ECLI:NL:RBROT:2023:9337

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
10/241804-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zwijndrechtse koffermoord: veroordeling voor medeplegen van moord en wegmaken lichaam nu uit bewijsmiddelen blijkend voor de hand liggend scenario niet met verifieerbare verklaring wordt weerlegd

In de zaak van de Zwijndrechtse koffermoord heeft de rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2023 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren op [geboortedatum01] te [geboorteplaats01], werd beschuldigd van medeplegen van moord en het wegmaken van het lichaam van het slachtoffer, [slachtoffer01]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten een plan heeft gemaakt om [slachtoffer01] om het leven te brengen. Dit gebeurde op 28 juli 2021, toen het slachtoffer onder valse voorwendselen naar een woning in Rotterdam werd gelokt. Daar werd hij bedreigd, geboeid en uiteindelijk meermalen met messen gestoken, wat leidde tot zijn dood. Na de moord hebben de verdachte en zijn medeverdachten het lichaam in stukken gezaagd en geprobeerd te verbergen.

De rechtbank heeft op basis van forensisch bewijs, getuigenverklaringen en het gedrag van de verdachte en medeverdachten geconcludeerd dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij het doden van [slachtoffer01]. De verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen, maar de rechtbank heeft zijn verklaring als niet aannemelijk beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de plaats delict aanwezig was en dat zijn DNA op verschillende plaatsen is aangetroffen, wat zijn betrokkenheid bevestigt.

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van twintig jaar geëist, en de rechtbank heeft deze eis toegewezen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, die schadevergoeding eisen voor het leed dat hen is aangedaan door de moord op [slachtoffer01]. De rechtbank heeft de vorderingen van de nabestaanden in grote lijnen toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding aanzienlijk is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/241804-21
Datum uitspraak: 9 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
raadsman mr. J.H.E.M. Kersemaekers, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11, 13 en 15 september 2023 en 9 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Feiten

De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende – verkort weergegeven - feiten vast en gaat daarvan bij de beoordeling van de zaak uit:
Inleiding
In de middag van 29 juli 2021 krijgt de politie een melding dat er een vechtpartij gaande is bij de [naam flat01] in Zwijndrecht. Ter plaatse blijkt er ruzie te zijn; een groep familie en vrienden van [slachtoffer01] (hierna: [slachtoffer01] ) is bij de woning van de medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ) verhaal komen halen over de vermissing van [slachtoffer01] . Een vriend van [slachtoffer01] heeft hem de avond ervoor, op 28 juli 2021 rond 19.00 uur, samen met [medeverdachte01] in de auto van [slachtoffer01] zien vertrekken en daarna hebben familie en vrienden geen contact meer met [slachtoffer01] gehad. [medeverdachte01] verklaart direct tegen de aanwezige verbalisanten dat hij een misdrijf tegen [slachtoffer01] heeft begaan. Kort daarna verklaart hij dat hij [slachtoffer01] heeft gedood en dat er in zijn woning bloed van het slachtoffer ligt alsmede twee koffers met spullen die [medeverdachte01] gebruikt heeft. De politie houdt daarop [medeverdachte01] als verdachte aan en betreedt daarop de woning. In de woning van [medeverdachte01] worden twee koffers en vuilniszakken aangetroffen met daarin onder meer bebloede zagen en messen. [slachtoffer01] wordt niet in de woning aangetroffenOp 1 augustus 2021 komt de politie door verder onderzoek uit bij de woning [adres02] . Dit blijkt de plaats delict te zijn. Op 2 augustus 2021 wordt uiteindelijk het in stukken gezaagde stoffelijk overschot aangetroffen in een Opel Meriva in de Aalbersestraat in Dordrecht.
(Forensisch) onderzoek
Uit forensisch onderzoek blijkt dat [slachtoffer01] op woensdagavond 28 juli 2021 om het leven moet zijn gebracht. Zijn handen zijn geboeid geweest en er zijn tekenen van mogelijke foltering op zijn lichaam gevonden. Het lichaam vertoonde negentien messteekletsels, waarvan acht in vitale delen van het lichaam. Nadat het slachtoffer is komen te overlijden aan deze messteken, is het lichaam in stukken gezaagd. De lijkdelen zijn vervolgens verpakt in dichtgestreken strijkzakken die zijn verdeeld over twee zwarte koffers.
In de Daihatsu Cuore van medeverdachte [medeverdachte02] (hierna: [medeverdachte02] ) worden een rode en blauwe koffer aangetroffen. In de blauwe koffer zijn bloedsporen gevonden van [slachtoffer01] . Ook zitten er twee bivakmutsen in deze koffer, waarvan één met DNAsporen van [medeverdachte02] .
Woning [medeverdachte01]
In de kelderbox van [medeverdachte01] wordt een boodschappenlijst aangetroffen waarop het volgende staat:
- 4 x 1,5 liter benzine
- Jerrycan 10 liter
- Strijkijzer
- Strijkzakken (12x)
- Zwembad
- Vuilniszakken
- Sponzen
- Amonia
- Wasbenzine
- Alarmpistool
- Telefoon (+ beltegoed, whatsapp & snapchat)
- Grote mes
- Kleine mes
- Schaar (2x)
- Kaarsjes
- Lucifers
- Koffers (2x)
- Plastic handschoenen
- Bivak muts (2x)
- Zaag
- Gasbrander
- Sokken
- Handboeien
- Ductape
- Kentekens (2x)
- Kniptang
- Tyreps
- mondkapjes
In de woning van [medeverdachte01] in de [naam flat01] wordt een aanzienlijk deel van de op het lijstje genoemde spullen in bebloede vorm terug gevonden. In de slaapkamer worden twee reiskoffers, een duffelbag en drie vuilniszakken aangetroffen met daarin onder andere de volgende bebloede spullen: een handzaag, een laminaatzaag, twee messen, ducttape, tie-wraps, een jerrycan met bloed en trechters, een opblaaszwembadje, handboeien en een strijkijzer. Ook werden meerdere paren bebloede handschoenen, meerdere bebloede kledingstukkenen meerdere paren schoenen aangetroffen in vuilniszakken.
In een rechter schoen van het merk Nike werd het DNA van [medeverdachte03] gevonden alsmede hetbloed van [slachtoffer01] .
Op de buitenkant van twee vuilniszakken zijn vingersporen van [medeverdachte04] aangetroffen.
Aan de binnenzijde van een linker- en een rechterhandschoen is het DNA van de verdachte (hierna ook: [verdachte01] ), [medeverdachte01] en [slachtoffer01] aangetroffen.
[adres02]
Op de plaats delict wordt een doos van een opblaasbadje, een strijkijzer, een watertrekker, een dweil, vuilniszakken en een fles ammoniak aangetroffen. Er lijkt schoongemaakt te zijn. Uit onderzoek volgt dat op de watertrekker op twee plekken een relatief kleine hoeveelheid DNA aangetroffen wordt van [medeverdachte04] en een grote hoeveelheid bloed van [slachtoffer01] . Op de steel van een dweil zijn vier vingerafdrukken van [medeverdachte03] gevonden en een vingerafdruk van [medeverdachte04] .
Aan de binnenzijde van een snijwerende handschoen wordt DNA van [verdachte01] , [slachtoffer01] en van [getuige01] , de bewoner van de [adres02] , gevonden.
Er wordt een alarmpistool gevonden met hierop DNA-sporen van [medeverdachte01] en het slachtoffer. Op het patroonmagazijn van het alarmpistool worden DNA-sporen van [medeverdachte02] gevonden.
Tijdlijn
Uit onderzoek aan de iPhone 7 van [medeverdachte01] is gebleken dat er op 19 juli 2021 om 18:32 en 18:33 uur via Google gezocht is naar “woning huren Rotterdam” en “woning huren 1 dag.”
