen. Zij zijn samen bij de kelderbox rond 08:00 uur en daarna doet [medeverdachte01] op verzoek van [verdachte01] inkopen bij Dirk van de Broek en Gamma. [verdachte01] heeft die dag drie scheppen gekocht en daarover verklaard dat die bedoeld waren om het lichaam te begraven. Dit duidt eveneens op betrokkenheid van tenminste twee andere personen.
Het voorgaande en de bewijsmiddelen in het dossier wijzen op een nauwe en bewuste samenwerking van [verdachte01] met [medeverdachte01] en [medeverdachte02] voorafgaand en bij het om het leven brengen van [slachtoffer01] en ook bij het wegmaken van het lichaam. Gelet hierop kan worden bewezen dat [verdachte01] het bewezenverklaarde tezamen en in vereniging heeft begaan.
6.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte01] het onder 1 impliciet primair en 2. ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1 .
hij op 28 juli 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met
anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer01]
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer01] meermalen met
een of meer messen in het lichaam te steken en te snijden;
2.
hij in de periode van 28 juli 2021 tot en met 3 augustus 2021 te
Rotterdam en/of Zwijndrecht en/of Dordrecht tezamen
en in verenging met anderen, opzettelijk het lijk van [slachtoffer01]
heeft verborgen en weggevoerd enweggemaakt, zulks met het
oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer01]
te verhelen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte01] moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. [verdachte01] is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

7.Strafbaarheid feiten

7.1.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een noodweersituatie waartegen [verdachte01] zich mocht verdedigen. Op het moment dat hij [slachtoffer01] losmaakte, viel [slachtoffer01] hem aan. [verdachte01] heeft zich verdedigd en daarmee gehandeld uit noodweer, subsidiair noodweerexces.
7.2.
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het beroep op noodweer
[verdachte01] is – zoals hiervoor is geconcludeerd – met het plan om [slachtoffer01] te vermoorden naar Rotterdam gegaan en heeft [slachtoffer01] daar in lijn met het plan onder controle gebracht en vervolgens om het leven gebracht. Daarbij is niet aannemelijk geworden dat hij zichzelf moest verdedigen tegen [slachtoffer01] . De bevindingen aan het lichaam van [slachtoffer01] sluiten een situatie waarin er een gevecht zou hebben plaatsgevonden uit.
Zelfs als er wel een situatie zou zijn geweest dat [slachtoffer01] de verdachte zou hebben aangevallen, zou een beroep op noodweer niet zijn geslaagd. De verdachte heeft [slachtoffer01] met meerdere mensen overmeesterd, vastgebonden, mishandeld en waarschijnlijk gefolterd. Hiermee zou hij minst genomen willens en wetens de confrontatie met [slachtoffer01] hebben gezocht en een gewelddadige reactie hebben uitgelokt, zodat sprake zou zijn van culpa in causa, hetgeen in de weg staat van het slagen van een beroep op noodweer(exces). Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Aangezien [verdachte01] geen beroep kan doen op een rechtvaardigingsgrond, zijn de door hem gepleegde feiten strafbaar. Het verweer wordt daarom verworpen.
Het beroep op noodweerexces
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie (zie bespreking beroep op noodweer), zodat het subsidiaire beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Dit verweer wordt eveneens verworpen.
De bewezen feiten leveren op:
1. (impliciet primair)
medeplegen van moord;
2.
medeplegen van een lijk verbergen, wegvoeren en wegmaken met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

8.1.
Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat [verdachte01] volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten, nu zij uitgaan van een doelgericht, opportunistisch en antisociaal scenario om af te rekenen met het slachtoffer. De officieren van justitie sluiten daarbij aan bij de conclusies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). De deskundigen hebben geadviseerd om [verdachte01] volledig toerekeningsvatbaar te verklaren, indien er sprake zou zijn van een vooropgezet plan. In dat geval zou er geen sprake zijn van doorwerking van psychopathologie en zou er aldus geen vermindering van de toerekenbaarheid aan de orde zijn.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de [verdachte01] verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Hij heeft in dit kader gewezen op het rapport van het PBC waarin zulks door de deskundigen wordt aangegeven.
8.3.
Beoordeling
[verdachte01] is geobserveerd in het Pieter Baan Centrum. De deskundigen [psychiater01] , psychiater, en [GZ-psycholoog01] , GZ-psycholoog, beide verbonden aan het PBC, hebben op 6 april 2022 een rapport betreffende de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt als forensische analyse en beantwoording van de vraagstelling onder meer het volgende in:
“Er worden geen aanwijzingen gezien voor intellectuele beperkingen bij betrokkene.
Betrokkene heeft in het verleden gegokt en cannabis gebruikt en hij vindt zelf dat er sprake
was van afhankelijkheid. Ook zou hij een periode fors alcohol hebben gebruikt. Er zijn echter geen aanwijzingen voor een nog bestaande afhankelijkheid of een stoornis in het middelengebruik. Verder is er bij betrokkene geen sprake van een andere floride psychiatrische stoornis in engere zin. De soms optredende sombere momenten voldoen niet aan de criteria van een stemmingsstoornis, maar zijn passend bij de onderliggende psychodynamiek die voortkomt uit de verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling. In 2012 werd hij gediagnosticeerd met de diagnoses identiteitsprobleem, een periodieke explosieve stoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Pas in 2014 werd in daaraan AD(H)D toegevoegd.
