10.4.3.Beoordeling: overwegingen t.a.v. afzonderlijke vorderingen
[benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partijen zijn de kinderen (9, 5 en 3 jaar oud) van de overledene. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal conform artikel 6:108 lid 3 BW, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,- voor elk van de kinderen.
Immateriële schade: Aantasting in de persoon
Uit het verslag van register-psycholoog NIP [naam05] en orthopedagoog/speltherapeut [naam06] komt naar voren dat voor alle kinderen geldt dat het gemis van hun vader een grote negatieve invloed heeft op hun leven en functioneren en dat sprake is van gedragsproblematiek na het plotse overlijden. Elk van de kinderen bevindt zich in haar eigen ontwikkelingsfase met eigen uitdagingen. De gezonde ontwikkeling wordt gehinderd vanwege het overlijden van hun vader. Hierbij wordt – onder meer – ten aanzien van [naam 1] opgemerkt dat de verwerking van haar gevoelens problemen oplevert en zij een groot risico loopt op een persisterende rouwstoornis, ten aanzien van [naam 2] dat zij een zeer sterke band met haar vader had, dat zij angsten heeft, last heeft om realiteit en fantasie te scheiden en dat haar gevoel van emotionele veiligheid drastisch is verminderd en ten aanzien van [naam 3] dat zij zeer angstig is ook haar moeder kwijt te raken en zij niet durft zichzelf voldoende zelfstandig te ontwikkelen, wat haar leerproces in de peuterspeelzaal beïnvloed. De deskundigen vermelden verder dat ondersteuning en behandeling gedurende elke levensfase geadviseerd en noodzakelijk geacht wordt.
Gezien de bevindingen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat voor alle drie de kinderen geestelijk letsel aanwezig is, waarbij bovendien wordt opgemerkt dat de nadelige gevolgen voor de kinderen zo voor de hand liggen, dat reeds gezien de normschending dit geestelijk letsel (ook) kan worden aangenomen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank schade als gevolg van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ aanwezig. De omvang van de schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 20.000,- voor elke van de kinderen. De benadeelde partijen zullen in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade: affectieschade
Niet betwist is dat deze benadeelde partij de levensgezel was van de overledene die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met hem een gemeenschappelijke huishouding voerde, zodat zij aangemerkt dient te worden als een naaste, zoals bedoeld in artikel 6:108 lid 3 BW. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal conform dit artikel, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-.
Immateriële schade: shockschade
In het verslag van GZ-psycholoog [naam07] wordt geconcludeerd dat sprake is van geestelijk letsel in de vorm van een trauma- of stressor gerelateerde stoornis, waarvoor EMDR therapie noodzakelijk is. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient bij de beoordeling van de vordering allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat tussen de benadeelde en de overledene een partnerrelatie bestond, waaruit hun drie kinderen zijn geboren en in welk kader zij ook een huishouden deelden. Reeds gelet op deze (niet betwiste) omstandigheden stelt de rechtbank vast dat sprake was van een nauwe en hechte relatie.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 25.000,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiele schade: kosten uitvaart en eigen risico zorgverzekering
Niet betwist is dat de kosten in directe relatie staan tot de uitvaart en in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. De in dit kader ingediende vordering ter hoogte van € 14.546,77 zal daarom worden toegewezen. Ook de vordering tot vergoeding van de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering ter hoogte van € 365,77 zal worden toegewezen, nu ook dit deel niet is betwist, voldoende is onderbouwd en het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partij is de moeder van de overledene. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal conform artikel 6:108 lid 3 BW, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,- euro.