In de kelderbox van [medeverdachte01] zijn meerdere aankoopbonnen gevonden. Op 2 juli 2021 is bij Blokker in Dordrecht een strijkijzer en een schaar gekocht en is bij de Gamma in Zwijndrecht een zwembadje gekocht. Op camerabeelden van Blokker en Gamma is te zien dat [medeverdachte01] de persoon is die deze aankopen doet.
De bewoonster van de woning aan de [adres02] is de getuige [getuige02] . Zij heeft een relatie met de getuige [getuige01] .
[getuige01] heeft verklaard dat hij rond 26 juli 2021 door [naam01] is benaderd met de opmerking dat hij voor een paar dagen een woning zocht om te chillen. Op 27 juli 2021 is [naam01] samen met een Surinamer, een Turkse man en een Somaliër naar de woning komen kijken, aldus [getuige01] .
[naam01] heeft verklaard dat hij door zijn vriend [naam02] is benaderd voor een woning in het kader van drugszaken. Hij is samen met deze [naam02] , een Turkse man en een Somaliër bij de woning aan de [adres02] gaan kijken, nadat hij door deze mannen in een Volkswagen Golf was opgehaald. [naam01] heeft verklaard dat hij de dag erna met zijn eigen auto naar Crooswijk is gereden en dat hij toen de sleutel van de woning aan de Turkse man en de Somaliër heeft gegeven. Deze sleuteloverdracht heeft in de auto van de twee mannen plaatsgevonden.
[naam02] heeft verklaard dat hij door zijn collega, [medeverdachte02] , is benaderd met de vraag of hij een woning kon regelen. [naam02] is vervolgens met [medeverdachte02] , [naam01] en een Somalische man naar een woning aan de [adres02] in Rotterdam gaan kijken.
Op 28 juli 2021 is [verdachte01] samen met [medeverdachte01] en [medeverdachte04] bij de kelderbox van [medeverdachte01] . Op de camerabeelden van de [naam flat01] is te zien dat [medeverdachte04] en [medeverdachte01] om 15:22 uur samen de trap af komen lopen. [medeverdachte04] draagt een dichtgeknoopte plastic boodschappentas in zijn hand. In de hal lijken zij wat tegen elkaar te zeggen waarna [medeverdachte01] eerst zijn kelderbox in gaat en korte tijd later volgt [medeverdachte04] . Vervolgens komt om 15:26 uur [verdachte01] in beeld, ook met een plastic boodschappentas, en ook hij gaat de kelderbox van [medeverdachte01] in. Een half uur later gaan om 15:54 uur de mobiele telefoons van [medeverdachte01] en [medeverdachte04] tegelijkertijd op de vliegtuigstand. De telefoon van [verdachte01] straalt op dat moment de zendmast van in de buurt van zijn eigen huis aan. Om 15:55 uur komen [medeverdachte04] , [medeverdachte01] en [verdachte01] de kelderbox uitgelopen. [medeverdachte04] heeft een rode koffer vast, [verdachte01] een blauwe koffer. [medeverdachte01] neemt vrijwel direct de blauwe koffer over van [verdachte01] . [verdachte01] schudt zijn armen uit. Beide koffers worden in de auto van medeverdachte [medeverdachte02] gelegd.
Om 17:05 uur wordt de sleutel van [adres02] opgehaald door onder meer [medeverdachte01] en [medeverdachte02] . Daarna gaat [medeverdachte02] medeverdachte [medeverdachte03] ophalen en naar de [adres02] brengen. Vervolgens brengt [medeverdachte02] [medeverdachte01] naar [slachtoffer01] in Zwijndrecht. [medeverdachte01] en [slachtoffer01] rijden om 19:04 uur in de auto van [slachtoffer01] naar de [adres02] waar zij rond 19:28 uur aankomen.
Die avond is [slachtoffer01] in de woning aan de [adres02] om het leven gebracht.
Uit de verklaring van een taxichauffeur blijkt dat hij op 29 juli 2021 kort na middernacht
drie personen – waaronder in elk geval [medeverdachte01] – vanuit de omgeving van de [adres02] naar Zwijndrecht heeft gebracht. Kort voor 1 uur ’s nachts zijn op de camerabeelden van de [naam flat01] drie mannen te zien die de kelderbox van [medeverdachte01] ingaan. De politie herkent de drie mannen als [medeverdachte01] , [medeverdachte04] en [verdachte01] . De telefoons van [medeverdachte01] en [medeverdachte04] worden om 00:58 uur van de vliegtuigstand gehaald. De telefoon van [verdachte01] straalt dan nog steeds de zendmast bij zijn eigen huis aan.
[medeverdachte01] , [medeverdachte04] en [verdachte01] verblijven die nacht bij een vriend op het [adres03] . Gedurende die nacht blijft de telefoon van [verdachte01] de zendmast bij [verdachte01] ’s huis aanstralen. De volgende ochtend komen [medeverdachte01] , [medeverdachte04] en [verdachte01] om 07:53 uur de flat uitgelopen. Daarna stapt in ieder geval [medeverdachte01] in de auto van de vriend die hem afzet bij de [naam flat01] . Uit het onderzoek is niet gebleken wat [verdachte01] daarna heeft gedaan.
Nadat [medeverdachte01] die ochtend het lichaam van [slachtoffer01] naar een auto in Dordrecht heeft gebracht, wordt [medeverdachte01] om 15:30 uur aangehouden.
[verdachte01] belt [medeverdachte04] om 15.51, 16.00, 16.08, 16.12, 16:25, 17.38 uur.
Verklaring [verdachte01]
heeft zich voor het grootste deel op zijn zwijgrecht beroepen. Hij heeft het volgende verklaard. Op woensdagmiddag 28 juli 2021 heeft hij [medeverdachte01] geholpen met het dragen van de blauwe koffer van de kelderbox van [medeverdachte01] naar de auto van [medeverdachte02] . De inhoud van deze koffer heeft [verdachte01] niet gezien want de koffers waren dicht. ’s Avonds was hij thuis. Hij werd gebeld met de vraag of hij naar het feestje van een vriend kon komen waar zijn broertje al was. Hij is toen naar buiten gegaan en naar de brug richting Dordrecht gelopen. Op weg naar de brug kwam hij [medeverdachte04] tegen die toen met hem mee is gelopen. Bij het viaduct onderaan de brug naar Dordrecht zijn hij en [medeverdachte04] opgehaald.Vervolgens zijn zij naar het [adres03] gegaan waar het feestje was. [verdachte01] herkent zichzelf op de camerabeelden van het [adres03] .
[verdachte01] wil niet verklaren hoe zijn DNA op de handschoenen terecht kan zijn gekomen.

4.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. J. Spaans en mr. J. Verschuren hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1. primair (impliciet primair) en 2. ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaar met aftrek van voorarrest.
De officieren van justitie hebben, onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot een bewezenverklaring van medeplegen van moord en het medeplegen van het wegmaken van het lichaam. Zij hebben daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat op basis van de verklaring van [medeverdachte01] en het onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer01] kan worden vastgesteld dat [verdachte01] , samen met [medeverdachte01] en [medeverdachte04] [slachtoffer01] heeft gedood.
De officieren van justitie hebben aangevoerd dat de voorbedachten rade is af te leiden uit een plan om [slachtoffer01] iets aan te doen. Dat plan zou vanaf mogelijk enkele maanden, maar in ieder geval enkele dagen voor zijn dood, tot stand zijn gekomen en blijken uit de zoekslagen op de mobiele telefoon van [medeverdachte01] , de aanschaf van diverse goederen, het regelen van een woning, het contact tussen [medeverdachte04] , [medeverdachte01] en [verdachte01] . Dat [medeverdachte01] al langere tijd het plan had om [slachtoffer01] daadwerkelijk te vermoorden blijkt volgens de officieren van justitie ook uit zijn eigen verklaring dat hij al maanden wist dat [slachtoffer01] opdracht had gegeven om het broertje van [medeverdachte01] te steken.