De beschreven psychodynamiek leidde in zijn puberteit tot een bedreigde persoonlijkheids-
ontwikkeling en werd gesproken van een mogelijke antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Hiervan kan onderhand met zekerheid gesproken worden. Betrokkene heeft een duurzaam
patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat duidelijk afwijkt van wat binnen de
cultuur van betrokkene wordt verwacht. Dit komt tot uiting in cognities, affect, interpersoonlijk functioneren en de impulsbeheersing. Betrokkene is niet in staat zich te conformeren aan sociale normen over wat volgens de wet is toegestaan. Er is sprake van impulsiviteit, agressiviteit, roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van anderen, een ontbreken van rouw en een constante onverantwoordelijkheid. Er is dus sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken.
Beide diagnoses bestaan sinds betrokkenes vroege jeugd of zijn sindsdien geleidelijk
ontstaan en waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
Bij betrokkene bestaat er vanuit de AD(H)D en de antisociale persoonlijkheidsstoornis met
narcistische trekken een gevoel van chronische miskenning die bij herhaling leidt tot
krenking en het uitageren van narcistische woede. Hij moet voor zichzelf bewijzen dat hij
niet overlopen wordt en hij moet gelijkwaardigheid voelen. Hij verdraagt het niet (vermeend) gekleineerd te worden. Er is sprake van insufficiëntiegevoelens en betrokkene reageert op gedevalueerd worden. De woede die veroorzaakt wordt door krenking kan betrokkene niet anderszins laten afvloeien dan door zijn gram te halen. Hij moet de woede uitleven om de emotionele status quo te herstellen, wat bij hem leidt tot opluchting en (het idee) dat hij onrecht heeft rechtgezet. Hij is in staat het uitageren van zijn woede en daarmee het rechtzetten van het (vermeende) onrecht uit te stellen en heeft daarmee een relatief goede impuls- en agressieregulatie.
Echter is door zijn leven heen gebleken dat (vermeend) onrecht, het gevoel van krenking
en daarmee de woede daarover bij herhaling leidt tot een stuwing van die woede. Op een
gegeven moment komt het bij betrokkene tot een agressieve ontlading. Op dat moment
ervaart hij opluchting en heeft hij weer macht en controle over de situatie en/of andere
persoon. Daar doorheen speelt zijn antisociale coping en kan hij ook functionele afwegingen maken, waardoor het lijkt dat zijn agressie functioneel ingezet wordt. Daartoe is hij in staat,
maar in het verleden zijn er ook voorbeelden geweest van acuut uitageren van opgekropte
woede en dat betrokkene agressie kan uitstellen. Er is dan dezelfde, maar uitgestelde,
dynamiek van ontlading van woede.
Of deze dynamiek een rol heeft gespeeld in relatie tot het eerste ten laste gelegde is niet
bekend, omdat er geen duidelijkheid is gekomen over het delictscenario. Betrokkene beroept
zich op noodweer nadat hij het slachtoffer onder druk zou hebben gezet tot het betalen van
gederfde inkomsten uit drugshandel. Verschillende delictscenario's zijn denkbaar met daarbij verschillende mate van doorwerking van de psychopathologie in het ten laste gelegde (indien bewezen).
Er zou sprake kunnen zijn geweest van verdediging bij een antisociaal scenario, te weten
gederfde inkomsten 'innen', maar ook een doelgericht, opportunistisch, antisociaal scenario
om af te rekenen met het slachtoffer. Bij dit laatste zou er sprake zijn van geen doorwerking
van psychopathologie, als in geen vermindering van de toerekenbaarheid. Andere mogelijk-
heden zijn dat betrokkene zich door het slachtoffer vernederd heeft gevoeld, waarna hij
gekomen is tot (uitgestelde) woede, of dat er kort voor het ten laste gelegde sprake is
geweest van een acute krenking, waarop betrokkene zijn woede daarover heeft uitgeageerd.
In deze scenario's, ook bij de uitgestelde vorm, zou er sprake zijn van de beschreven
dynamiek van narcistische woede en het uitageren daarvan. Dan kan gesproken worden
van een doorwerking van de psychopathologie in het eerste ten laste gelegde en wordt
geadviseerd betrokkene het eerste ten laste gelegde in een verminderde mate toe te
rekenen.
Het tweede ten laste gelegde (indien bewezen) heeft als doel gehad het stoffelijk overschot
van het slachtoffer te laten verdwijnen om zich te behoeden voor de consequenties van het
eerste ten laste gelegde. Dit blijkt in alle bovenstaande situaties hetzelfde doel te hebben
gediend en geadviseerd wordt dan ook dit betrokkene toe te rekenen.”
De rechtbank volgt de conclusies van voormeld rapport op grond van de onderbouwing ervan en legt deze ten grondslag aan haar beslissing.
Zoals in 6.2 aangegeven acht de rechtbank een vooropgezet plan, waarbij [verdachte01] in een eerder stadium voorbereidingen heeft getroffen voor het om het leven brengen van het slachtoffer, bewezen. De rechtbank is daarom van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundigen, voldoende vast is komen te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten volledig aan [verdachte01] kunnen worden toegerekend.
8.4.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit of vermindert. De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf en maatregel

9.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
[verdachte01] heeft samen met zijn medeverdachten een plan gemaakt om [slachtoffer01] om het leven te brengen. Daartoe hebben zij in de weken voor 28 juli 2021 diverse goederen aangeschaft en is een woning geregeld. [verdachte01] heeft zelf de meeste aankopen gedaan. In zijn berging is een boodschappenlijstje gevonden met goederen, die hij in die periode heeft aangeschaft en welke bij de feiten zijn gebruikt.