Immateriële schade: shockschade
In het verslag van behandelaars [naam08] en [naam09] wordt geconcludeerd dat sprake is van geestelijk letsel in de vorm van een posttraumatische stressstoornis en een ernstige depressieve stoornis. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient bij de beoordeling van de vordering allereerst aan de hand van de in paragraaf108.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat de benadeelde als moeder van de overledene tot hem in een nauwe en hechte relatie staat, zoals ook nader naar voren is gekomen in de slachtofferverklaring ter zitting.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 22.500,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partij is de vader van de overledene. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal conform artikel 6:108 lid 3 BW, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade: shockschade
In het verslag van psycholoog [naam 4] en regiebehandelaar [naam 5] wordt vermeld dat de benadeelde lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Hij heeft middels EMDR behandelingen gehad, maar omdat de rechtszaak tegen de verdachten van het misdrijf nog loopt, is hij niet in staat om een (verdere) behandeling voor deze stoornis te ondergaan. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van geestelijk letsel. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat de benadeelde als vader van de overledene tot hem in een nauwe en hechte relatie staat, nu (niet betwist is dat) hij hem (mede) heeft opgevoed.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 22.500,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiele schade: kosten eigen risico zorgverzekering
De vordering tot vergoeding van de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering ter hoogte van € 370,67 zal worden toegewezen, nu ook dit deel niet is betwist, voldoende is onderbouwd en het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partij is de broer van de overledene. Dit brengt met zich dat hij niet onder één van de in artikel 6:108 lid 4 aanhef en a tot en met f BW gespecificeerde categorieën valt. De rechtbank dient te beoordelen of een geslaagd beroep op de hardheidsclausule kan worden gedaan. In dit geval slaagt het beroep. Uit de onderbouwing maakt de rechtbank – kort gezegd – op dat de benadeelde dagelijks contact had met de overledene. Zij trokken met elkaar op en deden (ook met hun gezinnen) veel met elkaar. Gelet hierop is sprake geweest van een zodanige nauwe persoonlijke relatie dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de benadeelde voor de toepassing van lid 3 als naaste moet worden aangemerkt. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade: shockschade
Uit de verslagen van psycholoog [naam07] volgt dat de benadeelde lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en dat er tevens sprake is van een ziekteangststoornis en paniekstoornis. Hij heeft verschillende behandelingen, waaronder EMDR ondergaan. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van geestelijk letsel. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing volgt dat de benadeelde partij met de overledene een innige band voelde, dat zij voor elkaar klaarstonden en zij samen sociale activiteiten ondernamen.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 20.000,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partij is de zus van de overledene. Dit brengt met zich dat zij niet onder één van de in artikel 6:108 lid 4 aanhef en a tot en met f BW gespecificeerde categorieën valt. De rechtbank dient te beoordelen of een geslaagd beroep op de hardheidsclausule kan worden gedaan. In dit geval slaagt het beroep. Uit de onderbouwing maakt de rechtbank – kort gezegd – op dat de benadeelde als het kleine zusje van de overledene samen met hem is opgegroeid, hij haar altijd in bescherming nam, zij een innige band met hem had en zij veel en constant contact met elkaar onderhielden. Gelet hierop is sprake geweest van een zodanige nauwe persoonlijke relatie dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de benadeelde voor de toepassing van lid 3 als naaste moet worden aangemerkt. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade: shockschade
Uit de verslagen van psychologen [naam08] en [naam 6] volgt dat de benadeelde lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Zij heeft behandelingen gehad gericht op de rouwverwerking, waaronder EMDR-behandelingen. Deze behandelingen vragen op dit moment echter teveel, zodat deze voor nu zijn gestaakt. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van geestelijk letsel. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing volgt dat de benadeelde partij met de overledene een innige band voelde, zij samen zijn opgegroeid, zij veel contact onderhielden, voor elkaar klaarstonden en samen sociale activiteiten ondernamen.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 20.000,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partij is de partner van de moeder van de overledene, in de vordering benoemd als zijn tweede moeder. Zij valt niet onder één van de in artikel 6:108 lid 4 aanhef en a tot en met f BW gespecificeerde categorieën. De rechtbank dient te beoordelen of een geslaagd beroep op de hardheidsclausule kan worden gedaan. In dit geval slaagt het beroep.
