In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiser, aangeduid als [eiser01], een kort geding aangespannen tegen Oranjedak B.V. naar aanleiding van een vaststellingsovereenkomst die hij op 16 januari 2023 heeft getekend. Deze overeenkomst beëindigde zijn arbeidsovereenkomst per 1 april 2023, terwijl Oranjedak hem op staande voet wilde ontslaan. Eiser stelt dat hij onder druk is gezet en dat er sprake is van dwaling of misbruik van omstandigheden, waardoor hij de overeenkomst buitengerechtelijk wil vernietigen. Hij vordert hervatting van de loonbetaling en re-integratie, omdat hij arbeidsongeschikt is.
De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 1 juni 2023, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Eiser heeft betoogd dat hij niet goed geïnformeerd was over de gevolgen van de vaststellingsovereenkomst en dat hij onder druk is gezet om deze te ondertekenen. Oranjedak heeft dit betwist en stelt dat eiser wel degelijk op de hoogte was van de inhoud van de overeenkomst en dat hij juridisch advies heeft ingewonnen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van een wilsgebrek. De rechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van eiser niet aannemelijk zijn en dat er geen spoedeisend belang is dat de vordering zou rechtvaardigen. Daarom zijn de vorderingen van eiser afgewezen en is hij in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van Oranjedak zijn begroot op € 793,- aan salaris voor haar gemachtigde.