Op 28 juli 2021 is [slachtoffer01] onder valse voorwendselen naar een woning in Rotterdam gelokt. Het slachtoffer kwam met [verdachte01] bij de woning aan. In die woning waren op enig moment ook meerdere medeverdachten aanwezig. Het slachtoffer is bedreigd met een vuurwapen, geboeid, vastgebonden, mishandeld en mogelijk zelfs gemarteld.
Hij moet zich na aankomst in de woning in Rotterdam hebben gerealiseerd in wat voor val hij was gelokt en dat hij – geconfronteerd met meerdere belagers en vastgebonden – ook niet meer weg zou kunnen komen. Hij zal zich daarbij hebben gerealiseerd dat niemand wist waar hij met [verdachte01] heen was gegaan en dat er dus ook geen hulp zou gaan komen. De tijd daarna heeft die wetenschap, in combinatie met het mogelijke fysieke lijden en de mentale doodsangsten, ervoor gezorgd dat hij vlak voor het einde van zijn leven door een hel moet zijn gegaan. Hij is uiteindelijk door meerdere messteken gedood. Na zijn dood hebben [verdachte01] en zijn medeverdachten het lichaam in stukken gezaagd.
[verdachte01] heeft de dag na het overlijden van het slachtoffer een drietal scheppen en meerdere koffers aangeschaft, waaronder de koffers waarin het lichaam van het slachtoffer is aangetroffen. Vervolgens heeft hij samen met de medeverdachten het lichaam van [slachtoffer01] vervoerd en verborgen. Hiertoe zijn de in plastic verpakte lichaamsdelen in koffers gestopt. Deze koffers zijn met een taxi vervoerd naar een auto in Dordrecht. Het was de bedoeling om de koffers met daarin het lichaam van [slachtoffer01] te verbranden of ergens te begraven en hem aldus te laten verdwijnen. Uiteindelijk hebben de nabestaanden de uitvoering van dit laatste deel van het plan weten te beletten doordat zij zich de dag na de verdwijning van [slachtoffer01] bij de woning van [verdachte01] hebben gemeld en zij het zo [verdachte01] en de medeverdachten onmogelijk maakten om het plan verder uit te voeren.
[verdachte01] heeft er door zijn handelen en ook door zijn houding op de terechtzitting op een schokkende wijze blijk van gegeven zich uitsluitend te willen richten op zijn eigen belangen. Het is op zichzelf al gruwelijk als een jong leven wordt beëindigd. Als dat gebeurt door geweld, kneveling, mogelijk marteling en door messteken is dat nog erger dan beestachtig te noemen. En als dan vervolgens het dode lichaam ook nog wordt onteerd door dat in stukken te snijden, dan zijn er moeilijk woorden te vinden om de gruwelijkheid nog verder uit te drukken. Nadat [verdachte01] door de politie was aangehouden, weigerde hij bovendien uit eigenbelang te vertellen waar hij het lichaam van het slachtoffer had gelaten. Door dit handelen heeft de verdachte het opsporingsonderzoek naar de door de nabestaanden als vermist opgegeven [slachtoffer01] gefrustreerd en maakte hij de gevoelens van de nabestaanden ondergeschikt aan zijn eigen belangen en die van zijn familie.
Tekenend was het zelfs nog op de terechtzitting door [verdachte01] op hoge toon geuite verwijt aan politie en justitie dat er niet onverwijld en op afdoende wijze gezorgd is voor de veiligheid van zijn familie. [verdachte01] gaat er ook daarbij volstrekt aan voorbij dat het op de eerste plaats zijn eigen handelen is geweest dat ook de belangen en veiligheid van zijn familie zo heeft benadeeld.
Nabestaanden
[verdachte01] heeft de nabestaanden onbeschrijflijk en onherstelbaar leed aangedaan. Zij zullen dit de rest van hun leven bij zich dragen. De dood van [slachtoffer01] heeft bij hen diepe gevoelens van verdriet en woede nagelaten. Uit de slachtofferverklaringen, die door zijn moeder en zijn tweede moeder zijn voorgelezen, blijkt hoe ontzettend de nabestaanden hun man, vader, zoon en broer missen, met wie zij zo’n hechte band hadden, en dat de herinnering aan deze feiten hen ernstig hindert in hun dagelijkse bestaan. Naast het gemis zullen de nabestaanden ook moeten leven met de respectloze manier waarop het lichaam van [slachtoffer01] is weggemaakt. Zij hebben een aantal dagen na zijn vermissing, waarin zij tussen hoop en vrees leefden, moeten horen dat het lichaam van hun dierbare in verminkte staat in koffers is aangetroffen. Diep treffend beschrijft de moeder van [slachtoffer01] in haar slachtofferverklaring de dankbaarheid van de familie in de richting van de begrafenisondernemer die erin slaagde om het lichaam in één deel naar zijn laatst rustplaats te brengen. Het tekent de kwelling van de schokkende realiteit die de nabestaanden (hebben) moeten doorstaan.
Het handelen van [verdachte01] heeft niet alleen veel indruk gemaakt op de nabestaanden, maar ook op de samenleving als geheel. De vermissing, de dood en de gruwelijke handelingen die met het lichaam van [slachtoffer01] zijn verricht, hebben de maatschappij een tijd bezig gehouden en hebben ook landelijk voor onrust gezorgd. Dit blijkt ook wel uit de media-aandacht die deze zaak heeft gekregen en door de behandeling van deze zaak ook nu weer krijgt.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
9.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
9.3.2.