5.Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich, onder verwijzing naar de pleitnota, op het standpunt gesteld dat [verdachte01] dient te worden vrijgesproken van feit 1 en feit 2.
Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat [verdachte01] op de plaats delict was, noch dat hij enige bijdrage leverde aan een delict dan wel dat [verdachte01] wetenschap had van bestemming van goederen, noch dat hij wetenschap had ten aanzien van de feiten.

6.Beoordeling

Inleidend
De rechtbank acht op basis van de verklaring van [medeverdachte01] en het onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer01] wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte01] [slachtoffer01] van het leven heeft beroofd en vervolgens het lichaam heeft verborgen, weggevoerd en weggemaakt. De door de rechtbank te beantwoorden vragen zijn of [verdachte01] hierbij betrokken is geweest en hieraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd en – zo ja – of hij hierbij heeft gehandeld met voorbedachten rade.
Medeplegen
Vast staat dat [slachtoffer01] eerst vastgebonden is geweest en mogelijk is gefolterd. Gelet op het postuur van [slachtoffer01] en het postuur van [medeverdachte01] acht de rechtbank het uiterst onwaarschijnlijk dat [medeverdachte01] alleen hiertoe fysiek in staat zou zijn. Het aantreffen van meerdere kledingsetjes, meerdere paren schoenen en meerdere paren handschoenen met daarop het bloed van het slachtoffer maakt dat het aannemelijk is dat er meerdere personen betrokken zijn geweest bij het delict. [medeverdachte01] heeft bovendien de dag erna drie scheppen gekocht met het klaarblijkelijke doel om die te gebruiken om het lichaam te begraven.. Dit duidt eveneens op betrokkenheid van tenminste twee andere personen.
Op woensdagmiddag 28 juli 2021 zijn in de kelderbox van [medeverdachte01] voorbereidende handelingen getroffen om [slachtoffer01] van het leven te beroven. De boodschappenlijst met benodigdheden is later in de kelderbox aangetroffen. In de rode en de blauwe koffer die [medeverdachte01] , [medeverdachte04] en [verdachte01] uit de kelderbox van [medeverdachte01] dragen, moeten de spullen hebben gezeten die zijn gebruikt bij het delict. De blauwe koffer moet behoorlijk zwaar zijn geweest, te zien aan de houding van [verdachte01] en [medeverdachte01] die de koffer dragen. Ook schudt [verdachte01] zijn armen uit nadat [medeverdachte01] de koffer van hem overneemt, wat past bij het dragen van een zwaar gewicht. De verklaring van [verdachte01] dat hij de inhoud van de koffers niet heeft gezien, acht de rechtbank niet aannemelijk. [medeverdachte01] zou dan twee vrienden gevraagd hebben naar zijn kelderbox te komen enkel om twee koffers in een auto te zetten, waarvan hij er uiteindelijk nog één zelf draagt. Hierbij is te meer onaannemelijk dat dit het geval is aangezien uit het gedrag van [medeverdachte01] en [medeverdachte04] – waarbij [medeverdachte04] samen met [medeverdachte01] de trap van het appartementencomplex afloopt en vervolgens enkele minuten wacht totdat [medeverdachte01] de garagebox is binnengegaan alvorens zelf ook de garagebox in te gaan – lijkt te volgen dat zij niet willen dat gezien wordt dat zij samen in de garagebox zijn. Aannemelijker is dat zij in de maar liefst dertig minuten die zij samen in de kelderbox doorbrengen met zijn drieën de koffers hebben ingepakt met de spullen die benodigd waren om [slachtoffer01] te doden en zijn lichaam weg te werken. Dit geldt te meer nu uit het dossier volgt dat zowel [verdachte01] als [medeverdachte04] met een plastic tas de opslagruimte in zijn gegaan en zonder deze tas naar buiten zijn gekomen, waarbij [medeverdachte04] heeft verklaard dat in die tas spullen zaten waar [medeverdachte01] om had gevraagd. Deze spullen zullen in de betreffende periode ook in de koffers moeten zijn gedaan, waarbij [verdachte01] en [medeverdachte04] zich in die kleine ruimte niet aan het zicht van de inhoud hebben kunnen onttrekken. Alleen al gezien het soort spullen in de koffers, moeten ook [verdachte01] en [medeverdachte04] hebben geweten wat er stond te gebeuren. In de koffers waren immers onder meer spullen aanwezig als handboeien, grijskleurige tape, tie-wraps, een rambomes, een uitklapmes, een alarmpistool, bivakmutsen, een gasbrander, een kapzaag, een handzaag, een zwembadje en strijkzakken en een strijkijzer. De opsomming van deze spullen leest als een handleiding voor het vastbinden, martelen, doden van een persoon en het vervolgens wegwerken van het lichaam door deze in stukken te zagen. Een andere – logische – verklaring voor het inpakken en meenemen van (een combinatie van) dergelijke spullen, is door de verdachten niet naar voren gebracht, noch uit het dossier op te maken.
De vraag is of vastgesteld kan worden dat [verdachte01] ook op de plaats delict is geweest. [verdachte01] zwijgt hieromtrent. De forensische sporen op de plaats delict wijzen daar wel op. In de binnenkant van een snijwerende handschoen is DNA aangetroffen van [verdachte01] . Ook zat hier DNA in van het slachtoffer en de bewoner van de [adres02] .
Hoewel een handschoen naar haar aard een verplaatsbaar voorwerp is, is dit DNA-spoor alleen te verklaren door de fysieke aanwezigheid van [verdachte01] in de [adres02] . De woning is geregeld voor één dag en [verdachte01] is daar niet voor 28 juli 2021 geweest. De forensische sporen in de woning kunnen dus niet verklaard worden door het feit dat [verdachte01] eerder in de woning is geweest, zeker niet gezien de combinatie met het DNA-spoor van [slachtoffer01] en [medeverdachte01] .
Hiernaast zijn er nog andere DNA-sporen van [verdachte01] aangetroffen op verschillende plaatsen. Tussen de spullen die – zo verklaart [medeverdachte01] en zo volgt ook uit de camerabeelden – rechtstreeks van de plaats delict naar de woning van [medeverdachte01] zijn vervoerd zaten een linker- en een rechter schoonmaakhandschoen waarop het DNA van [verdachte01] , maar ook dat van het slachtoffer werd aangetroffen. Secundaire, of zelfs tertiaire, overdracht van de drie DNA-sporen ligt – nu het gaat om drie afzonderlijke handschoenen die bovendien niet allen bij elkaar zijn gevonden – niet voor de hand en is niet aannemelijk geworden. Het kan niet anders dan dat [verdachte01] de handschoenen heeft aangehad in de [adres02] .
De conclusie dat [verdachte01] op de [adres02] is geweest wordt verder ondersteund nu de taxichauffeur heeft verklaard dat hij kort na middernacht drie mannen – waaronder in elk geval [medeverdachte01] – van de wijk Zevenkamp naar Zwijndrecht heeft gebracht. Rond 00:54 uur heeft hij deze mannen afgezet bij de rotonde op de Plantageweg in Zwijndrecht. Deze rotonde ligt op enkele minuten lopen verwijderd van de [naam flat01] . Vervolgens zijn rond 00:58 uur drie mannen samen te zien op de camerabeelden van de [naam flat01] . Twee van deze mannen zijn [medeverdachte01] en [medeverdachte04] . Anders dan de verdediging heeft bepleit, stelt de rechtbank vast dat de derde man [verdachte01] betreft. De derde man heeft kleding aan die overeenkomt met de kleding die [verdachte01] die middag droeg en ook zijn postuur en manier van bewegen komen overeen.
