ECLI:NL:RBROT:2023:9283

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
C/10/664500 / KG ZA 23-771
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming echtscheidingsconvenant en ontruiming van de gezamenlijke huurwoning

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met als doel de nakoming van een echtscheidingsconvenant en de ontruiming van de gezamenlijke huurwoning. De partijen zijn op [datum01] in gemeenschap van goederen gehuwd en huren gezamenlijk een woning in Maassluis. De man heeft de woning op 1 november 2022 verlaten en is naar Schotland vertrokken. Op 6 maart 2023 heeft de rechtbank Overijssel de echtscheiding uitgesproken, welke op 23 maart 2023 is ingeschreven. Medio april 2023 is de man teruggekeerd naar Nederland en verblijft sindsdien weer in de woning. Op 9 juni 2023 hebben partijen een echtscheidingsconvenant gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over het huurrecht van de woning.

De vrouw vordert dat de man de woning binnen drie dagen na het vonnis verlaat, zijn huissleutels afgeeft, de verhuurder informeert over de wijziging van het huurderschap en zich uitschrijft uit de Basisregistratie Personen (BRP). De man heeft verweer gevoerd en stelt dat hij financiële problemen heeft en meer tijd nodig heeft om een andere woonruimte te vinden. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de vrouw toegewezen, waarbij het belang van de vrouw bij ontruiming zwaarder weegt dan het belang van de man om in de woning te blijven. De man is veroordeeld om de woning te verlaten en aan de verhuurder te melden dat de vrouw de nieuwe huurder is, met een dwangsom voor niet-nakoming.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/664500 / KG ZA 23-771
Vonnis in kort geding van 6 oktober 2023
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te Maassluis,
eiseres,
advocaat mr. M.E. Hoogenraad te Maassluis,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Maassluis,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 augustus 2023, met 6 producties;
  • de mondelinge behandeling op 22 september 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum01] in gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2.
Partijen huren gezamenlijk de woning gelegen aan de [adres01] te [plaats01] (hierna: de Woning).
2.3.
Op 1 november 2022 heeft de man de Woning verlaten en is hij vertrokken naar Schotland.
2.4.
Bij beschikking van 6 maart 2023 heeft de rechtbank Overijssel de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 23 maart 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.5.
Medio april 2023 is de man teruggekeerd naar Nederland. Sindsdien verblijft hij in de Woning.
2.6.
Op 9 juni 2023 hebben partijen een echtscheidingsconvenant (hierna: het Convenant) gesloten. In het Convenant is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Artikel 1. DE ECHTELIJKE WONING
Partijen zijn huurders van de woning te ( [postcode01] ) [plaats01] aan [adres01] . Partijen hebben een geschil over aan wie het huurrecht van de echtelijke woning toekomt. Ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, binden partijen zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. Partijen komen overeen dat op uiterlijk 1 augustus 2023:
  • het huurrecht zal toekomen aan de vrouw;
  • de man de woning zal verlaten en zijn huissleutels zal afgeven aan de vrouw;
  • de man aan de verhuurder zal mededelen dat de vrouw huurder zal zijn van de woonruimte en dat hij niet langer de medehuurder zal zijn;
  • de man zich zal uitschrijven uit het BRP van het voornoemde adres.
(…)”
2.7.
Bij e-mail van 17 juli 2023 heeft de advocaat van de vrouw de man erop gewezen dat hij per 1 augustus 2023 de Woning dient te verlaten conform het Convenant.
De man heeft daar geen gehoor aan gegeven.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primairhet Convenant in het te wijzen vonnis op te nemen, althans de man te veroordelen tot nakoming van alle verplichtingen die genoemd staan in het Convenant en specifiek dat:
- de man de Woning binnen drie dagen na het te wijzen vonnis dient te verlaten en zijn huissleutels zal afgeven aan de vrouw;
- de man aan de verhuurder zal mededelen dat de vrouw huurder zal zijn van de woonruimte en dat hij niet langer de medehuurder zal zijn;
- de man zich zal uitschrijven uit het BRP van het voornoemde adres;