Rapportage
Uit het voornoemde door [psychiater01] , psychiater, en [GZ-psycholoog01] , GZpsycholoog, beiden verbonden aan het PBC, over verdachte uitgebrachte rapport van 6 april 2022 komt onder meer het navolgende naar voren:
“In geval van een bewezenverklaring en het bestaan van een doorwerking betreffende het
eerste ten laste gelegde is gekeken naar de gestructureerde risicotaxatieinstrumenten. Kijkend naar de relevante historische items dan scoort betrokkene op antisociaal en gewelddadig gedrag vanaf de adolescentie, het kortdurend behouden van werk en er was sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Er was sprake van een problematische opvoedsituatie en traumata. Betrokkene heeft gewelddadige opvattingen en de respons op behandeling is minimaal geweest.
Kijkend naar relevante klinische items dan scoort betrokkene op een gebrek aan inzicht in
de stoornis, het risico van gewelddadig gedrag en de noodzaak van behandeling. Er is bij
betrokkene sprake van gedragsmatige instabiliteit in situaties waarin de emotieregulatie
tekort schiet. Kijkend naar relevante toekomstige items dan scoort betrokkene op het ont-
breken van toereikende levensomstandigheden, persoonlijke steun, is hij alleen gericht op
praktische behandeling en schiet de coping bij stress tekort.
Overall kan gesproken worden van een matig tot hoog risico op recidive.
Kijkend naar beschermende factoren, dan is het goede werkgeheugen van betrokkene binnen de beschreven dynamiek een handicap. Betrokkene weet feitelijk wat is gezegd, maar het lukt hem niet gesprekken in context te plaatsen. Hij had geen hechte band in de kindertijd. Er is een gebrek aan empathie en de coping schiet regelmatig tekort. De zelfcontrole lijkt aanwezig, maar na krenking en (vermeend) onrecht schiet ook deze, soms na een uitgestelde reactie, maar waarbij de spanning wordt vastgehouden, tekort. Betrokkene verdient zijn geld binnen het criminele circuit, hij heeft geen reguliere vrijetijdsbesteding.
Het financieel beheer laat te wensen over. Betrokkene heeft alleen motivatie voor praktische
begeleiding. De houding tegenover autoriteiten is vijandig. Betrokkene heeft irreële levens-
doelen. Betrokkenes netwerk is beperkt en van matige kwaliteit. Hij heeft geen intieme relatie, heeft weinig intrinsieke behoefte aan hulpverlening, heeft geen huisvesting en
toezicht kan betrokkene velen. Overall heeft betrokkene weinig beschermende factoren.
Bovenstaande risicotaxatie en weinige beschermende factoren sluiten aan bij de klinische
inschatting van het recidiverisico. Daarin is prominent de onderliggende narcistische en
antisociale tekortschietende coping/afweer zoals boven is beschreven. Deze dynamiek heeft
bij herhaling geleid tot geweld en betrokkene heeft er geen inzicht in. Dit maakt dat er zonder behandeling geen verandering zal komen in deze onderliggende dynamiek en daarmee blijft de kans op herhaling hoog.
Gezien de ernst van het ten laste gelegde, de ernstige en complexe psychopathologie
en de kans op recidive is een behandeling als voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel
onvoldoende. Een tbs-kader is het aangewezen juridische kader. Aangezien betrokkene
geen inzicht heeft in de onderliggende oorzaken/dynamiek, hij intramuraal ook kan komen
tot agressief gedrag waarmee een hoog beveiligingsniveau geïndiceerd is, kan hij bij een
bewezenverklaring en bij aannemelijk geachte doorwerking van de psychopathologie in het
ten laste gelegde alleen behandeld worden in het kader van een tbs met verpleging van
overheidswege. De naar inschatting langdurige behandeling is complex en vergt expertise.”
9.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Daarnaast onderschrijft de rechtbank de conclusie dat oplegging van de terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege noodzakelijk is.
De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van de bewezen verklaarde feiten en het gevaar voor herhaling.
De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde feit 1, ter zake waarvan de TBS met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht. Verder stelt de rechtbank vast dat het strafbare feit ter zake waarvan de TBS met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. De totale duur van de TBS met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande, naast een langdurige gevangenisstraf TBS met verpleging van overheidswege worden opgelegd. Hierbij heeft de rechtbank zich rekenschap gegeven van de vraag of in een combinatievonnis met een (dusdanig) langdurige gevangenisstraf en TBS, de doelen die met een TBS worden nagestreefd nog haalbaar zijn en of – gelet hierop – een dergelijke straf en maatregel op zijn plaats is. In dit geval beantwoordt de rechtbank deze vraag bevestigend, gezien de ernst van het bewezenverklaarde, het door de deskundigen gesignaleerde gevaar dat thans van de verdachte uitgaat en de ernstige en complexe psychopathologie waardoor naar het oordeel van de rechtbank een behandeling op korte(re) termijn niet de voorkeur heeft boven een behandeling die aanvangt na het uitzitten van het grootste deel van een bij dergelijke feiten passende gevangenisstraf.

10.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

10.1.
De vorderingen
In dit strafproces vorderen elf nabestaanden schadevergoeding van de verdachte. Al deze partijen hebben verzocht om de toegekende bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de vorderingen samengevat in het hieronder opgenomen overzicht.