De verklaring van [verdachte01] dat hij de avond van de moord thuis was, is naar het oordeel van de rechtbank – gezien het voorgaande – niet aannemelijk. Het enkele feit dat zijn telefoon aanstraalde rondom zijn woning, maakt dit niet anders. Het dossier wijst erop dat hij zijn locatie heeft getracht te verhullen door zijn telefoon vanaf woensdagmiddag tot de volgende ochtend thuis te laten.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [verdachte01] – naast zijn hiervoor geschetste betrokkenheid bij de spullen van de boodschappenlijst - één van de personen was die aanwezig was in de woning toen [slachtoffer01] om het leven werd gebracht en dat hij heeft geholpen met het schoonmaken van de plaats delict. De feiten die zijn komen vast te staan en de bewijsmiddelen wijzen dus op een significante betrokkenheid van [verdachte01] bij het om het leven brengen van [slachtoffer01] en het wegmaken van het lichaam.
De verklaring van [verdachte01] dat hij er niets mee te maken heeft, is naar het oordeel van de rechtbank – mede gelet op het voorgaande – niet aannemelijk en geenszins ontlastend. De feiten die zijn komen vast te staan en de bewijsmiddelen wijzen op een nauwe en bewuste betrokkenheid van [verdachte01] en [medeverdachte04] bij het om het leven brengen van [slachtoffer01] en het wegmaken van het lichaam. Een redelijke, aannemelijke en verifieerbare andere verklaring die tot een andere conclusie leidt heeft verdachte niet gegeven.
De rechtbank concludeert dat bewezen is dat [medeverdachte01] , [medeverdachte04] , en [verdachte01] als medeplegers nauw en bewust hebben samengewerkt bij het doden van [slachtoffer01] .
Voorbedachten raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachten raad" moet komen vast te staan dat [verdachte01] zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachten rade bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Met inachtneming van het voorgaande, leidt de rechtbank uit de hiervoor genoemde vastgestelde feiten en omstandigheden af dat [verdachte01] het vooropgezette plan had [slachtoffer01] van het leven te beroven. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[verdachte01] heeft – zoals hiervoor in de paragraaf over het medeplegen overwogen – ’s middags samen met [medeverdachte01] en [medeverdachte04] in de kelderbox van [medeverdachte01] goederen, die op een boodschappenlijstje stonden en bedoeld waren voor het uitvoeren van de tenlastegelegde feiten, in koffers gestopt. Deze koffers hebben de drie mannen uit de garagebox meegenomen naar de auto van [medeverdachte02] , waarmee deze naar de woning aan de [adres02] , die speciaal voor één dag was gehuurd, zijn vervoerd.’s Avonds is [verdachte01] naar de gehuurde woning gegaan waar [slachtoffer01] diezelfde avond om het leven is gebracht. De goederen uit de koffers zijn allen de dag erna bebloed aangetroffen.
De rechtbank concludeert dat bewezen kan worden dat [verdachte01] met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank gaat er van uit dat ook [verdachte01] tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te bezinnen en zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit om het slachtoffer dodelijk letsel toe te brengen. Zo heeft hij zich in ieder geval in de tijdspanne gelegen tussen de ontmoeting in de kelderbox in de [naam flat01] en de [adres02] ruimschoots kunnen bedenken wat de implicaties en gevolgen van zijn handelen zouden zijn. Hierbij slaat de rechtbank er acht op dat hij heeft geholpen om – voorafgaand aan het doden van [slachtoffer01] – al steekwapens en spullen om het stoffelijk overschot weg te maken bij elkaar te zoeken en naar de plaats delict te vervoeren. Het voorgaande duidt reeds op de vooraf aanwezige bereidheid deze wapens en spullen daadwerkelijk te gaan gebruiken voor het doden van [slachtoffer01] en het wegmaken van het stoffelijk overschot.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte01] ook na het arriveren van [slachtoffer01] in de woning aan de [adres02] ruimschoots, zowel voorafgaand als bij gelegenheid van het moment van het steken van [slachtoffer01] , de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven.
Het handelen van [verdachte01] kan daarom naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden begrepen dan zijnde gericht op het met voorbedachten rade van het leven beroven van [slachtoffer01] .
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde moord wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Samenvattend komt de rechtbank tot de slotsom dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte01] zodanig nauw en bewust met [medeverdachte01] en [medeverdachte04] heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen van moord en het medeplegen van het wegmaken van het stoffelijk overschot van [slachtoffer01] .
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair impliciet primair en 2. ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair
hij op 28 juli 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met
anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer01]
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer01] meermalen met
messen in het lichaam te steken en te snijden;
2 .
hij in de periode van 28 juli 2021 tot en met 3 augustus 2021 te
Rotterdam en/of Zwijndrecht en/of Dordrecht tezamen
en in veren
iging met anderen, opzettelijk het lijk van [slachtoffer01]
heeft verborgen en weggevoerd en weggemaakt, zulks met het
oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer01]
te verhelen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

7.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. (primair impliciet primair)
medeplegen van moord;
2.
medeplegen van een lijk verbergen, wegvoeren en wegmaken met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

9.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met zijn medeverdachten een plan gemaakt om [slachtoffer01] om het leven te brengen. Daartoe hebben zij in de weken voor 28 juli 2021 diverse goederen aangeschaft en is een woning geregeld waarin de confrontatie met het slachtoffer moest plaatsvinden. Op 28 juli 2021 heeft de verdachte samen met anderen goederen in koffers gestopt, welke koffers aansluitend naar de eerder geregelde woning werden gebracht, in afwachting van de komst van het slachtoffer die avond.
Op 28 juli 2021 is [slachtoffer01] onder valse voorwendselen naar een woning in Rotterdam gelokt. Eén van de medeverdachten had daartoe op 27 juli 2021 een afspraak met het slachtoffer gemaakt. Het slachtoffer kwam met deze medeverdachte bij de woning aan. In die woning waren op enig moment ook de verdachte en meerdere medeverdachten aanwezig. Het slachtoffer is bedreigd met een vuurwapen, geboeid en vastgebonden. Hij zou mogelijk zijn gemarteld voordat hij door meerdere messteken werd gedood. Na zijn dood hebben de verdachte en zijn medeverdachten het lichaam in stukken gezaagd.
[slachtoffer01] moet zich na aankomst in de woning in Rotterdam hebben gerealiseerd in wat voor val hij was gelokt en dat hij – geconfronteerd met meerdere belagers en vastgebonden – ook niet meer weg zou kunnen komen. Hij zal zich daarbij hebben gerealiseerd dat niemand wist waar hij met [medeverdachte01] heen was gegaan en dat er dus ook geen hulp zou gaan komen. De tijd daarna heeft die wetenschap, in combinatie met het mogelijke fysieke lijden en de mentale doodsangsten, ervoor gezorgd dat hij vlak voor het einde van zijn leven door een hel moet zijn gegaan. Hij is uiteindelijk door meerdere messteken gedood. Na zijn dood hebben [medeverdachte01] en zijn medeverdachten het lichaam in stukken gezaagd.
De verdachte heeft vervolgens samen met de medeverdachten het lichaam van [slachtoffer01] vervoerd en verborgen. De in plastic verpakte lichaamsdelen zijn in koffers gestopt. Deze koffers zijn met een taxi vervoerd naar een auto in Dordrecht. Eén van de medeverdachten heeft daarna drie scheppen gekocht. Het was de bedoeling om de koffers met daarin het lichaam van [slachtoffer01] ergens te begraven en hem aldus te laten verdwijnen. Uiteindelijk hebben de nabestaanden de uitvoering van dit deel van het plan weten te beletten doordat zij zich de dag na de verdwijning van [slachtoffer01] bij de woning van één van de medeverdachten melden en het de verdachte en de medeverdachten daarmee onmogelijk maakten om het plan verder uit te voeren.