op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de man niet voldoet aan het voornoemde en te bepalen dat de vrouw wordt gemachtigd om het hierbij gevorderde desnoods met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie te bewerkstellingen;
II.
subsidiairte bepalen dat het huurrecht van de Woning wordt toegekend aan de vrouw vanaf de datum van het te wijzen vonnis;
III.
meer subsidiairte bepalen dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de Woning;
althans een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de man op grond van artikel 3:296 BW het Convenant dient na te komen.
3.3.
De man concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Hij heeft jarenlang alle kosten van de Woning gedragen. Op dit moment heeft hij schulden en kan hij nergens anders terecht. Hij wenst meer tijd om zijn financiële situatie op orde te krijgen en andere woonruimte te vinden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De primaire vordering is gebaseerd op de afspraken die partijen met betrekking tot de Woning hebben gemaakt in het Convenant. De grondslag voor toewijzing is daarmee gegeven.
4.2.
Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel.
De voorzieningenrechter begrijpt dat sinds de terugkeer van de man, zijn partner uit Schotland meerdere malen een periode heeft verbleven in de Woning en dat de zoon van die partner sinds april 2023 in de Woning woont. De vrouw draagt de huurlasten en heeft de man al meer tijd gegeven om andere woonruimte te vinden. De vrouw heeft er dan ook een voldoende spoedeisend belang bij dat de man de Woning verlaat.
Daartegenover staat het belang van de man om langer in de Woning te blijven totdat hij financieel in staat is om andere woonruimte te vinden. Ter zitting is echter niet gebleken dat de man op korte termijn in staat is om zijn huidige (financiële) situatie op te lossen.
Onder die omstandigheden dient het belang van de vrouw bij de ontruiming van de Woning door de man zwaarder te wegen dan het belang van de man bij behoud van de Woning.
4.3.
Het voert te ver om het Convenant in zijn geheel op te nemen in dit vonnis of de man te veroordelen tot nakoming van alle daarin genoemde verplichtingen. Het debat in deze procedure heeft zich immers beperkt tot artikel 1. van het Convenant over de Woning. De vrouw heeft niet duidelijk gemaakt wat haar belang is om de overige bepalingen van het Convenant bij het onderhavige geschil te betrekken.
4.4.
De man wordt veroordeeld om, binnen een week na de betekening van dit vonnis, de Woning te verlaten en zijn huissleutels af te geven aan de vrouw. De wet geeft aan de deurwaarder de bevoegdheid om een gedwongen ontruiming uit te voeren (artikel 556 lid 1 en artikel 557 juncto artikel 444 Rv). Daarbij kan de deurwaarder de hulp van politie en justitie inroepen. De gevorderde dwangsom en machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren worden daarom afgewezen.
4.5.
De man wordt verder veroordeeld om, binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis, aan de verhuurder mee te delen dat de vrouw huurder zal zijn van de Woning en dat hij niet langer de medehuurder zal zijn. Tevens dient de man zich van het adres van de Woning uit te schrijven uit het BRP, binnen twee weken na de betekening van dit vonnis. Aan ieder van deze veroordelingen wordt een dwangsom verbonden van € 25,00 per dag, met een maximum van € 2.500,00.
4.6.
Met de toewijzing van de primaire vordering, komt de voorzieningenrechter niet meer toe aan de bespreking van de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen.
4.7.
Nu partijen ex-echtelieden zijn, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de man om, binnen een week na de betekening van dit vonnis, de Woning te verlaten en zijn huissleutels af te geven aan de vrouw;
5.2.
veroordeelt de man om, binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis, aan de verhuurder mee te delen dat de vrouw huurder zal zijn van de Woning en dat hij niet langer de medehuurder zal zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25,00 voor iedere dag dat de man daar niet aan voldoet, tot een maximum van € 2.500,00 is bereikt;
5.3.
veroordeelt de man om zich, binnen twee weken na de betekening van dit vonnis, van het adres van de Woning uit te schrijven uit het BRP, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25,00 voor iedere dag dat de man daar niet aan voldoet, tot een maximum van € 2.500,00 is bereikt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2023.
2091 / 1980