Benadeelde
Immateriele schade
Materiele schade
Totaal
[benadeelde 1]
€ 50.000,--
€ 50.000,--
[benadeelde 2]
€ 50.000,--
€ 50.000,--
[benadeelde 3]
€ 50.000,--
€ 50.000,--
[benadeelde 4]
€ 80.000,--
€ 14.912,54
€ 94.912,54
[benadeelde 5]
€ 77.500,--
€ 77.500,--
[benadeelde 6]
€ 77.500,--
€ 370,67
€ 77,870,67
[benadeelde 7]
€ 67.500,--
€ 67.500,--
[benadeelde 8]
€ 67.500,--
€ 67.500,--
[benadeelde 9]
€ 67.500,--
€ 3627,17
€ 71.127,17
[benadeelde 10]
€ 67.500,--
€ 67.500,--
[benadeelde 11]
€ 40.000,--
€ 40.000,--
10.2.
Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen ten aanzien van de affectieschade en de shockschade dienen te worden toegewezen. Ten aanzien van de hoogte van de in dit kader toe te wijzen bedragen en ten aanzien van de materiele schade refereren de officieren van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
10.3.
Standpunt verdediging
Door de raadsman wordt verzocht om ten aanzien van de shockschade aan te sluiten bij wat in vergelijkbare gevallen is toegewezen. Ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde 9] , [benadeelde 10] en [benadeelde 11] wordt betwist dat sprake is van een affectieve relatie met de overledene, zodat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] wordt gesteld dat dit te complex is om binnen dit strafproces te beoordelen, zodat ook hier wordt verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen.
10.4.
Beoordeling
10.4.1.
Algemene uitgangspunten
Wie kan een vordering in een strafzaak indienen?
Artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces om vergoeding van deze rechtstreekse schade te vorderen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het slachtoffer door het strafbare feit is overleden de erfgenamen zich kunnen voegen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering. Verder kunnen de personen als bedoeld in artikel 6:108 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ter zake van de daar bedoelde vorderingen zich voegen voor schadeposten: gederfd levensonderhoud, de kosten van lijkbezorging en affectieschade.
Affectieschade bij overlijden
Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. In artikel 6:108 lid 4 BW staat een opsomming van de personen die in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade bij overlijden. Hieronder vallen onder andere ouders, kinderen, echtgenoten en levensgezellen.
Indien een persoon niet onder één van deze categorieën valt, kan een beroep gedaan worden op de zogenoemde hardheidsclausule van artikel 6:108 lid 4 aanhef en onder g BW waarin de mogelijkheid tot het toekennen van affectieschade is geopend voor een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt. De bedoeling van de wetgever is dat er van die hardheidsclausule niet lichtvaardig gebruik zal worden gemaakt.
Shockschade
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden - ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweegbrengt. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
(i) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en
(ii) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en
(iii) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
Aan de hand van onder meer deze gezichtspunten moet de rechter van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid. Hierbij geldt dat niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid toch worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
10.4.2.
Beoordeling: algemene overweging t.a.v. gezichtspunten shockschade
Ten aanzien van het gezichtspunt onder (i) wordt verwezen naar paragraaf 9.2 van dit vonnis. Wat betreft gezichtspunt (ii) geldt voor alle benadeelde partijen die een vergoeding voor shockschade hebben gevorderd het volgende:
De rechtbank constateert dat – zoals ook in de onderbouwingen is vermeld – geen van de benadeelden rechtstreeks is geconfronteerd met de directe gevolgen van het bewezenverklaarde. Wel zijn de benadeelden na het overlijden geconfronteerd met de gruwelijk informatie over de laatste uren van [slachtoffer01] , de wijze waarop hij is overleden en wat vervolgens van zijn lichaam is bekomen. Na enkele dagen in onzekerheid te hebben verkeerd wat er met hem zou zijn gebeurd, hebben de benadeelden het op zichzelf schokkende bericht verkregen dat hij was gedood. Vervolgens is zijn lichaam enige tijd onvindbaar gebleven omdat [verdachte01] niet wilde vertellen waar het was. Uiteindelijk is het lichaam in delen aangetroffen, verstopt in koffers in een geparkeerde auto. In de periode erna zijn de benadeelden geconfronteerd met indringende details over de omstandigheden waaronder- en de manier waarop [slachtoffer01] om het leven is gebracht, over de aard en ernst van de verwondingen aan zijn lichaam en de conclusies die daaruit konden worden getroffen over zijn laatste uren en de tijd na zijn overlijden. De informatie uit de media, het strafdossier en de forensische rapportages maken dat zij zich een duidelijk en specifiek beeld hebben kunnen vormen (en – zo volgt uit de onderbouwing van de vorderingen – ook hebben gevormd) van de omstandigheden waaronder hij om het leven is gebracht en welke gruwelijke handelingen hierna op zijn lichaam zijn uitgevoerd. Dat beeld is gedurende het strafproces, waarbij ook tijdens de inhoudelijke behandeling van het dossier noodzakelijkerwijs enige details zijn besproken, nog nader versterkt.
Op gezichtspunt (iii) zal hierna in de beoordeling per benadeelde worden ingegaan, waarbij in algemene zin wordt vooropgesteld dat ten aanzien van de relatie tussen het primaire en het secundaire slachtoffer de Hoge Raad heeft overwogen dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Voorts is van belang dat het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Voor vergoeding van shockschade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Hierbij wordt opgemerkt dat een eventuele vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen indien de rechtbank op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat er sprake is van dergelijk geestelijk letsel, waarbij het niet noodzakelijk is dat in die rapportage een diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
10.4.3.
Beoordeling: overwegingen t.a.v. afzonderlijke vorderingen
[benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partijen zijn de kinderen (9, 5 en 3 jaar oud) van de overledene. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal conform artikel 6:108 lid 3 BW, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,- voor elk van de kinderen.