[verdachte01] heeft er door zijn handelen op een schokkende wijze blijk van gegeven zich uitsluitend te willen richten op zijn eigen belangen. Het is op zichzelf al gruwelijk als een jong leven wordt beëindigd. Als dat gebeurt door geweld, kneveling, mogelijk marteling en door messteken is dat nog erger dan beestachtig te noemen. En als dan vervolgens het dode lichaam ook nog wordt onteerd door dat in stukken te snijden, dan zijn er moeilijk woorden te vinden om de gruwelijkheid nog verder uit te drukken.
De rechtbank merkt daarbij nog het volgende op. Het zwijgrecht is een absoluut recht, daar valt niet aan te tornen. Een verdachte mag ook verklaren zoals hij wil. Tegelijkertijd stelt de rechtbank zich de vraag wat het zegt over deze verdachte dat hij geen (waarheidsgetrouwe) openheid van zaken heeft gegeven in een zaak als deze. Hij heeft – met de wetenschap van de plannen om [slachtoffer01] om het leven te brengen, hem vervolgens in stukken te zagen en de delen van het lichaam vervolgens te doen verdwijnen – ervoor gekozen om dit samen met [medeverdachte01] te doen, terwijl hij zelf geen enkele relatie had met het slachtoffer. Voor zover dat uit het onderzoek is gebleken, had alleen [medeverdachte01] met hem een conflict en verdachte en zijn mededader waren bereid om voor diens belangen de tenlastegelegde handelingen uit te voeren. Verdachte heeft, schijnbaar zonder enige wroeging, dit plan uitgevoerd en vervolgens geen openheid van zaken gegeven, ook nadat hij op de hoogte is gekomen van de enorme pijn en het verdriet dat dit voor de nabestaanden heeft opgeleverd, zoals hierna omschreven.
Nabestaanden
De verdachte heeft de nabestaanden onbeschrijflijk en onherstelbaar leed aangedaan. Zij zullen dit de rest van hun leven bij zich dragen. De dood van [slachtoffer01] heeft bij hen diepe gevoelens van verdriet en woede nagelaten. Uit de slachtofferverklaringen, die door zijn moeder en zijn tweede moeder zijn voorgelezen, blijkt hoe ontzettend de nabestaanden hun man, vader, zoon en broer missen, met wie zij zo’n hechte band hadden, en dat de herinnering aan deze feiten hen ernstig hindert in hun dagelijkse bestaan. Naast het gemis zullen de nabestaanden ook moeten leven met de respectloze manier waarop het lichaam van [slachtoffer01] is weggemaakt. Zij hebben een aantal dagen na zijn vermissing, waarin zij tussen hoop en vrees leefden, moeten horen dat het lichaam van hun dierbare in verminkte staat in koffers is aangetroffen. Diep treffend beschrijft de moeder van [slachtoffer01] in haar slachtofferverklaring de dankbaarheid van de familie in de richting van de begrafenisondernemer die erin slaagde om het lichaam in één deel naar zijn laatst rustplaats te brengen. Het tekent de kwelling van de gruwelijke realiteit die de nabestaanden (hebben) moeten doorstaan.
Het handelen van de verdachte heeft niet alleen veel indruk gemaakt op de nabestaanden, maar ook op de samenleving als geheel. De vermissing, de dood en de gruwelijke handelingen die met het lichaam van [slachtoffer01] zijn verricht, hebben de maatschappij een tijd bezig gehouden en hebben ook landelijk voor onrust gezorgd. Dit blijkt ook wel uit de media-aandacht die deze zaak heeft gekregen en door de behandeling van deze zaak ook nu weer krijgt.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
9.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
9.3.2.
Rapportage
Stichting Verslavingsreclassering GGZ (Fivoor), heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 13 april 2023. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
9.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
Blijkens de beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis van 1 maart 2023 was de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst tot de datum van de inhoudelijke behandeling.
De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen, dan wel wederom te schorsen. Hiertoe is bepleit dat (primair) er geen ernstige bezwaren of (subsidiair) gronden zijn, (meer subsidiair) artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is en (uiterst subsidiair) dat de schorsing in stand zou moeten blijven met het oog op hoger beroep nu gebleken is dat de alternatieven voor voorlopige hechtenis ertoe hebben geleid dat de verdachte is verschenen op zitting.
Gelet op het in dit vonnis overwogene, stelt de rechtbank vast dat er onverkort sprake is van ernstige bezwaren. Daarnaast is de 12-jaarsgrond en geschokte rechtsorde nog steeds van toepassing. Artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering is niet van toepassing. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte thans en vooralsnog zijn (eventuele) appelprocedure in vrijheid mag afwachten. Hierbij dient de rechtbank het algemeen belang van strafvordering af te wegen tegen de persoonlijke belangen van de verdachte.
Bij deze afweging neemt de rechtbank in aanmerking dat een schorsing van de voorlopige hechtenis zich in beginsel niet of nauwelijks verhoudt met de aanwezigheid van voornoemde grond. De rechtbank heeft eerder echter geoordeeld dat in de zaak van de verdachte desalniettemin ruimte bestond voor een schorsing van de voorlopige hechtenis. Nu is dit anders.
Waar eerder de rechtbank oordeelde dat de belangen van de verdachte dienden te prevaleren boven de 12-jaarsgrond en de geschokte rechtsorde, kan de rechtbank – nu is vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een dusdanig ernstig feit – aan de maatschappij niet uitleggen dat hij thans op vrije voeten zou moeten kunnen blijven om een (eventueel) hoger beroep af te wachten. Hierbij heeft de rechtbank meegewogen de aard en ernst van het feit, de grote aandacht voor deze zaak over inmiddels meerdere jaren en de maatschappelijke onrust die door het wederom schorsen van de voorlopige hechtenis in de ogen van de rechtbank zou ontstaan.

10.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

10.1.
De vorderingen
In dit strafproces vorderen elf nabestaanden schadevergoeding van de verdachte. Al deze partijen hebben verzocht om de toegekende bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de vorderingen samengevat in het hieronder opgenomen overzicht.
Benadeelde
Immateriele schade
Materiele schade
Totaal
[benadeelde partij01]
€ 50.000,--
€ 50.000,--
[benadeelde partij02]
€ 50.000,--
€ 50.000,--
[benadeelde partij03]
€ 50.000,--
€ 50.000,--
[benadeelde partij04]
€ 80.000,--
€ 14.912,54
€ 94.912,54
[benadeelde partij05]
€ 77.500,--
€ 77.500,--
[benadeelde partij06]
€ 77.500,--
€ 370,67
€ 77,870,67
[benadeelde partij07]
€ 67.500,--
€ 67.500,--
[benadeelde partij08]
€ 67.500,--
€ 67.500,--
[benadeelde partij09]
€ 67.500,--
€ 3.627,17
€ 71.127,17
[benadeelde partij10]
€ 67.500,--
€ 67.500,--
[benadeelde partij11]
€ 40.000,--
€ 40.000,--
10.2.
Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen ten aanzien van de affectieschade en de shockschade dienen te worden toegewezen. Ten aanzien van de hoogte van de in dit kader toe te wijzen bedragen en ten aanzien van de materiele schade refereren de officieren van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
10.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het primaire standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, gelet op de bepleite vrijspraak.
