In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende de goedkeuring van een aanspraak op het wilsrecht van minderjarigen, zoals geregeld in artikel 4:21 BW. Verzoekster, de moeder en wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarigen, heeft het verzoek ingediend om goedkeuring te verkrijgen voor het maken van aanspraak op het wilsrecht namens haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De procedure is gestart met een verzoekschrift dat op 10 juli 2023 is ontvangen, gevolgd door correspondentie met de belanghebbenden. De kantonrechter heeft besloten om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen, aangezien alleen één van de belanghebbenden, [naam 3], heeft gereageerd op de verzoeken van de griffier.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen erfgenamen zijn in de nalatenschap van de overledene, [naam overledene], en dat de andere erfgenamen [naam 1] en [naam 2] zijn. De kantonrechter heeft de belangen van de minderjarigen in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen bezwaar is tegen de goedkeuring van het verzoek, aangezien de andere erfgenamen niet hebben gereageerd op de brieven van de griffier. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het verzoek van verzoekster om goedkeuring van de aanspraak op het wilsrecht moet worden ingewilligd, omdat er geen relevante bezwaren zijn ingediend die de goedkeuring zouden kunnen tegenhouden.
De kantonrechter heeft ook opgemerkt dat het verzoek van [naam 3] om de voorwaarden van het vruchtgebruik vast te stellen prematuur is, aangezien de bevoegdheid als bedoeld in artikel 4:21 BW nog niet is uitgeoefend. De beslissing van de kantonrechter houdt in dat het verzoek van verzoekster wordt goedgekeurd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. dr. P.G.J. van den Berg.