Immateriële schade: Aantasting in de persoon
Uit het verslag van register-psycholoog NIP [naam05] en orthopedagoog/speltherapeut [naam06] komt naar voren dat voor alle kinderen geldt dat het gemis van hun vader een grote negatieve invloed heeft op hun leven en functioneren en dat sprake is van gedragsproblematiek na het plotse overlijden. Elk van de kinderen bevindt zich in haar eigen ontwikkelingsfase met eigen uitdagingen. De gezonde ontwikkeling wordt gehinderd vanwege het overlijden van hun vader. Hierbij wordt – onder meer – ten aanzien van [naam 1] opgemerkt dat de verwerking van haar gevoelens problemen oplevert en zij een groot risico loopt op een persisterende rouwstoornis, ten aanzien van [naam 2] dat zij een zeer sterke band met haar vader had, dat zij angsten heeft, last heeft om realiteit en fantasie te scheiden en dat haar gevoel van emotionele veiligheid drastisch is verminderd en ten aanzien van [naam 3] dat zij zeer angstig is ook haar moeder kwijt te raken en zij niet durft zichzelf voldoende zelfstandig te ontwikkelen, wat haar leerproces in de peuterspeelzaal beïnvloed. De deskundigen vermelden verder dat ondersteuning en behandeling gedurende elke levensfase geadviseerd en noodzakelijk geacht wordt.
Gezien de bevindingen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat voor alle drie de kinderen geestelijk letsel aanwezig is, waarbij bovendien wordt opgemerkt dat de nadelige gevolgen voor de kinderen zo voor de hand liggen, dat reeds gezien de normschending dit geestelijk letsel (ook) kan worden aangenomen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank schade als gevolg van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ aanwezig. De omvang van de schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 20.000,- voor elke van de kinderen. De benadeelde partijen zullen in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde 4]
Immateriële schade: affectieschade
Niet betwist is dat deze benadeelde partij de levensgezel was van de overledene die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met hem een gemeenschappelijke huishouding voerde, zodat zij aangemerkt dient te worden als een naaste, zoals bedoeld in artikel 6:108 lid 3 BW. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal conform dit artikel, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-.
Immateriële schade: shockschade
In het verslag van GZ-psycholoog [naam07] wordt geconcludeerd dat sprake is van geestelijk letsel in de vorm van een trauma- of stressor gerelateerde stoornis, waarvoor EMDR therapie noodzakelijk is. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient bij de beoordeling van de vordering allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat tussen de benadeelde en de overledene een partnerrelatie bestond, waaruit hun drie kinderen zijn geboren en in welk kader zij ook een huishouden deelden. Reeds gelet op deze (niet betwiste) omstandigheden stelt de rechtbank vast dat sprake was van een nauwe en hechte relatie.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 25.000,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiele schade: kosten uitvaart en eigen risico zorgverzekering
Niet betwist is dat de kosten in directe relatie staan tot de uitvaart en in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. De in dit kader ingediende vordering ter hoogte van € 14.546,77 zal daarom worden toegewezen. Ook de vordering tot vergoeding van de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering ter hoogte van € 365,77 zal worden toegewezen, nu ook dit deel niet is betwist, voldoende is onderbouwd en het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
[benadeelde 5]
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partij is de moeder van de overledene. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal conform artikel 6:108 lid 3 BW, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,- euro.
Immateriële schade: shockschade
In het verslag van behandelaars [naam08] en [naam09] wordt geconcludeerd dat sprake is van geestelijk letsel in de vorm van een posttraumatische stressstoornis en een ernstige depressieve stoornis. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient bij de beoordeling van de vordering allereerst aan de hand van de in paragraaf108.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat de benadeelde als moeder van de overledene tot hem in een nauwe en hechte relatie staat, zoals ook nader naar voren is gekomen in de slachtofferverklaring ter zitting.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 22.500,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde 6]
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partij is de vader van de overledene. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal conform artikel 6:108 lid 3 BW, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade: shockschade
In het verslag van psycholoog [naam 4] en regiebehandelaar [naam 5] wordt vermeld dat de benadeelde lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Hij heeft middels EMDR behandelingen gehad, maar omdat de rechtszaak tegen de verdachten van het misdrijf nog loopt, is hij niet in staat om een (verdere) behandeling voor deze stoornis te ondergaan. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van geestelijk letsel. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat de benadeelde als vader van de overledene tot hem in een nauwe en hechte relatie staat, nu (niet betwist is dat) hij hem (mede) heeft opgevoed.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 22.500,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiele schade: kosten eigen risico zorgverzekering
De vordering tot vergoeding van de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering ter hoogte van € 370,67 zal worden toegewezen, nu ook dit deel niet is betwist, voldoende is onderbouwd en het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
[benadeelde 7]
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partij is de broer van de overledene. Dit brengt met zich dat hij niet onder één van de in artikel 6:108 lid 4 aanhef en a tot en met f BW gespecificeerde categorieën valt. De rechtbank dient te beoordelen of een geslaagd beroep op de hardheidsclausule kan worden gedaan. In dit geval slaagt het beroep. Uit de onderbouwing maakt de rechtbank – kort gezegd – op dat de benadeelde dagelijks contact had met de overledene. Zij trokken met elkaar op en deden (ook met hun gezinnen) veel met elkaar. Gelet hierop is sprake geweest van een zodanige nauwe persoonlijke relatie dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de benadeelde voor de toepassing van lid 3 als naaste moet worden aangemerkt. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade: shockschade
Uit de verslagen van psycholoog [naam07] volgt dat de benadeelde lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en dat er tevens sprake is van een ziekteangststoornis en paniekstoornis. Hij heeft verschillende behandelingen, waaronder EMDR ondergaan. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van geestelijk letsel. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing volgt dat de benadeelde partij met de overledene een innige band voelde, dat zij voor elkaar klaarstonden en zij samen sociale activiteiten ondernamen.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 20.000,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde 8]