De verdediging heeft zich op het subsidiaire standpunt gesteld dat alle benadeelde partijen niet ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen. Hiertoe is in alle gevallen aangevoerd dat sprake is van een onevenredige belasting van het strafproces. Hierbij is verweer gevoerd op de hoogte van de vorderingen en is betwist dat voldoende is onderbouwd dat er (door dit misdrijf ontstaan) geestelijk letsel aanwezig is. Ten aanzien van alle vorderingen is voorts verweer gevoerd op de datum waarop een eventuele wettelijke rente berekend zou dienen te worden.
10.4.
Beoordeling
10.4.1.
Algemene uitgangspunten
Wie kan een vordering in een strafzaak indienen?
Artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces om vergoeding van deze rechtstreekse schade te vorderen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het slachtoffer door het strafbare feit is overleden de erfgenamen zich kunnen voegen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering. Verder kunnen de personen als bedoeld in artikel 6:108 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ter zake van de daar bedoelde vorderingen zich voegen voor schadeposten: gederfd levensonderhoud, de kosten van lijkbezorging en affectieschade.
Affectieschade bij overlijden
Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. In artikel 6:108 lid 4 BW staat een opsomming van de personen die in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade bij overlijden. Hieronder vallen onder andere ouders, kinderen, echtgenoten en levensgezellen.
Indien een persoon niet onder één van deze categorieën valt, kan een beroep gedaan worden op de zogenoemde hardheidsclausule van artikel 6:108 lid 4 aanhef en onder g BW waarin de mogelijkheid tot het toekennen van affectieschade is geopend voor een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt. De bedoeling van de wetgever is dat er van die hardheidsclausule niet lichtvaardig gebruik zal worden gemaakt.
Shockschade
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden - ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweegbrengt. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
(i) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en
(ii) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en
(iii) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
Aan de hand van onder meer deze gezichtspunten moet de rechter van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid. Hierbij geldt dat niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid toch worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Beoordeling: algemene overweging t.a.v. gezichtspunten shockschade
Ten aanzien van het gezichtspunt onder (i) wordt verwezen naar paragraaf 9.2 van dit vonnis. Wat betreft gezichtspunt (ii) geldt voor alle benadeelde partijen die een vergoeding voor shockschade hebben gevorderd het volgende:
De rechtbank constateert dat – zoals ook in de onderbouwingen is vermeld – geen van de benadeelden rechtstreeks is geconfronteerd met de directe gevolgen van het bewezenverklaarde. Wel zijn de benadeelden na het overlijden geconfronteerd met de gruwelijk informatie over de laatste uren van [slachtoffer01] , de wijze waarop hij is overleden en wat vervolgens van zijn lichaam is bekomen. Na enkele dagen in onzekerheid te hebben verkeerd wat er met hem zou zijn gebeurd, hebben de benadeelden het op zichzelf schokkende bericht verkregen dat hij was gedood. Vervolgens is zijn lichaam enige tijd onvindbaar gebleven omdat [medeverdachte01] niet wilde vertellen waar het was. Uiteindelijk is het lichaam in delen aangetroffen, verstopt in koffers in een geparkeerde auto. In de periode erna zijn de benadeelden geconfronteerd met indringende details over de omstandigheden waaronder- en de manier waarop [slachtoffer01] om het leven is gebracht, over de aard en ernst van de verwondingen aan zijn lichaam en de conclusies die daaruit konden worden getroffen over zijn laatste uren en de tijd na zijn overlijden. De informatie uit de media, het strafdossier en de forensische rapportages maken dat zij zich een duidelijk en specifiek beeld hebben kunnen vormen (en – zo volgt uit de onderbouwing van de vorderingen – ook hebben gevormd) van de omstandigheden waaronder hij om het leven is gebracht en welke gruwelijke handelingen hierna op zijn lichaam zijn uitgevoerd. Dat beeld is gedurende het strafproces, waarbij ook tijdens de inhoudelijke behandeling van het dossier noodzakelijkerwijs enige details zijn besproken, nog nader versterkt.
Op gezichtspunt (iii) zal hierna in de beoordeling per benadeelde worden ingegaan, waarbij in algemene zin wordt vooropgesteld dat ten aanzien van de relatie tussen het primaire en het secundaire slachtoffer de Hoge Raad heeft overwogen dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Voorts is van belang dat het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Voor vergoeding van shockschade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Hierbij wordt opgemerkt dat een eventuele vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen indien de rechtbank op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat er sprake is van dergelijk geestelijk letsel, waarbij het niet noodzakelijk is dat in die rapportage een diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
10.4.2.
Beoordeling: overwegingen t.a.v. afzonderlijke vorderingen
[benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] en [benadeelde partij03]
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partijen zijn de kinderen van de overledene (9, 5 en 3 jaar oud). Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal conform artikel 6:108 lid 3 BW, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,- voor elk van de kinderen.
Immateriële schade: Aantasting in de persoon
Uit het verslag van register-psycholoog [naam03] en orthopedagoog/speltherapeut [naam04] komt naar voren dat voor alle kinderen geldt dat het gemis van hun vader een grote negatieve invloed heeft op hun leven en functioneren en dat sprake is van gedragsproblematiek na het plotse overlijden. Elk van de kinderen bevindt zich in haar eigen ontwikkelingsfase met eigen uitdagingen. De gezonde ontwikkeling wordt gehinderd vanwege het overlijden van hun vader. Hierbij wordt – onder meer – ten aanzien van [benadeelde partij01] opgemerkt dat de verwerking van haar gevoelens problemen oplevert en zij een groot risico loopt op een persisterende rouwstoornis, ten aanzien van [benadeelde partij02] dat zij een zeer sterke band met haar vader had, dat zij angsten heeft, last heeft om realiteit en fantasie te scheiden en dat haar gevoel van emotionele veiligheid drastisch is verminderd en ten aanzien van [benadeelde partij03] dat zij zeer angstig is ook haar moeder kwijt te raken en zij niet durft zichzelf voldoende zelfstandig te ontwikkelen, wat haar leerproces in de peuterspeelzaal beïnvloed. De deskundigen vermelden verder dat ondersteuning en behandeling gedurende elke levensfase geadviseerd en noodzakelijk geacht wordt.
Gezien de bevindingen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat voor alle drie de kinderen geestelijk letsel aanwezig is, waarbij bovendien wordt opgemerkt dat de nadelige gevolgen voor de kinderen zo voor de hand liggen, dat reeds gezien de normschending dit geestelijk letsel (ook) kan worden aangenomen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank schade als gevolg van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ aanwezig. De omvang van de schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 20.000,- voor elk van de kinderen. De benadeelde partijen zullen in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde partij04]
Immateriële schade: affectieschade
Niet betwist is dat deze benadeelde partij de levensgezel was van de overledene die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met hem een gemeenschappelijke huishouding voerde, zodat zij aangemerkt dient te worden als een naaste, zoals bedoeld in artikel 6:108 lid 3 BW. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal conform dit artikel, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-.
Immateriële schade: shockschade
In het verslag van GZ-psycholoog [naam05] wordt geconcludeerd dat sprake is van geestelijk letsel in de vorm van een trauma- of stressor gerelateerde stoornis, waarvoor EMDR therapie noodzakelijk is. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient bij de beoordeling van de vordering allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat tussen de benadeelde en de overledene een partnerrelatie bestond, waaruit hun drie kinderen zijn geboren en in welk kader zij ook een huishouden deelden. Reeds gelet op deze (niet betwiste) omstandigheden stelt de rechtbank vast dat sprake was van een nauwe en hechte relatie.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 25.000,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiele schade: kosten uitvaart en eigen risico zorgverzekering
Niet betwist is dat de kosten in directe relatie staan tot de uitvaart en in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. De in dit kader ingediende vordering ter hoogte van € 14.546,77 zal daarom worden toegewezen. Ook de vordering tot vergoeding van de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering ter hoogte van € 365,77 zal worden toegewezen, nu ook dit deel niet is betwist, voldoende is onderbouwd en het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
[benadeelde partij05]
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partij is de moeder van de overledene. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal conform artikel 6:108 lid 3 BW, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,- euro.