Uit de onderbouwing maakt de rechtbank – kort gezegd – op dat de benadeelde in het gezin kwam op het moment dat de overledene twaalf jaar oud was. Zij heeft hem aangenomen als haar eigen kind en werd daarmee zijn ‘tweede moeder’. Hij woonde bij haar, zij heeft hem bijgestaan in lief en leed, ze heeft hem (mede) opgevoed en ook nu was er sprake van veelvuldig en intensief contact. Gelet hierop is sprake geweest van een zodanige nauwe persoonlijke relatie dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de benadeelde voor de toepassing van lid 3 als naaste moet worden aangemerkt.
Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade: shockschade
Uit de verslagen van psychologen [naam 7] en [naam 8] volgt dat de benadeelde lijdt aan een trauma- of stressorgerelateerde stoornis. Zij heeft ter behandeling onder meer EMDR-behandeling en ondersteunende gesprekken met slachtofferhulp. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van geestelijk letsel. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing volgt dat de benadeelde partij met de overledene een innige band voelde, zij samen zijn opgegroeid, zij veel contact onderhielden, voor elkaar klaarstonden en samen sociale activiteiten ondernamen.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 22.500,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiele schade: kosten uitvaart en eigen risico zorgverzekering
Niet betwist is dat de kosten in directe relatie staan tot de uitvaart en in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. De in dit kader ingediende vordering ter hoogte van € 3.627,17 zal daarom worden toegewezen.
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partij is de dochter van de partner van de moeder van de overledene, in de vordering benoemd als zijn halfzus. Zij valt niet onder één van de in artikel 6:108 lid 4 aanhef en a tot en met f BW gespecificeerde categorieën. De rechtbank dient te beoordelen of een geslaagd beroep op de hardheidsclausule kan worden gedaan. In dit geval slaagt het beroep. Uit de onderbouwing maakt de rechtbank – kort gezegd – op dat de overledene ten opzichte van de 14-jarige benadeelde feitelijk een vaderrol heeft ingenomen. De benadeelde had een innige band met de overledene, waarbij veelvuldig contact bestond, hij aanwezig was bij belangrijke momenten in haar leven en hij betrokken was bij alle facetten van haar ontwikkeling. Gelet hierop is sprake geweest van een zodanige nauwe persoonlijke relatie dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de benadeelde voor de toepassing van lid 3 als naaste moet worden aangemerkt. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade: shockschade
Uit informatie van GZ-psycholoog [naam 9] komt naar voren dat de benadeelde lijst aan een posttraumatische stoornis. Hiervoor is cognitieve gedragstherapie in combinatie met EMDR-therapie geïndiceerd. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van geestelijk letsel. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing volgt dat de benadeelde partij een innige band had die verder ging dan een band zoals die van een (half)broer-zus zou zijn. Zij onderhielden veel contact en hij was betrokken bij haar opgroeien en ontwikkeling.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 20.000,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade: shockschade
Uit informatie van behandelaar [naam 10] en [naam 11] komt naar voren dat de benadeelde lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, waarbij zij behandeling krijgt middels cognitieve gedragstherapie. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van geestelijk letsel. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing volgt dat de benadeelde partij de vrouw van de broer van de overledene is. Zij waren hecht en deden als families veel met elkaar.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, komt de rechtbank tot het oordeel dat in dit geval er geen sprake van is dat het onrechtmatig handelen jegens de overledene ook een onrechtmatig handelen jegens deze benadeelde met zich brengt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat in de toelichting onvoldoende is onderbouw dat sprake is geweest van een nauwe relatie tussen de overledene en specifiek deze benadeelde. Met dit oordeel geeft de rechtbank geen enkel oordeel over de daadwerkelijke relatie van de benadeelde met de overledene, maar slechts over de onderbouwing hiervan. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.