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partij is de zus van de overledene. Dit brengt met zich dat zij niet onder één van de in artikel 6:108 lid 4 aanhef en a tot en met f BW gespecificeerde categorieën valt. De rechtbank dient te beoordelen of een geslaagd beroep op de hardheidsclausule kan worden gedaan. In dit geval slaagt het beroep. Uit de onderbouwing maakt de rechtbank – kort gezegd – op dat de benadeelde als het kleine zusje van de overledene samen met hem is opgegroeid, hij haar altijd in bescherming nam, zij een innige band met hem had en zij veel en constant contact met elkaar onderhielden. Gelet hierop is sprake geweest van een zodanige nauwe persoonlijke relatie dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de benadeelde voor de toepassing van lid 3 als naaste moet worden aangemerkt. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade: shockschade
Uit de verslagen van psychologen [naam08] en [naam 6] volgt dat de benadeelde lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Zij heeft behandelingen gehad gericht op de rouwverwerking, waaronder EMDR-behandelingen. Deze behandelingen vragen op dit moment echter teveel, zodat deze voor nu zijn gestaakt. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van geestelijk letsel. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing volgt dat de benadeelde partij met de overledene een innige band voelde, zij samen zijn opgegroeid, zij veel contact onderhielden, voor elkaar klaarstonden en samen sociale activiteiten ondernamen.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 20.000,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde 9]
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partij is de partner van de moeder van de overledene, in de vordering benoemd als zijn tweede moeder. Zij valt niet onder één van de in artikel 6:108 lid 4 aanhef en a tot en met f BW gespecificeerde categorieën. De rechtbank dient te beoordelen of een geslaagd beroep op de hardheidsclausule kan worden gedaan. In dit geval slaagt het beroep.
Uit de onderbouwing maakt de rechtbank – kort gezegd – op dat de benadeelde in het gezin kwam op het moment dat de overledene twaalf jaar oud was. Zij heeft hem aangenomen als haar eigen kind en werd daarmee zijn ‘tweede moeder’. Hij woonde bij haar, zij heeft hem bijgestaan in lief en leed, ze heeft hem (mede) opgevoed en ook nu was er sprake van veelvuldig en intensief contact. Gelet hierop is sprake geweest van een zodanige nauwe persoonlijke relatie dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de benadeelde voor de toepassing van lid 3 als naaste moet worden aangemerkt.
Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade: shockschade
Uit de verslagen van psychologen [naam 7] en [naam 8] volgt dat de benadeelde lijdt aan een trauma- of stressorgerelateerde stoornis. Zij heeft ter behandeling onder meer EMDR-behandeling en ondersteunende gesprekken met slachtofferhulp. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van geestelijk letsel. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing volgt dat de benadeelde partij met de overledene een innige band voelde, zij samen zijn opgegroeid, zij veel contact onderhielden, voor elkaar klaarstonden en samen sociale activiteiten ondernamen.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 22.500,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiele schade: kosten uitvaart en eigen risico zorgverzekering
Niet betwist is dat de kosten in directe relatie staan tot de uitvaart en in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. De in dit kader ingediende vordering ter hoogte van € 3.627,17 zal daarom worden toegewezen.
[benadeelde 10]
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partij is de dochter van de partner van de moeder van de overledene, in de vordering benoemd als zijn halfzus. Zij valt niet onder één van de in artikel 6:108 lid 4 aanhef en a tot en met f BW gespecificeerde categorieën. De rechtbank dient te beoordelen of een geslaagd beroep op de hardheidsclausule kan worden gedaan. In dit geval slaagt het beroep. Uit de onderbouwing maakt de rechtbank – kort gezegd – op dat de overledene ten opzichte van de 14-jarige benadeelde feitelijk een vaderrol heeft ingenomen. De benadeelde had een innige band met de overledene, waarbij veelvuldig contact bestond, hij aanwezig was bij belangrijke momenten in haar leven en hij betrokken was bij alle facetten van haar ontwikkeling. Gelet hierop is sprake geweest van een zodanige nauwe persoonlijke relatie dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de benadeelde voor de toepassing van lid 3 als naaste moet worden aangemerkt. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade: shockschade
Uit informatie van GZ-psycholoog [naam 9] komt naar voren dat de benadeelde lijst aan een posttraumatische stoornis. Hiervoor is cognitieve gedragstherapie in combinatie met EMDR-therapie geïndiceerd. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van geestelijk letsel. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing volgt dat de benadeelde partij een innige band had die verder ging dan een band zoals die van een (half)broer-zus zou zijn. Zij onderhielden veel contact en hij was betrokken bij haar opgroeien en ontwikkeling.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 20.000,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde 11]
Immateriële schade: shockschade
Uit informatie van behandelaar [naam 10] en [naam 11] komt naar voren dat de benadeelde lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, waarbij zij behandeling krijgt middels cognitieve gedragstherapie. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van geestelijk letsel. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing volgt dat de benadeelde partij de vrouw van de broer van de overledene is. Zij waren hecht en deden als families veel met elkaar.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, komt de rechtbank tot het oordeel dat in dit geval er geen sprake van is dat het onrechtmatig handelen jegens de overledene ook een onrechtmatig handelen jegens deze benadeelde met zich brengt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat in de toelichting onvoldoende is onderbouw dat sprake is geweest van een nauwe relatie tussen de overledene en specifiek deze benadeelde. Met dit oordeel geeft de rechtbank geen enkel oordeel over de daadwerkelijke relatie van de benadeelde met de overledene, maar slechts over de onderbouwing hiervan. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
10.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen een schadevergoeding betalen zoals hieronder vermeld, vermeerderd met kosten als hieronder in de beslissing vermeld. De schadevergoeding zal tevens worden vermeerderd met de wettelijke rente over de vergoeding voor de immateriële schade vanaf 2 augustus 2021 en over de vergoeding voor de materiële schade vanaf de datum van het indienen van de vordering, zoals hieronder in de tabel vermeld. Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. De gijzeling wordt conform artikel 36f, vijfde lid Wetboek van Strafrecht bepaald op het wettelijk maximum van één jaar. De vordering zal voorts hoofdelijk worden toegewezen met de medeverdachten [medeverdachte02] en [medeverdachte01] .