Immateriële schade: shockschade
In het verslag van behandelaars [naam06] en [naam07] wordt geconcludeerd dat sprake is van geestelijk letsel in de vorm van een posttraumatische stressstoornis en een ernstige depressieve stoornis. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient bij de beoordeling van de vordering allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat de benadeelde als moeder van de overledene tot hem in een nauwe en hechte relatie staat, zoals ook nader naar voren is gekomen in de slachtofferverklaring ter zitting.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 22.500,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde partij06]
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partij is de vader van de overledene. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal conform artikel 6:108 lid 3 BW, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade: shockschade
In het verslag van psycholoog [naam08] en regiebehandelaar [naam15] wordt vermeld dat de benadeelde lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Hij heeft middels EMDR behandelingen gehad, maar omdat de rechtszaak tegen de verdachten van het misdrijf nog loopt, is hij niet in staat om een (verdere) behandeling voor deze stoornis te ondergaan. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van geestelijk letsel. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient bij de beoordeling van de vordering allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat de benadeelde als vader van de overledene tot hem in een nauwe en hechte relatie staat, nu (niet betwist is dat) hij hem (mede) heeft opgevoed.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 22.500,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiele schade: kosten eigen risico zorgverzekering
De vordering tot vergoeding van de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering ter hoogte van € 370,67 zal worden toegewezen, nu ook dit deel niet is betwist, voldoende is onderbouwd en het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
[benadeelde partij07]
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partij is de broer van de overledene. Dit brengt met zich dat hij niet onder één van de in artikel 6:108 lid 4 aanhef en a tot en met f BW gespecificeerde categorieën valt. De rechtbank dient te beoordelen of een geslaagd beroep op de hardheidsclausule kan worden gedaan. In dit geval slaagt het beroep. Uit de onderbouwing maakt de rechtbank – kort gezegd – op dat de benadeelde dagelijks contact had met de overledene. Zij trokken met elkaar op en deden (ook met hun gezinnen) veel met elkaar. Gelet hierop is sprake geweest van een zodanige nauwe persoonlijke relatie dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de benadeelde voor de toepassing van lid 3 als naaste moet worden aangemerkt. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade: shockschade
Uit de verslagen van psycholoog [naam05] volgt dat de benadeelde lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en dat er tevens sprake is van een ziekteangststoornis en paniekstoornis. Hij heeft verschillende behandelingen, waaronder EMDR ondergaan. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van geestelijk letsel. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient bij de beoordeling van de vordering allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing volgt dat de benadeelde partij met de overledene een innige band voelde, dat zij voor elkaar klaarstonden en zij samen sociale activiteiten ondernamen.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 20.000,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde partij08]
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partij is de zus van de overledene. Dit brengt met zich dat zij niet onder één van de in artikel 6:108 lid 4 aanhef en a tot en met f BW gespecificeerde categorieën valt. De rechtbank dient te beoordelen of een geslaagd beroep op de hardheidsclausule kan worden gedaan. In dit geval slaagt het beroep. Uit de onderbouwing maakt de rechtbank – kort gezegd – op dat de benadeelde als het kleine zusje van de overledene samen met hem is opgegroeid, hij haar altijd in bescherming nam, zij een innige band met hem had en zij veel en constant contact met elkaar onderhielden. Gelet hierop is sprake geweest van een zodanige nauwe persoonlijke relatie dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de benadeelde voor de toepassing van lid 3 als naaste moet worden aangemerkt. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade: shockschade
Uit de verslagen van psychologen [naam06] en [naam09] volgt dat de benadeelde lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Zij heeft behandelingen gehad gericht op de rouwverwerking, waaronder EMDR-behandelingen. Deze behandelingen vragen op dit moment echter teveel, zodat deze voor nu zijn gestaakt. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van geestelijk letsel. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient bij de beoordeling van de vordering allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing volgt dat de benadeelde partij met de overledene een innige band voelde, zij samen zijn opgegroeid, zij veel contact onderhielden, voor elkaar klaarstonden en samen sociale activiteiten ondernamen.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 20.000,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde partij09]
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partij is de partner van de moeder van de overledene, in de vordering benoemd als zijn tweede moeder. Zij valt niet onder één van de in artikel 6:108 lid 4 aanhef en a tot en met f BW gespecificeerde categorieën. De rechtbank dient te beoordelen of een geslaagd beroep op de hardheidsclausule kan worden gedaan. In dit geval slaagt het beroep.
Uit de onderbouwing maakt de rechtbank – kort gezegd – op dat de benadeelde in het gezin kwam op het moment dat de overledene twaalf jaar oud was. Zij heeft hem aangenomen als haar eigen kind en werd daarmee zijn ‘tweede moeder’. Hij woonde bij haar, zij heeft hem bijgestaan in lief en leed, ze heeft hem (mede) opgevoed en ook nu was er sprake van veelvuldig en intensief contact. Gelet hierop is sprake geweest van een zodanige nauwe persoonlijke relatie dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de benadeelde voor de toepassing van lid 3 als naaste moet worden aangemerkt.
Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade: shockschade
Uit de verslagen van psychologen [naam10] en [naam11] volgt dat de benadeelde lijdt aan een trauma- of stressorgerelateerde stoornis. Zij heeft ter behandeling onder meer EMDR-behandeling en ondersteunende gesprekken met slachtofferhulp. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van geestelijk letsel. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient bij de beoordeling van de vordering allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing volgt dat de benadeelde partij met de overledene een innige band voelde, zij samen zijn opgegroeid, zij veel contact onderhielden, voor elkaar klaarstonden en samen sociale activiteiten ondernamen.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 22.500,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiele schade: kosten uitvaart en eigen risico zorgverzekering
Niet betwist is dat de kosten in directe relatie staan tot de uitvaart en in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. De in dit kader ingediende vordering ter hoogte van € 3.627,17 zal daarom worden toegewezen.
[benadeelde partij10]
Immateriële schade: affectieschade
De benadeelde partij is de dochter van de partner van de moeder van de overledene, in de vordering benoemd als zijn halfzus. Zij valt niet onder één van de in artikel 6:108 lid 4 aanhef en a tot en met f BW gespecificeerde categorieën. De rechtbank dient te beoordelen of een geslaagd beroep op de hardheidsclausule kan worden gedaan. In dit geval slaagt het beroep. Uit de onderbouwing maakt de rechtbank – kort gezegd – op dat de overledene ten opzichte van de 14-jarige benadeelde feitelijk een vaderrol heeft ingenomen. De benadeelde had een innige band met de overledene, waarbij veelvuldig contact bestond, hij aanwezig was bij belangrijke momenten in haar leven en hij betrokken was bij alle facetten van haar ontwikkeling. Gelet hierop is sprake geweest van een zodanige nauwe persoonlijke relatie dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de benadeelde voor de toepassing van lid 3 als naaste moet worden aangemerkt. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-.
Immateriële schade: shockschade
Uit informatie van GZ-psycholoog [naam12] komt naar voren dat de benadeelde lijst aan een posttraumatische stoornis. Hiervoor is cognitieve gedragstherapie in combinatie met EMDR-therapie geïndiceerd. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van geestelijk letsel. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient bij de beoordeling van de vordering allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing volgt dat de benadeelde partij een innige band had die verder ging dan een band zoals die van een (half)broer-zus zou zijn. Zij onderhielden veel contact en hij was betrokken bij haar opgroeien en ontwikkeling.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde. De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 20.000,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde partij11]
Immateriële schade: shockschade
Uit informatie van behandelaar [naam13] en [naam14] komt naar voren dat de benadeelde lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, waarbij zij behandeling krijgt middels cognitieve gedragstherapie. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van geestelijk letsel. De gevorderde vergoeding ziet op de schade die naar aanleiding van dit geestelijk letsel is ontstaan.