Immateriële schade
Materiële schade
Totaal
Datum wettelijke rente materiële schade
[benadeelde 1]
€ 40.000,--
€ 40.000,--
[benadeelde 2]
€ 40.000,--
€ 40.000,--
[benadeelde 3]
€ 40.000,--
€ 40.000,--
[benadeelde 4]
€ 45.000,--
€ 14.912,54
€ 59.912,54
19 juli 2023
[benadeelde 5]
€ 40.000,--
€ 40.000,--
[benadeelde 6]
€ 40.000,--
€ 370,67
€ 40.370,67
20 juli 2023
[benadeelde 7]
€ 37.500,--
€ 37.500,--
[benadeelde 8]
€ 37.500,--
€ 37.500,--
[benadeelde 9]
€ 40.000,--
€ 3627,17
€ 43.627,17
18 juli 2023
[benadeelde 10]
€ 37.500,--
€ 37.500,--
Totaal
€ 398.910,38

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 47, 57, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en 2. ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij [benadeelde 11]
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 11] niet-ontvankelijk in de vordering;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 1], te betalen een bedrag
van € 40.000,00 (zegge: veertigduizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve
[benadeelde 1]van te betalen
€ 40.000,00(hoofdsom,
zegge: veertigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
Veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 2], te betalen een bedrag van
€ 40.000,00 (zegge: veertigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde 2]te betalen
€ 40.000,00(hoofdsom,
zegge: veertigduizend euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 3], te betalen een bedrag van
€ 40.000,00 (zegge: veertigduizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde 3]te betalen
€ 40.000,00(hoofdsom,
zegge: veertigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 4]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 4], te betalen een bedrag van
€ 59.912,54 (zegge: negenenvijftigduizendnegenhonderdtwaalf euro en vierenvijftig cent), bestaande uit € 14.912,54 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 juli 2023 en € 45.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde 4]te betalen
€ € 59.912,54 (zegge: hoofdsom, negenenvijftigduizendnegenhonderdtwaalf euro en vierenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 14.912,54 vanaf 19 juli 2023 en over een bedrag van € 45.000 vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 5]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 5], te betalen een bedrag van
€ 40.000,00 (zegge: veertigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde 5]te betalen
€ 40.000,00(hoofdsom,
zegge: veertigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 6]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 6], te betalen een bedrag
van € 40.370,67 (zegge: veertigduizenddriehonderdzeventig euro en zevenenzestig cent), bestaande uit € 370,67 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 juli 2023, en € 40.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde 6]te betalen
€ 40.370,67(hoofdsom,
zegge: veertigduizenddriehonderdzeventig euro en zevenenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 370,67 vanaf 20 juli 2023 en over een bedrag van € 40.000 vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van;
36 (zesendertig) dagende toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 7]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 7], te betalen een bedrag van
€ 37.500,00 (zegge: zevenendertigduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde 7]te betalen
€ 37.500,00(hoofdsom,
zegge: zevenendertigduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 8]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 8], te betalen een bedrag van
€ 37.500,00 (zegge: zevenendertigduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde 8]te betalen
€ 37.500,00(hoofdsom,
zegge: zevenendertigduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 9]
Veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 9], te betalen een bedrag van
€ 43.627,17 (zegge: drieënveertigduizendzeshonderdzevenentwintig euro en zeventien cent), bestaande uit € 3.627,17 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 juli 2023 en € 40.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 9] te betalen
€ 43.627,17(hoofdsom,
zegge: drieënveertigduizendzeshonderdzevenentwintig euro en zeventien cent), vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 3.627,17 vanaf 18 juli 2023 en over een bedrag van € 40.000 vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 10]
Veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 10], te betalen een bedrag van
€ 37.500,00 (zegge: zevenendertigduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde 10]te betalen
€ 37.500,00(hoofdsom,
zegge: zevenendertigduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mr. D.F. Smulders en mr. N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1 .
hij op of omstreeks 28 juli 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer01]
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer01] meermalen met
een of meer messen, althans een of meer scherpe en puntige voorwerpen in
het lichaam te steken en/of te prikken en/of te snijden;
(art 289 jo. art 287 Wetboek van Strafrecht en art 47 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 28 juli 2021 tot en met 3 augustus 2021 te
Rotterdam en/of Zwijndrecht en/of Dordrecht, althans in Nederland, tezamen
en in verenging met een ander of anderen, opzettelijk het lijk van [slachtoffer01]
heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, zulks met het
oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer01]
te verhelen;
(art 151 jo. 47 Wetboek van Strafrecht)