De rechtbank dient bij de beoordeling van de vordering allereerst aan de hand van de in paragraaf 10.4.1. genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van de gezichtspunten i) en ii) wordt verwezen naar wat hierover is vermeld in paragrafen 9.2. en 10.4.2. Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing volgt dat de benadeelde partij de vrouw van de broer van de overledene is. Zij waren hecht en deden als families veel met elkaar.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, komt de rechtbank tot het oordeel dat in dit geval er geen sprake van is dat het onrechtmatig handelen jegens de overledene ook een onrechtmatig handelen jegens deze benadeelde met zich brengt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat in de toelichting onvoldoende is onderbouw dat sprake is geweest van een nauwe relatie tussen de overledene en specifiek deze benadeelde. Met dit oordeel geeft de rechtbank geen enkel oordeel over de daadwerkelijke relatie van de benadeelde met de overledene, maar slechts over de onderbouwing hiervan. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
10.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen een schadevergoeding betalen zoals hieronder vermeld, vermeerderd met kosten als hieronder in de beslissing vermeld. De schadevergoeding zal tevens worden vermeerderd met de wettelijke rente over de vergoeding voor de immateriële schade vanaf 2 augustus 2021 en over de vergoeding voor de materiële schade vanaf de datum van het indienen van de vordering, zoals hieronder in de tabel vermeld. Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. De gijzeling wordt conform artikel 36f, vijfde lid Wetboek van Strafrecht bepaald op het wettelijk maximum van één jaar. De vordering zal voorts hoofdelijk worden toegewezen met de medeverdachten [medeverdachte04] en [medeverdachte01]
Immateriële schade
Materiële schade
Totaal
Datum wettelijke rente materiële schade
[benadeelde partij01]
€ 40.000,--
€ 40.000,--
[benadeelde partij02]
€ 40.000,--
€ 40.000,--
[benadeelde partij03]
€ 40.000,--
€ 40.000,--
[benadeelde partij04]
€ 45.000,--
€ 14.912,54
€ 59.912,54
19 juli 2023
[benadeelde partij05]
€ 40.000,--
€ 40.000,--
[benadeelde partij06]
€ 40.000,--
€ 370,67
€ 40.370,67
20 juli 2023
[benadeelde partij07]
€ 37.500,--
€ 37.500,--
[benadeelde partij08]
€ 37.500,--
€ 37.500,--
[benadeelde partij09]
€ 40.000,--
€ 3627,17
€ 43.627,17
18 juli 2023
[benadeelde partij10]
€ 37.500,--
€ 37.500,--
Totaal
€ 398.910,38

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 57, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair impliciet primair en 2. ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Benadeelde partij [benadeelde partij11]
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij11] niet-ontvankelijk in de vordering;
Benadeelde partij [benadeelde partij01]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij01], te betalen een bedrag van
€ 40.000,00 (zegge: veertigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve
[benadeelde partij01]van te betalen
€ 40.000,00(hoofdsom,
zegge: veertigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij02]
Veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij02], te betalen een bedrag van
€ 40.000,00(
zegge: veertigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij02]te betalen
€ 40.000,00(hoofdsom,
zegge: veertigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij03]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij03], te betalen een bedrag van
€ 40.000,00 (zegge: veertigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij03]te betalen
€ 40.000,00 (hoofdsom, zegge: veertigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij04]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij04], te betalen een bedrag van
€ 59.912,54 (zegge: negenenvijftigduizendnegenhonderdtwaalf euro en vierenvijftig cent), bestaande uit € 14.912,54 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 juli 2023 en € 45.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij04]te betalen
€ 59.912,54 (zegge: hoofdsom, negenenvijftigduizendnegenhonderdtwaalf euro en vierenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 14.912,54 vanaf 19 juli 2023 en over een bedrag van € 45.000 vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij05]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij05], te betalen een bedrag van
€ 40.000,00 (zegge: veertigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve
van [benadeelde partij05]te betalen
€ 40.000,00 (hoofdsom, zegge: veertigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij06]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij06], te betalen een bedrag van
€ 40.370,67 (zegge: veertigduizenddriehonderdzeventig euro en zevenenzestig cent), bestaande uit € 370,67 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 juli 2023, en € 40.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij06]te betalen
€ 40.370,67(hoofdsom,
zegge: veertigduizenddriehonderdzeventig euro en zevenenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 370,67 vanaf 20 juli 2023 en over een bedrag van € 40.000 vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij07]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij07], te betalen een bedrag van
€ 37.500,00 (zegge: zevenendertigduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve
van [benadeelde partij07]te betalen
€ 37.500,00(hoofdsom,
zegge: zevenendertigduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij08]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij08], te betalen een bedrag van
€ 37.500,00 (zegge: zevenendertigduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij08] te betalen
€ 37.500,00 (hoofdsom, zegge: zevenendertigduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij09]
Veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij09], te betalen een bedrag van
€ 43.627,17 (zegge: drieënveertigduizendzeshonderdzevenentwintig euro en zeventien cent), bestaande uit € 3.627,17 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 juli 2023 en € 40.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij09]te betalen
€ 43.627,17(hoofdsom,
zegge: drieënveertigduizendzeshonderdzevenentwintig euro en zeventien cent), vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 3.627,17 vanaf 18 juli 2023 en over een bedrag van € 40.000 vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij10]
Veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij10], te betalen een bedrag van
€ 37.500,00 (zegge: zevenendertigduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij10]te betalen
€ 37.500,00(hoofdsom,
zegge: zevenendertigduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders [medeverdachte04] en [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mr. D.F. Smulders en mr. N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1 .
hij op of omstreeks 28 juli 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer01]
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer01] meermalen met
een of meer messen, althans een of meer scherpe en puntige voorwerpen in
het lichaam te steken en/of te prikken en/of te snijden;
(art 289 jo. art 287 Wetboek van Strafrecht, art. 47 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een strafoplegging mocht of
zou kunnen leiden:
[medeverdachte01] op of omstreeks 28 juli 2021 te Rotterdam, tezamen en in verenging
met een ander of anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer01]
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer01]
meermalen met een of meer messen, althans een of meer scherpe en puntige
voorwerpen in het lichaam te steken en/ofte prikken en/ofte snijden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 27 tot en
met 28 juli 2021 te Rotterdam en/of Zwijndrecht en/of Dordrecht, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk behulpzaam is
geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft door
- de woning aan de [adres02] te bezichtigen en te huren,
- een sleutel van de woning aan de [adres02] op te halen en/of
- die [medeverdachte01] en/of zijn mededaders te helpen één of meer koffers (met daarin
goederen die bestemd waren voor het begaan van voornoemd feit) vanuit een
kelderbox aan de [naam flat01] naar een auto en/of naar de woning
aan de [adres02] te brengen, althans te verplaatsen;
(art 289 jo. art 287 Wetboek van Strafrecht, art 47 jo. art 48 Wetboek van
Strafrecht)
2 .
hij in of omstreeks de periode van 28 juli 2021 tot en met 3 augustus 2021 te
Rotterdam en/of Zwijndrecht en/of Dordrecht, althans in Nederland, tezamen
en in verenging met een ander of anderen, opzettelijk het lijk van [slachtoffer01]
heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, zulks met het
oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer01]
te verhelen;
(art 151 jo. 47 Wetboek van Strafrecht)